De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Een beknopte gereformeerde dogmatiek (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een beknopte gereformeerde dogmatiek (2)

dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema

10 minuten leestijd

Vragen van de theodicee ofwel de rechtvaardiging van God tegenover het kwaad
Uitvoerig en genuanceerd gaat Van Genderen in op de kwestie van de theodicee. Heeft God het kwaad in de wereld op Zijn geweten? Is Hij almachtig, doch niet zonder meer goed, of is Hij zonder meer goed, doch niet almachtig? Deze hele vraagstelling komt aan de orde. Van de Beek is daarbij een van de getuigen, en diens boeken worden nauwkeurig gewogen. Wat me hierbij opvalt, is dat de zogenaamde theologie van de geschiedenis terloops genoemd wordt, maar dat er in het geheel niet op wordt ingegaan. Indien er één gebied binnen de theologie is, waarop de vragen van de theodicee de laatste decennia aan de orde geweest zijn, dan is het toch wel dit. Ook is het treffend, dat de kring van getuigen hier zo klein gehouden is. Zo wordt bijvoorbeeld geen woord geschreven over Imminks Amerikaanse leermeester Alvin Plantinga, die met behulp van ontologische argumenten als gereformeerd wijsgeer het (Amerikaanse) neopositivisme met zoveel vrucht te lijf is gegaan. Inhoudelijk leek het me een tekort aan het hoofdstuk over de voorzienigheid dat, voorzover ik dat kon constateren, de principiële scheiding tussen predestinatie en providentie bij Luther en Calvijn, en de beweegredenen daartoe, niet aan de orde komt. Hoezeer was de zekerheid van het geloof niet een motief voor de reformatoren (met uitzondering dan van Zwingli) om providentie en predestinatie uit elkaar te halen. En was dit niet een belangrijk gegeven geweest in een hoofdstuk over de in onze tijd juist ook terzake van zekerheid en onzekerheid zozeer omstreden leer van de voorzienigheid?

Israël
Van Genderen en Velema willen ernstig en gehoorzaam naar de Heilige Schrift luisteren en ik neem aan, dat zij dit ook hebben trachten te doen voor wat betreft de ver­houding van Israël en de kerk en het Oude Testament en Israël. Dit heeft niet kunnen voorkomen, dat naar mijn smaak de relatie tussen Tenach (de joodse afkorting van wat wij het O.T. noemen) en Israël aanmerkelijk zwakker is dan die tussen het O.T. en de kerk. Tot mijn stomme verbazing lees ik zelfs blz. 116, dat de kerk de canon van het O.T. heeft geërfd. Waar staat dat in Gods Woord? Waar en in welk verband heeft het werkwoord 'erven' Bijbels gesproken deze inhoud?

Het N.T. spreekt over erven, erfenis en erfgenamen van God en Christus, maar stelt dit toch niet als een privilege tegenover Israël of zelfs als een prerogatief dat Israël nu aan de kerk verloren heeft? Of heb ik deze zinsneden misschien verkeerd gelezen? Bedoelt Van Genderen, dat via Israël het O.T. tot ons gekomen is? Dan is er wel sprake van een heel ongelukkige omschrijving van iets, waar Paulus van schrijft aan de Romeinen, dat het eerste voorrecht van Israël is, dat hun de woorden van God zijn toevertrouwd. Maar indien Van Genderen er dit mee bedoelt, ook dan blijft mijn vraag recht overeind staan: wat dóet Israël dan met dat Woord? En wat doet de Gòd van Israël met dit Woord onder Israël? Is daar in onze dagen in een christelijke dogmatiek helemaal niets over te zeggen? We zien deze – in onze ogen – miskenning van Israël doorlopen in de verbondstheologie van Van Genderen, waar Israëls onbekeerlijkheid niet eenmaal, doch herhaaldelijk in mindering wordt gebracht op Gods verbond met Israël. We zien het opnieuw wanneer Van Genderen de relatie tussen verbond en kerk, verbond en gemeente niet bij Israël laat beginnen. We lezen met verbazing en toch ook wel met ontzetting, dat degenen die Jezus als de Messias belijden, het nieuwe Israël zijn, blz. 618, en vragen opnieuw: Waar staat dat in Gods Woord? Bij blz. 633 herhaalt zich die vraag, wanneer de gehandhaafde heilshistorische voorrangspositie van Israël kennelijk gecombineerd kan worden met het 'ware' Israël, dat gevormd wordt door hen die in Christus geloven. Wat betekent dan in de praktijk van het kerk-zijn, ook van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, dat Israël een heilshistorische voorrangspositie heeft en dat die positie gehandhaafd blijft? Wat betekent het, wanneer blz. 770 het behoud van Israël toegegeven wordt, maar vervolgens over de reikwijdte van de begrippen 'rest'; en 'overblijfsel' gedelibereerd wordt? Wat betekent het wanneer gesteld wordt dat God Israël niet afgeschreven heeft en dat Hij in Zijn trouw aan Zijn volk blijft gedenken, maar dat wat er voor Israël nog uitstaat, niet inhoudt, dat het in de eindtijd volgens Gods plan speciaal om Israël zal gaan? Wat betekent Rom. 11 : 26 eigenlijk nog, wanneer een massale bekering van Israël er niet mee bedoeld wordt? 'Geen eschatologisch teken', zegt Van Genderen, en het nationale herstel van Israël is geen teken dat de dag van Christus nadert. Ik word er koud van, als ik dit lees. Karl Barth, die geen Godsbewijzen kende, heeft in de K.D. althans het voorbestaan van Israël samen met de continuïteit van de gemeente van Christus en de continuïteit van de Bijbel als aanwijzingen gezien en beleden van Gods regering en voorzienigheid. Is het niet opvallend dat Guido de Brès in de N.G.B, gezegd heeft, dat de kerk er van het begin der wereld is tot het einde toe, en dat hij dan als bewijs het Koninkrijk van Christus noemt, waarin Christus een eeuwig Koning is, Die zonder onderdanen niet zijn kan?

De kerk
Het is natuurlijk te verwachten dat, waar zo gesproken wordt over Israël, er ook op een heel bepaalde manier gesproken wordt over de gemeente uit de heidenen. Van Genderen is ook in dit opzicht consistent in al zijn uitspraken en zijn hele hoofdstuk over de kerk spreekt dezelfde taal als de wijze waarop hij zich in deze dogmatiek over Israël uitlaat. Hij deelt de afkeer van een bepaalde ziekte, genaamd 'pluriformititis', zoals die door K. Schilder is gesignaleerd en komt dan ook al heel spoedig over de ware kerk te spreken. Kerkelijke pluriformiteit is in wezen onbestaanbaar, zo versta ik hem, en daarom moet de waarheidsvraag gesteld worden. Kerkelijke pluriformiteit is een gevolg van de zonde en heeft in dit boek niets te maken met een in de wereld bestaande mogelijke pluriformiteit, die niet zo direkt met de zonde en haar gevolgen te verbinden zou zijn. Er is trouwens bij mijn verstaan geen sprake van een in de wereld bestaande diversiteit, die veel met het lichaam der kerk en haar gestalte in deze wereld te maken zou hebben. Hoewel Van Genderen blz. 646 een eenheid der kerk belijdt, die niet in een strikte uniformiteit bestaat, ziet hij toch blz. 660-661 de ware kerk alleen partieel, d.w.z. als een deel van wat zich als kerk uitgeeft. 'Als een kerk beantwoordt aan de kenmerken van de ware kerk, wordt daardoor alleen al tot christenen die zich nog buiten haar gemeenschap bevinden, gezegd: Houdt u niet langer afzijdig!'
Het treft me, dat op dit punt Van Genderen een taal spreekt, die me aan de vrijmaking en aan de vrijgemaakten herinnert. Het treft me evenzeer, dat hij zich niet de moeite geeft om zich af te vragen, tot welke ge­meenschap die christenen te rekenen zijn, die zich buiten een (de?) ware kerk bevinden. In dit verband legt hij het ware-kerkzijn wel voor een deel in het leven dergenen die tot de kerk behoren, maar intussen trekt hij toch maar uit dat ware-kerk-zijn de enige mogelijkheid, die Rome ook altijd getrokken heeft: Voegt u bij ons.
Ik zal de verleiding weerstaan om deze zin toe te passen op het werk van het COGG, waar ook de Christelijke Gereformeerde Kerken officieel aan deelnemen. Ik zal ook niet vragen, hoe de toepassing eruit komt te zien bijvoorbeeld in geval van de relatie tussen gereformeerde bonders en de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Het is dunkt me voldoende te stellen tegenover deze ecclesiologie, dat er zo over de kerk niet gesproken kan worden, en te betwijfelen of het gereformeerd zo moet.

Slotsom
Ik zal me niet laten verleiden om op de verbondsbeschouwing van de schrijvers in te gaan. Het spreekt vanzelf, dat de visie op kerk en Israël ook daar doorwerkt of ook andersom. Doch genoeg hierover.
Wat mij in dit werk aanspreekt, is het Schriftgetrouwe karakter ervan. De auteurs laten zich door alle mooie en minder mooie redeneringen in theologie en theologiegeschiedenis niet om de tuin leiden. Zij gaan een Bijbelse weg. Wat mij verwarmt, is de trouw aan de belijdenisgeschriften. Hulde aan hen die als hoogleraren symboliek en apologetiek aan Gods Woord en de belijdenis trouw bewijzen.
Wat mij tegenvalt, is de smalle scopus van het boek. Ik bedoel niet dat men goeie vrindjes met de Wereldraad of met naammakende theologen is. Ik bedoel, dat men een hart heeft voor wat van Godswege boven ons verstand juist ook in de regering van kerk en wereld uitgaat. Ook dàn is er reden om met Guido de Brès van een aanbidden van Gods oordelen te spreken. Maar de toon wordt dan toch milder. En die mildheid mis ik hier en daar in dit boek.
Ik mis ze 'hier', namelijk op blz. 439, waar de noodmaatregel der incarnatie ter sprake komt en tegenover elkaar gesteld worden Duns en Thomas, Osiander en Calvijn, Gunning en Kuyper, Van der Leeuw en Noordmans. Hierop volgt dan de zin van Van Genderen: 'Wij moeten ons niet door menselijke overwegingen laten leiden, maar door de uitspraken van de Schrift'. Alsof de genoemden dat zelf helemaal niet gedaan hebben! Alsof zulk een houding nu eerst zou zijn uitgevonden! Alsof het min of meer bij voorbaat vaststaat, dat het huidige verstaan van de Schriften het vroegere in de schaduw stelt! Het spijt me, maar ik kan zo'n reactie alleen verstaan vanuit een smalle scopus, waarbij anderen en overigen wel meetellen, doch meer als discussiegenoten dan als participanten.

Nu het tweede, het 'daar' van zoëven, toen ik zei dat ik de mildheid (van een relativiteit die toch de waarheid niet relativeert) in dit boek hier en 'daar' mis. Het gaat over de eschatologie van Henk Berkhof. Mèt Van Genderen verwerp ik de gedachte dat de hel een louteringsweg zou zijn of dat er een tweede kans (B. van Ginkel) zou zijn. Maar ik versta niet dat Van Genderen voorbijziet aan de manier waarop Berkhof schrijft: 'In Gods naam hopen wij dat de hel een louteringsweg zal zijn'. De nuchtere apotheose van Van Genderen: Zo is nu eenmaal heel Berkhofs theologie, is mij een slag in het gelaat. Ik wéét: wij moeten niet barmhartiger willen of pogen te zijn dan God. Ik wéét: achter de waarheid van Gods Woord bevindt zich niet nòg een waarheid waar wij tegen de eerste een beroep op kunnen doen. Ik wéét dat Berkhof vele ballonnetjes in de dogmatiek heeft opgelaten. En ik prijs hem er niet om, want het waren vaak proefballonnetjes, die schade aanrichtten, zoals de term midden-orthodoxie. Maar ik weet ook, dat die woorden 'in Gods naam' bij Henk Berkhof een appel inhouden, waar ik stil bij sta en waarbij ik o.a. met Wilhelmus à Brakel zeg: Over de innerlijken oordeelt de kerk niet.
Ik wens deze geloofsleer een goede ingang en – kon het wezen – vroeg of laat een structurele verbreding.

In het artikel van vorige week van dr. C.A. Tukker, n.a.v. dr. J. van Genderen en dr. W. Velema 'Een beknopte gereformeerde dogmatiek (1)', mag nog worden vermeld, dat bij het aanhalen van Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek het deel II, blz. 171-172 betreft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Een beknopte gereformeerde dogmatiek (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's