De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Het gebed (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een vorig keer toonde ik aan dat men toch maar de Heere moet aanroepen in de gebeden, ook al is de behoefte om dit te doen bij ons niet altijd even groot.
In het gebruiken van een maaltijd hebben wij ook niet altijd evenveel zin. 't Kan zijn omdat wij geen 'trek' hebben, maar het gebeurt ook wel dat wij maar weinig tijd hebben om te eten. Misschien zelfs helemaal geen tijd. Toch eten wij, omdat een ieder ervan overtuigd is, dat het nodig is. Het lichaam móet in stand gehouden worden. Dat gebeurt onder andere door het gebruiken van een maaltijd.
De Schrift houdt ons voor: altijd maar bidden en niet vertragen.
Wanneer de zin ontbreekt en de behoefte niet zo direct gevoeld wordt, dan maar om zin en behoefte vragen.
De Heere wil geëerd zijn door alle schepselen. Met name wel door de mensen. Zij kunnen de Heere aanroepen. Zij kunnen bidden. Andere schepselen kunnen dit niet, hoewel er niet gezegd mag worden dat zij God niet de eer geven. Zij doen dit wel, maar niet op een manier als de mens.
De mens heeft een hart en een stem ontvangen om te bidden. Hij heeft ook handen en knieën gekregen om te bidden. Zijn Woord te luisteren, hoe men behoort te bidden.

Sleur
Kan het bidden geen sleur worden? Moet er wellicht niet eens naar andere rituelen gezocht worden dan die wij kennen bij het bidden?
Om maar met de sleur te beginnen, inderdaad kan het bidden een sleur worden. Men vouwt de handen en men sluit de ogen. Er wordt een gebed gedaan. Hoe vaak hebben wij het in onze gezinnen al meegemaakt, dat kort na het gebed toen wij met de maaltijd nog maar juist waren begonnen één van de huisgenoten vroeg: 'hebben wij al gebeden?' O, dat gedachteloos bidden!
Sleur kan het ook zijn als men aan tafel zegt: 'zullen wij even bidden?' Het hoort erbij, maar functioneren doet het niet. Toch – en dat is wel weer goed – zou men het niet durven nalaten.
Sleurgebeden! Hoevelen zouden er worden opgezonden die nooit òf te nimmer de Hoorder van het gebed bereiken. Zij reiken niet verder dan het plafond van de kamer. Nog op een andere manier kan het bidden tot een sleur worden. Wellicht is het zelfs beter om neer te schrijven dat het gebed zelf een sleurgebed kan worden.
In dit verband denken wij een ogenblik aan Maarten Luther. Van het 'Onze Vader' heeft hij gezegd, dat het de grootste martelaar is. Luther drukt zich zoals wij van hem gewoon zijn enigszins plastisch uit. Maar de bedoeling van zijn woorden zijn wel duidelijk. Zoals men met een martelaar doet wat men wil, zo vergaat het eveneens het 'Onze Vader'. Dit gebed wordt te pas, doch Luther bedoelde meer te onpas gebruikt.
Het allervolmaakste gebed hebben wij allen in onze jonge jaren geleerd. Een ieder kent het uit zijn hoofd. Het gevaar is inderdaad niet denkbeeldig dat men zonder aan de inhoud van de woorden te denken dit gebed doet.
Zo gebeurde dat wel in de kloosters en door de biechtelingen. Daarop doelde Luther toen hij neerschreef dat het 'Onze Vader' de grootste martelaar is. Dit gebed werd zoveel en zovaak als 'poenitentia' (straf) gebeden dat de inhoud niet meer aansprak. Ons als nazaten van de reformatie wordt het 'Onze Vader' niet als 'poenitentia' opgelegd. Wij doen dit gebed, omdat wij het gewoon zijn. De vraag is wel, al is het in een andere kontekst, òf er van het allervolmaaktste gebed óók onder ons niet gezegd moet worden dat het de grootste martelaar is?
Bij het bovenstaande is nog een opmerking te maken. Men kan zich namelijk de vraag stellen òf het wel juist is om altijd de maaltijd te openen met het 'Onze Vader'. Natuurlijk, het kan zijn dat het ons aan woorden ontbreekt. Maar zou het nooit eens uit gemakzucht gedaan worden? Wij kennen het uit ons hoofd en wij behoeven er niet bij na te denken. Zó wordt het 'Onze Vader' tot een sleurgebed.
Ik moet zeggen dat dit niet alleen van toepassing is op het 'Onze Vader', maar niet minder op alle formuliergebeden. Trouwens, het gebed dat wij met eigen woorden doen, kan zelfs een formuliergebed gaan worden en op de lange duur een sleurgebed.
Laten wij voor sleur in ons bidden oppassen! Van de gewoonte om te bidden en van een bepaalde gewoonte in het gebed, valt geen kwaad te zeggen, maar zodra ons bidden en de inhoud daarvan een sleur gaan worden is dit alles niet anders dan ijdel geklap. Of zoals men vroeger wel opmerkte èn terecht: een onwelriekende geur in de neusgaten Gods.

Mag ik het 'Onze Vader' bidden?
Soms hoort men wel mensen zeggen dat het 'Onze Vader' alleen maar door Gods volk gebeden mag worden. Wie nog onbekeerd is, mag de woorden daarvan niet in de mond nemen. Met zijn hart kent men immers de zaken van de woorden niet.
Bovendien – zo wordt er met veel verve gezegd – heeft de Zaligmaker dit gebed aan Zijn discipelen geleerd, dus aan de Zijnen. Bij dit alles wil ik een paar kanttekeningen maken. Om te beginnen moet men voorzichting zijn met het spreken over bekeerden èn onbekeerden.
Toen onlangs aan iemand gevraagd werd, wanneer zijn broer bekeerd was, gaf hij aan de vragensteller als antwoord dat zo'n vraag niet gesteld mag worden. Achteraf bedacht hij dat hij ook dit antwoord had kunnen geven: 'wanneer mijn broer bekeerd is, móet u maar in de hemel gaan vragen'.
De waarachtige bekering geschiedt niet in een punt des tijds. Zij is – om zo te zeggen – een proces dat het gehele leven duurt. Het is een afsterven van de oude mens en een opstanding van de nieuwe mens.
Ben ik bekeerd? Deze vraag kan in iemands leven legitiem zijn. Toch gaat het niet om onze bekering, onze bevindingen, onze gevoelens. Het gaat erom òf wij onze zaligheid buiten onszelf zoeken en vinden in Jezus Christus alleen.
Johannes de Doper hoort men aan de schare niet vragen: 'bent u bekeerd?' Johannes wist maar al te goed dat dit een voortgaand proces in het leven van een mens is. Het is niet 'zomaar' dat hij op een bepaald ogenblik uitroept 'Hij moet wassen en ik minder worden'.
Neen, hij vraagt aan de mensen niets. Wel zegt hij tot ze: 'Ziet, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt'. Ook beveelt hij ze: 'Bekeert u!'
Jezus Christus, géén Naam is er beter en zoeter voor het hart. Om Hem gaat het in het leven. Wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Dat dit geloof niet buiten bevinding, de verborgen omgang met God omgaat, zal duidelijk zijn. Niettemin bevat het hele geloof één Naam, één Persoon. Zijn Naam is op een dubbeltje te schrijven, zoals prof. Bavinck zei die een zeer uitvoerige 'Dogmatiek' heeft geschreven. Het is de Persoon: Jezus Christus.
Maar nu is – na dit pastorale uitstapje – nog niet de vraag beantwoord: wie mogen het 'Onze Vader' bidden?
Alleen Gods kinderen die grondig weten Gods kinderen te zijn? Als dit het geval is, hebben de discipelen het moeilijk gehad om het 'Onze Vader' te bidden.
Ik denk dat Petrus zich heus wel eens heeft afgevraagd òf hij een kind van God was. Meer dan eens ging hij een eigen weg. Bovendien, zijn verloochening was toch niet in overeenstemming met de 'staat' van een kind van God?
Paulus horen wij zeggen: 'Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods'. Zeer uitvoerig zou ik hierover nog kunnen schrijven. Ik wil het hierbij laten door neer te schrijven dat de Heere het 'Onze Vader' aan Zijn Kerk heeft gegeven om te bidden. In Zijn Kerk zijn er eikenbomen der gerechtigheid, maar men vindt er ook gekrookt riet en een rokende vlaswiek. Er is een Abraham, maar ook een Simson in Gods Kerk. Naast een Simeon treffen wij er een bloedvloeiende vrouw aan. Wie zij waren, maar allen hadden min of meer vertrouwen op de Heere. Christus hetzij in de belofte òf ontdaan van het omhulsel van de belofte was voor hen alles.
Maar als men nu nog niet zeker weet òf het oog alleen gericht is op Christus? Als men nog altijd tobt met de toeëigening van het heil, wat dan? Mag men dan het 'Onze Vader' bidden of niet?
Bij de beantwoording van deze vraag denk ik aan ds. J. P. Paauwe. Ik moet zeggen dat hij één van de meest wonderlijke dominees is onder wiens gehoor ik heb gezeten. Als het om de Ned. Herv. Kerk ging was hij – in het zich daartegen afzetten – niet mals. Niettemin had hij evenals ds. De Rustige in Hierden destijds een pastorale inslag. Want toen aan ds. J. P. Paauwe eens werd gevraagd door een vriend òf door een ieder wel altijd de Psalmen Davids gezongen konden worden, gaf hij als antwoord: 'Wanneer je de Psalmen niet met je hart kan zingen, moet je ze maar in wensende zin zingen'. Ds. Paauwe bedoelde daarmee, dat men de Psalmen dan maar biddend moest zingen. Met de bede in het hart dat de Heere de inhoud van de Psalmen zou doen beleven.
Voorzover ik heb kunnen nagaan lag hij daarmee in de lijn van de reformatie en de nadere reformatie.
Hetzelfde als Paauwe zei inzake het zingen van de Psalmen Davids zou ik willen zeggen wat betreft het bidden van het 'Onze Vader'. Als men het nog niet kan doen met heel z'n hart, laat er dan van binnen – als men dit gebed doet – een groot verlangen zijn om de inhoud daarvan met heel het hart te beleven.
't Zal uit dit alles duidelijk zijn dat ik voor een zekere 'enghartigheid' beducht ben. Wat ik daarmee bedoel? Wel, dat wij de criteria gaan aanbrengen wanneer men het 'Onze Vader' mag bidden òf wanneer iemand dit niet mag doen.
Onze criteria zijn niet van belang, wel de voorwaarden die de Heere stelt om het 'Onze Vader' en andere gebeden te doen.
Het gaat om waarheid in ons binnenste, ook als wij bidden. Of het waarheid is in ons binnenste, bepaalt de Heere.

Het voornaamste stuk der dankbaarheid
Waarom is het gebed eigenlijk het voornaamste stuk der dankbaarheid? Het antwoord is eenvoudig. In het gebed erkennen wij God als de enige Auteur en Gever van alle goed. Op geen enkele andere wijze kan dit beter gebeuren dan door het gebed. In nood erkennen wij dat de hulp van Boven moet komen, en als zij gekomen is, dat zij van de Heere is gekomen.
Het moet alles van de Heere komen, omdat in nood en gebrek blijkt, dat de mens van zichzelf geen enkel goed heeft. Wij bezitten van onszelf niet de genade Gods, de Heilige Geest, de wedergeboorte, de zaligheid, de versterking van het geloof. Alles, maar dan ook alles komt van God!
(Wordt vervolgd)

G. S. A. de Knegt

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1994

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Het gebed (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1994

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's