Uit de Pers
Groet
In de liturgie die in de meeste gemeenten onder ons gebruikt wordt, komt aan het begin de zogeheten groet voor. Votum en groet vormen een soort opening van de eredienst. Wat is dat eigenlijk en wat bedoelen we daarmee? Onlangs nam prof. dr. M. J. G. van der Velden in Utrecht afscheid als kerkelijk hoogleraar in de Praktische Theologie. Onderdeel van zijn werk was het onderricht in de Liturgiek en met een aspect dáárvan sloot hij zijn arbeid als hoogleraar af. Onderwerp van zijn laatste college was 'Elkaar groetend met de zegen'. Dit afscheidscollege staat in z'n geheel te lezen in 'Kerk en Theologie' (45e jaargang no. 2, april 1994, uitg. Boekencentrum, Zoetermeer). Hij somt een drietal vormen van de groet op in gebruik bij de grote protestantse kerken in ons land. Er is de ambtelijke groet, veelal aan het begin van de dienst. Verder de onderlinge groet van hen die deelnemen aan de viering van het avondmaal. Als derde vorm wordt de 'begroeting' of het 'welkomstwoord' genoemd: voorganger of ouderling van dienst begroet de gemeente en heet haar welkom met woorden als 'goede morgen, gemeente'.
Na het gebruik van de groet te hebben onderzocht in haar bijbelse en historische wortels, stelt prof. Van der Velden de vraag aan de orde: wat betekent eigenlijk groeten, waarom moet dat eigenlijk.
De oorsprong daarvan ligt ongetwijfeld in de cultuur waarin Oude en Nieuwe Testament zijn ontstaan. Begroeting is daar nooit een formaliteit: het drukt een relatie uit, waarbij de vormen aan bepaalde regels zijn gebonden. In de wijze van groeten komt de verhouding tot uiting tussen degenen die elkaar begroeten.
In de apostolische groeten aan het begin van de brieven wordt deze relatie duidelijk uitgesproken. Paulus presenteert zich daarin nadrukkelijk als apostel, als iemand die namens Christus tot de gemeente spreekt. Ik zou het zo willen zeggen: hij brengt op deze wijze de groeten van God en Christus over. In deze groeten bindt God zich aan de gemeente. De groet drukt uit dat de begroete gemeente in een bepaalde relatie met God wordt gezien.
Dit alles wordt nog duidelijker als we bedenken dat in het Oude Testament voor groeten en zegenen hetzelfde woord wordt gebruikt (brk): groeten is zegenen. De gemeente die gegroet wordt, is de gezegende gemeente. Hoezeer iemand als Paulus het vaak nodig vond scherpe kritiek op de gemeente uit te oefenen, hij begint met hen aan te spreken als de begroete, gezegende gemeente, tot wie God met genade en vrede komt. We kunnen aannemen dat Paulus op deze wijze de groet vanuit het geschonken heil in Christus heeft verdiept: hij spreekt de gemeente aan als staande in de relatie met Christus.
Van hieruit kan ook de wederzijdse groet van de leden van de gemeente begrepen worden. Ook dat is een elkaar zegenen vanuit het gezegend zijn van Godswege. Het is derhalve de uitdrukking van de relatie, de gemeenschap die er is, die geschonken is. Er staat in één van de brieven van Paulus dat we niemand meer naar het vlees kennen (2 Corinthiërs 5 : 16). Hij zegt dat sprekend over het ambt van de verzoening. Dat moet toch betekenen dat in de gemeente naar elkaar gekeken en met elkaar omgegaan wordt als met mensen die aangesproken zijn, uitverkoren zijn, om te behoren tot het lichaam van Christus.
Prof. Van der Velden stelt zich de vraag of wij in onze tijd en cultuur het gewicht van het groeten nog zo ervaren. Hoe vaak zeggen we het niet tegen elkaar: doe je vrouw, je man, die of die de groeten. Maar wie doet het ook daadwerkelijk bij thuiskomst? Toch acht Van der Velden dat 'het heilzaam zou zijn als we erin zouden slagen de noties die in de bijbelse wijze van groeten en zegenen verborgen zijn, in onze tijd te doen ervaren'.
De groeten van God
Zo luidt, als ik het me goed herinner, de titel van een boekje van Lize Stilma. Treffend geeft het aan wat de betekenis van de groet in de eredienst is. En hoe zit het met de begroeting van de gemeente door de ouderling van dienst en met de onderlinge groet van de gemeente?
Ik pleit er derhalve voor dat de groet aan het begin van de samenkomst wordt uitgesproken. Vanuit mijn pleidooi voor helderheid in de liturgie is het zaak de dienst inderdaad te beginnen met de groet in deze of een dergelijke bewoording. Het eerste wat de gemeente hoort is dat ze de groeten van God heeft, dat Hij met haar in een relatie van genade en vrede staat. (…)
Het zal ook duidelijk zijn, dat ik vragen heb bij het alom ingeburgerde gebruik de kerkdienst te beginnen met de afkondigingen, verbonden met een welkomstwoord. Gesuggereerd wordt daarmee, dat die buiten de samenkomst van de gemeente vallen. Ik begrijp de problemen over de plaats van de mededelingen in de kerkdienst, maar bespeur toch een addertje onder het gras: afkondigingen storen de verhevenheid, de plechtigheid van de liturgie. Ik stel dat juist die 'gewone' dingen een plaats moeten hebben in de samenkomst van de gezegende gemeente: de vreugde, het verdriet en de zorg, de bestemming van de collecte, de samenkomst van de gesprekskring enzovoort, behoren wezenlijk tot het leven van de gemeente voor Gods aangezicht. Deze 'gewone' dingen behoren bij het concrete leven van de gemeente die van Godswege gegroet is. De tegenstelling tussen het 'gewone' en 'sacrale' moet de samenkomst van de gemeente niet binnenkomen. Het 'goede morgen gemeente, hartelijk welkom' lijkt mij een verburgerlijkte groet die de beleving van de dieptedimensie van de zegen in de weg staat en daarom in de samenkomst van de gemeente voor Gods aangezicht niet thuishoort.
Wij zijn ons als kerkgangers en misschien ook wel als voorgangers vaak nauwelijks bewust wat bepaalde liturgische gebruiken betekenen. Daarom vond ik het leerzaam dit afscheidscollege van prof. Van der Velden te lezen. We sluiten af met één van de slotconclusies, die samenvattend aangeeft waarom het in de groet gaat.
Wezenlijk voor een heldere, ervaarbare liturgie is, dat alles wat daar gebeurt, belangrijk is en in het teken staat van de drieënige God die aan de gemeente zijn groeten heeft laten overbrengen en die daarom roept als gezegenden elkaar te groeten met de zegen om een zegen te zijn.
Groet en gemeenschap, verbondenheid en verwantschap. Woorden die het bijzondere van de gemeente Gods typeren. In een kille zakelijke wereld, waarin mensen soms hard en afstandelijk met elkaar omgaan, mag de gemeente een gemeenschap zijn waarin werkelijk met elkaar wordt meegeleefd en meegebeden.
Gemeentegroei
We kregen van ds. Bram Krol, secretaris van een Werkgroep Gemeentegroei, informatie toegezonden over het thema 'Hoe bereiken we de buitenkerkelijke?' Er verscheen een nieuwe zogeheten 'Groeibrochure 6' over dit onderwerp van de hand van ds. Krol. Veel aandacht wordt gevraagd voor een snel groeiende gemeente in Chicago, genoemd naar haar voorganger de 'Willow Creek Community Church'. Een gemeenschap christenen die op dit moment 20.000 mensen telt en per week vaak meer dan 4000 niet-kerkelijke bezoekers trekt. Aandacht wordt gevraagd voor een zogeheten 'Willow Creek-conferentie' van 7-10 november in Cardiff. Bij deze informatie ontvingen we ook een uitgave van het Bulletin voor gemeentegroei, april 1994. Ds. Krol schrijft ter opening een prikkelend artikel over wat volgens hem de situatie is in veel kerken en gemeenten. Hij doet dat onder het opschrift 'Christenezen'.
De meeste kerken leven in hun eigen wereldje. Een gesloten wereld, waarin eigenlijk geen plaats is voor de buitenstaander. Kerkdiensten heten dan wel openbare samenkomsten – in de praktijk zijn het stamvergaderingen. Voor onbekenden zijn ze weinig aanlokkelijk. Ook de kleinere bijeenkomsten, zoals de vrouwen-, bejaarden- en jeugdclubs zijn gesloten vestingen. Het zou toch niet zo moeilijk moeten zijn voor de 'ander' om daarbij te komen. In vele gevallen wordt er zelfs weinig moeite gedaan om buitenkerkelijke kinderen te betrekken bij de zondagsscholen. Gemiste kansen. Zelfs al zou de eredienst niet toegankelijker worden gemaakt (jammer), dan zijn er nog achterdeurtjes! Maar de deuren zijn op slot. Zou het kunnen zijn dat de kerk zelf de belangrijkste bijdrage aan de secularisatie levert?
Hoe verstaanbaar is de kerk? Welk effect heeft een gemiddelde kerkdienst op de (tamelijk zeldzame) niet-gelovige bezoekers? Hebt u nooit de verbaasde blikken gezien, wanneer de gemeente opeens gaat staan, vanwege (voor buitenstaanders onbegrijpelijke) liturgische voorschriften? Of wanneer er een intochtslied wordt aangekondigd, zonder dat er iemand binnenkomt? Of als er een offer wordt gevraagd van de aanwezigen? Of wanneer opeens een 'amen' wordt gezongen of: 'Ook met u zij de Heer'. En dan zwijg ik maar over de geregeld weerkerende strijd van de gemeente met onzingbare psalmen en gezangen – een 'vreugde' die de buitenstaander (behalve die ene keer) moet missen.
Moeilijker is de neiging tot een verheven taalgebruik, wat erg onnatuurlijk overkomt. In vele gemeenten is de prediking bijbels onderbouwd en dogmatisch juist, maar nogal afstandelijk geestloos. Zelfs de algemeen gevormde buitenstaander moet vragen: 'Waar had hij het nou toch over?' Ik vraag me zelfs af, of in zo'n geval het gemiddelde gemeentelid die vraag wel kan beantwoorden; voor zover er in de kerken althans iets gevraagd of geantwoord wordt.
Op het moment dat gesprekken het meest nodig zijn, zien we dat er geen vervolg is op wat er is losgewoeld in de dienst. Er zijn vragen opgeroepen en nu is het de tijd voor de reactie van de bezoekers. Maar na de dienst is het koffietijd. Ieder spoedt zich naar huis. De vreemdeling wordt ijlings in de steek gelaten. Er wordt niet naar zijn naam gevraagd, zijn adres wordt niet genoteerd, er wordt zelden een uitnodiging gedaan om mee te komen. Is dan niemand in hem geïnteresseerd? Na het 'amen' (al dan niet gezongen) volgt het grote zwijgen! Er is maar weinig gesprek over het geloof. De bezoeker deinst af, om nooit meer terug te komen. Hij beseft, dat zijn belangstelling in geestelijke zaken in de kerk niet bevredigd kan worden. Het lijkt erop, dat juist daar niemand belangstelling heeft voor de eigenlijke 'koopwaar' van de kerk: het Evangelie.
Christenezen zijn overal te vinden, al vermindert allengs hun aantal. Hun dialect wordt door maar weinigen verstaan. Ze hebben een eigen cultuurtje, hun eigen liedjes, hun pijporgel (zoals de Schot zijn doedelzak en de Afrikaan zijn drum heeft). Ze sluiten zich min of meer van de anderen af en menen daarmee een Gode welgevallig werk te doen. Sommigen zweren zelfs bij oude tijden en kopiëren de woorden en gewoonten van vrome vaderen. Zij menen God op het hoogst te prijzen met liederen en melodieën uit vervlogen tijden. Wat klinkt er gemakkelijk in hun boodschap door: 'Vroeger was het beter!'
Christenezen hebben een bekering tot Christus nodig én tot de wereld! Ze moeten hun exotische uiterlijk verliezen en leren om 'gewoon te geloven'!
Ik neem aan dat ds. Krol met opzet voor een nogal badinerende toon kiest en de situatie expres wat scherp aanzet. En ik ben lang genoeg gemeentepredikant in het behoudende deel van de Hervormde kerk om in ootmoed toe te geven aan de klacht dat de werfkracht van de gemeente naar buiten toe niet groot is. En toch blijf ik met de nodige vragen zitten over wat vanuit deze voornamelijk evangelische hoek ons als kerken wordt aangereikt ter oplossing van geringe gemeentegroei. Mag er in de kerken vaak een te passieve houding zijn, hier komt mij een activisme tegen, waar ik de nodige moeite mee heb. Is gemeentegroei te organiseren of blijft het immer een wonder van de genadige God? Ik vind ook dat we moeten oppassen altijd maar negatief te doen over wat er nog is van de christelijke kerk in ons land. Wat er nog óver is, zou ik eigenlijk moeten zeggen. In het Bulletin komen voorgangers van vrije gemeenten aan het woord. Komt de groei van hun gemeenten alleen voort uit bekeerlingen vanuit de wereld? Of is er soms niet een hinderlijke concurrentie onderling, zeker in bepaalde delen van ons land. En dan juist daar waar nog veel mensen naar de kerk gaan?
Maar ik wil niet alleen negatieve aspecten noemen. We hebben als kerken genoeg redenen om de hand in eigen boezem te steken en vooral om de hand aan de ploeg te slaan. Ds. Krol heeft gelijk dat evangelisatie voor de christelijke gemeente een stijl van leven dient te worden, meer dan een vaak eenmalige daad van enkelingen. Evangelisatie-activiteiten moeten meer op blijvende relaties gericht zijn dan op eenmalige contacten. Mensen hebben vrienden nodig, niet zozeer verhalen of blaadjes. Openheid naar hen die buiten zijn, is veelal niet de sterkste kant van onze gemeenten. We hebben het als kerk vaak veel te makkelijk onder de aangrijpende secularisatie onder ons volk. We berusten er vaak uit grote verlegenheid min of meer in. Samen op Weg achten wij een geweldig probleem en terecht. Maar dient de langzame afkalving en innerlijke uitholling ook van hervormd-gereformeerde gemeenten ons niet oneindig veel meer zorg te geven?
J. Maas
P.S. (Adres Bulletin voor gemeentegroei: ds. A. J. Krol, Van Marxveldstr. 14, 4207 MK Gorinchem)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1994
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1994
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's