De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Hoofdmomenten van het lied in de christelijke gemeente in Nederland (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoofdmomenten van het lied in de christelijke gemeente in Nederland (4)

8 minuten leestijd

(Lezing gehouden op de studie-ontmoetingsdag op dinsdag 3 mei 1994 in De Schakel te Nijkerk)

HET TWEEDE HOOFDMOMENT: DE STAATSBERIJMING

Na Marnix zijn er in de 17 en 18e eeuw vele pogingen ondernomen om voor Datheens berijming een betere te geven. Tientallen berijmingen zijn in die eeuwen verschenen, soms van goede dichters, soms van slechte dichters – onder wie heel wat predikanten – die elk op eigen wijze hebben geworsteld met de problematiek van de diverse factoren die ik in het voorgaande reeds genoemd heb, zoals Schriftgetrouwheid, dichterlijk niveau, verantwoord taalgebruik. De beste berijming die deze eeuwen hebben opgeleverd is mijns inziens die van de Deventer predikant-dichter Jacob Revius. Hij had alle kwaliteiten in huis om dit grote en grootse werk te 'klaren': bekwaam en rechtzinnig theoloog, grondig kenner van het Hebreeuws, een dichter van uitzonderlijke kwaliteit en bovendien iemand die thuis was op het terrein van de muziek. Hij ging overigens een andere weg op dan Marnix: Marnix had gekozen voor een totaal nieuwe berijming, Revius koos voor een 'verbetering' van Datheens werk, in de hoop dat het kerkvolk deze gemakkelijker zou accepteren. Maar ook Revius' 'verbeterde psalmberijming' – de eerste druk verscheen in 1640 – is nooit officieel door de kerk aanvaard: zo'n besluit kon alleen door een nationale synode genomen worden en na Dordt (1618/19) kwam die in de 17e eeuw niet meer bijeen.

De bezwaren tegen Datheens berijming werden in de 17e en 18e eeuw steeds sterker, vooral bij de meer geletterden. Behalve de reeds genoemde bezwaren ging ook het veranderend taalgebruik een rol spelen. Het Nederlands is een levende taal en dat betekent dat er in de loop van de tijd allerlei verschuivingen optreden: woorden verdwijnen, nieuwe woorden komen op en bepaalde woorden veranderen ingrijpend van betekenis. Het Nederlands van rond 1570 verschilde aanzienlijk van het taalgebruik van twee eeuwen laten.
Maar terwijl het verzet enerzijds toenam, groeide anderzijds – vooral bij het eenvoudige kerkvolk – de gehechtheid aan Datheen, die immers de schakel vormde met het begin van de calvinistische reformatie in de Nederlanden. Constantijn Huygens, de zo begaafde calvinistische dichter uit de 17e eeuw, heeft er eens een puntig spotdicht op gemaakt:

Ja. Dat Een van Datheen, daar is de wereld zot na.
Hoe zo? 't Is 't oudste kindt en daarom goedt en zoet.
De vromen zijn er meê te vreên in haar gemoedt.
't Mag wezen: maar ik vrees, 't is al te vreên. op Godt na.

Het is scherp geformuleerd: alle vromen zijn tevreden met Datheen… op God na! Huygens verwoordt in dit puntdicht iets dat we zeker herkennen: wat oud is, is automatisch goed, zonder dat daarbij werkelijk getoetst wordt en naar de kwaliteit gekeken wordt.

De berijming van 1773
Na vele voorbereidingen was het eindelijk zover: in opdracht van de Staten-Generaal werd een commissie voor een nieuwe psalmberijming samengesteld bestaande uit negen predikanten (afgevaardigden uit de onderscheiden provincies) en twee commissarissen van regeringszijde. Eén van de afgevaardigden was Josua van Iperen, die als predikant van Veere de provincie Zeeland vertegenwoordigde en een zeer uitvoerig boek heeft geschreven over de totstandkoming van de nieuwe berijming: Kerkelyke Historie van het Psalm-gezang der Christenen.
In januari 1773 toog de commissie aan het werk en de arbeid zou ongeveer een half jaar in beslag nemen. De werkvergaderingen werden gehouden in het Mauritshuis te Den Haag. Op 19 juli 1773 kon de commissie de definitieve tekst aan de Staten-Generaal aanbieden. Bij die gelegenheid was ook stadhouder Willem V aanwezig en deze beleefde daaraan veel vreugde, zoals ik reeds vermeld heb.
De Staten-Generaal verstrekten de commissie, die de status kreeg van een 'Synodus Contracta van de geheele Unie' (d.w.z. een Synode in klein formaat), duidelijke richtlijnen. Uit de vele voorhanden zijnde psalmberijmingen moest de commissie voor elke psalm een keus maken uit de volgende drie: de berijming van Johannes Eusebius Voet, de berijming van het genootschap Laus Deo, Salus Populo en die van Hendrik Ghijsen. Steeds moest een berijmde psalm in zijn geheel worden overgenomen en niet bijvoorbeeld het ene couplet uit Voets berijming en een ander uit de berijming van Ghijsen of van Laus Deo. Wel mocht aan de overgenomen berijmingen 'geschaafd' worden, wat in aanzienlijke mate gebeurd is.
We kunnen vaststellen dat de staatsbemoeienis behoorlijk ver ging en dat is iets waar wij in onze tijd, denk ik, toch wel wat vreemd tegen aankijken. In ieder geval is 'Staatsberijming' een terechte benaming.

Verbetering
De Staatsberijming was ontegenzeggelijk een aanzienlijke verbetering. Ik denk daarbij aan de dichterlijke aspecten: hoewel het gemiddelde niveau van Revius zeker niet gehaald wordt, staan er vele mooie coupletten en versregels in en de stoplappen van Datheen zijn geëlimineerd. De verhouding woord-toon is sterk verbeterd. Verder is het taalgebruik eigentijds geworden: het 16e eeuwse Nederlands van Datheen is vervangen door het toenmalige 18e eeuwse.
En hoe ziet het met het theologisch gehalte? Als we eerlijk zijn, moeten we erkennen dat de berijming niet is ontkomen aan de 'contextualiteit' van toen: het 18e eeuwse leef- en denkklimaat, het optimistisch vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Ik wijs hier alleen op de frekwentie van het woord 'deugd' dat volgens mijn concordantie op de berijmde psalmen 25 keer voorkomt. Het begint meteen al in Psalm 1, het vierde vers: 'met vasten gang het pad der deugd betreden', wat toch echt iets anders is dan 'den weg der rechtvaardigen' uit de onberijmde tekst en wat ik ook moeilijk in overeenstemming kan brengen met het 'geneigd tot alle kwaad' en 'onbekwaam tot enig goed' van de Heidelbergse Catechismus. En het geeft te denken dat datzelfde woord 'deugd' juist in de slechte bundel Evangelische Gezangen uit 1805 zelfs 49 keer voorkomt. Iemand heeft eens gezegd: het woord 'deugd' betekende bij Datheen nog 'dapperheid' of 'kracht' – de adem van de geuzen- en martelaarspoëzie waait door zijn berijming heen –, maar in de berijming van 1773 is het opgeschoven naar 'zedelijke braafheid' en 'voortreffelijkheid'. En eigenlijk behoeft dit accent in de berijming van 1773 ons niet te verbazen als we ons realiseren dat alleen al de remonstrantse (!) dichteres Lucretia van Merken, die lid was van het genootschap Laus Deo, 17 psalmen heeft geleverd…
Vaak worden in onze kring de Statenvertaling uit de 17e eeuwen de Statenberijming – de 'Oude Berijming' – uit de 18e eeuw in één adem genoemd als monumentale werkstukken die het voorgeslacht ons heeft overgeleverd. Daar moet toch een kanttekening bij geplaatst worden. Op het gevaar af appels en peren te vergelijken – een vertaling is immers iets heel anders dan een berijming – kan ik alleen maar vaststellen dat de Statenvertaling een veel hoger niveau heeft dan de Statenberijming. De Statenvertaling is tot stand gebracht door mannen van onverdacht calvinistische overtuiging en is een voor die tijd indrukwekkend wetenschappelijk werk. Bovendien is deze vertaling één van de pijlers waarop onze cultuurtaal, die begint in de 17e eeuw, is gebouwd. De Staatsberijming was een belangrijke verbetering ten opzichte van Datheen, het is een werk met verdiensten, maar alleen van de Statenvertaling kunnen we zeggen dat het een werk van allure is, groots en monumentaal.

Invoering
De invoering werd voorvarend aangepakt, ook hier weer krachtig gesteund door de wereldlijke overheid, zowel landelijk en provinciaal als plaatselijk. In het boek van Josua van Iperen vinden we daarover uitvoerige en gedetailleerde informatie.
De Staten-Generaal – alweer! – bepaalden dat op 1 januari 1775 de nieuwe, verbeterde berijming in alle gemeenten ingevoerd diende te zijn. In verreweg de meeste gemeenten is op of rond die datum de berijming inderdaad in gebruik genomen.
Dat betekent niet dat er geen strubbelingen zijn geweest! Van Iperen noemt met name een aantal gemeenten in Zeeland die zich 'dwars' opstelden. In ettelijke dorpen, zo schrijft Van Iperen, bleven verscheidene gemeenteleden en leden van de kerkeraad uit de boekjes van Datheen zingen, terwijl de rest van de gemeente de nieuwe berijming zong. Iets dergelijks, maar dan niet zozeer uit protest, was ook al gebeurd aan het eind van de 16e eeuw: toen zong men wel enige tijd Utenhovens en Datheens berijming en waarschijnlijk zelfs Marnix' berijming naast elkaar! Maar aan het eind van de 18e eeuw is het zeker niet stichtelijk geweest.
De strubbelingen namen nog toe omdat ook een nieuwe zangwijze gepropageerd werd, de zogenaamde 'kortere zingtrant', die inhield dat men de eerste noot van elke regel lang, de middelnoten kort en de laatste noot slepend zong, met een duidelijke rust na iedere regel. Vooral in Maassluis zijn diverse gemeenteleden en groepen binnen de gemeente op ontoelaatbare wijze tekeer gegaan, tijdens de kerkdienst en daarbuiten. Van Iperen spreekt van een 'geweldige opstand'.
Maassluis kreeg landelijke bekendheid. Als de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken hun briefroman Sara Burgerhart samenstellen (in 1782 verschenen), nemen ze daarin ook een passage op die herinnert aan de Maassluise troebelen. In de 54e brief treedt schipper Klaes op, een aanhanger van Datheens berijming:
'Jae wel er is nieuws; ze willen met Saetans geweld ter nieuwe Zalmen ebben, maar Klaes eit ook kneukels an zen lijf. Wij willen Daevis Zalmen ouwen, al zou Maassluis 't onderste boven.'
En iets verderop, sprekend over diezelfde berijming van Datheen, zegt Klaes:
'Ik, en men oude wijf Neeltje Gerrits, ebben die al een zestig jaar lang mit stichting ezongen, dat et over den diek dreunde.'
Het kon Klaas niet duidelijk gemaakt worden dat er ook in de nieuwe berijming sprake was van Davids Psalmen…


De geschiedenis van de Kerken der Afscheiding, de Ledeboeriaanse en Kruisgemeenten – alle in de 19e eeuw ontstaan – maakt ons nog eens extra duidelijk dat de voorkeur voor Datheen en de afkeer van de berijming-1773 geenszins verdwenen waren. Tot op de huidige dag wordt in een beperkt aantal plaatselijke gemeenten binnen het kerkverband van de Oud-Gereformeerde Gemeenten uit Datheen gezongen…

J. de Gier, Ede

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Hoofdmomenten van het lied in de christelijke gemeente in Nederland (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's