De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Evangelie en mens

Publikaties die het thema en de problematiek van de secularisatie en de christelijke gemeente aanroeren, blijven verschijnen. En dat is te begrijpen voor wie niet blind in deze tijd staat. In Soteria, kwartaaltijdschrift voor evangelische theologische bezinning, september 1995, 'nummer 3 van de 12e jaargang, staat een heel uitvoerig verhaal te lezen van de hand van prof. dr. K. Runia over 'De uitdaging van de moderne wereld voor de Kerk'. Voor wie geïnformeerd is over de vragen rond secularisatie en verkondiging, staan er niet echt veel nieuwe dingen in te lezen. Toch beschikt prof. Runia over de gave de dingen ordelijk en helder op een rij te zetten. Zo geeft hij een historisch overzicht over het begrip secularisatie en hoe de zaak die ermee bedoeld wordt zich in de achterliggende eeuwen heeft ontwikkeld. Prof Runia laat zien hoe de kerk heeft gereageerd op een en ander. Het is een nogal lang artikel, waaruit we alleen voor u citeren een fragment, waarin prof Runia probeert te antwoorden op de vraag: Hoe zullen we in deze tijd aan de geseculariseerde mens het evangelie doorgeven? .

Mijn eerste punt is: we moeten beginnen waar de mensen zich bevinden. Als evangelische mensen zijn we vaak geneigd om het evangelie op dezelfde wijze te brengen als wij het zelf vroeger gehoord hebben in onze evangelische traditie. We beginnen dan met een poging de mensen te overtuigen van hun zondigheid en hun schuld tegenover God, om daarna te spreken over het kruis van Jezus als het middel ter verzoening van onze zonden.

Maar is dat werkelijk de juiste manier om het evangelie in een geseculariseerde wereld door te geven? Het is misschien de juiste communicatiemethode binnen de kerk, omdat de mensen daar tot op grote hoogte hetzelfde referentiekader hebben, met name ook de gedachte dat we allemaal zondaren voor Gods aangezicht zijn. Maar het probleem in onze moderne wereld is dat de geseculariseerde mens helemaal dat schuldgevoel niet kent, omdat hij geen enkele persoonlijke, innerlijke band met God heeft. In doorsnee is hij een weldenkend en welmenend mens, die probeert het beste van zijn leven te maken en zijn medemens zo goed mogelijk te helpen. Ik ken heel wat geseculariseerde vrouwen en mannen die wat hun moraal betreft een heel wat hogere standaard aanhouden en een betere reputatie hebben dan veel kerkmensen die ik ken!

Maar is het werkelijk nodig om altijd met ons eigen traditionele verstaan van het evangelie te beginnen? Bij het lezen van het Nieuwe Testament valt me altijd weer op dat de apostelen het evangelie op heel wat verschillende manieren verkondigen.

In de Handelingen der Apostelen is het Petrus die het evangelie aan zijn joodse volksgenoten verkondigt. En dan begint hij op het punt waar deze mensen zich bevinden. Hij spreekt ze aan als leden van het verbondsvolk, die de Heilige Schriften kennen. Als hij het over Jezus heeft, zet hij Hem in de context van die Schriften en vertelt hun dat in Jezus de aloude profetieën vervuld zijn. Hij noemt Jezus de Messias, een term waarmee zijn hoorders vertrouwd zijn. Hij legt er verder telkens weer de nadruk op dat zij de door God gegeven Messias gekruisigd en gedood hebben (2:23, 3:15; 4:10), maar dat God Hem uit de dood heeft opgewekt en Hem daarmee bevestigd heeft als Christus en Heer (2 : 36). In deze toespraken speelt de gedachte van de verlossing een grote rol (vergeving der zonden, 2:38; een ieder afbrengen van zijn boosheden, 3 : 26; behoud, 4 : 12), en telkens roept hij zijn hoorders tot bekering (een uit het Oude Testament bekend begrip), zodat ze ook mogen delen in het messiaanse heil.

Als Paulus het evangelie aan een heidens gehoor verkondigt, doet hij het geheel anders. We zien dat heel duidelijk in Handelingen 17, waar hij op de Areopagus spreekt tot mensen die beïnvloed zijn door de filosofische systemen van Epicurus en de Stoa. Paulus begint ook waar zijn hoorders zich bevinden. Hij begint met het altaar aan de onbekende god en citeert een van hun dichters:

"Want in Hem leven wij, bewegen we ons en zijn wij, zoals ook enige van uw dichters gezegd hebben: Wij zijn van zijn geslacht' (17 : 28)'. Hij neemt zijn uitgangspunt in deze woorden en verkondigt dan de God die hemel en aarde en alles wat er in is geschapen heeft, die ook alle volken en individuen hun eigen plaats op aarde gegeven heeft en die hoopt dat ze tastend naar Hem zullen zoeken en Hem zullen vinden. Tot zover schijnt er niet veel nieuws te zijn in deze boodschap. En toch is ze gloednieuw, want Paulus verkondigt de éne God, die de Schepper van het heelal is en die zo groot is dat Hij door niets hier op aarde gerepresenteerd kan worden.

Maar Paulus laat het hier niet bij, maar gaat door met een oproep tot bekering en de verkondiging van Jezus Christus, die de rechter van de hele geschiedenis zal zijn, zoals God duidelijk aangewezen heeft door Hem weer uit de dood op te wekken. In zijn commentaar op Handelingen noemt F. F. Bruce deze boodschap 'een inleiding in het christendom voor beschaafde heidenen'. De eerste les begint met de door henzelf erkende onwetendheid ten aanzien van wie God is en met een verkondiging van de waarheid over God, zoals Hij die bekend gemaakt heeft in de schepping, de voorzienigheid en het oordeel. De les eindigt met het noemen van de man door wie God het oordeel zal voltrekken. De tweede les zal ongetwijfeld over deze bijzondere man en zijn opstanding gaan.

Prof Runia onderstreept hoe Paulus de boodschap van het evangelie uit de doeken doet in de taal en de denkpatronen van de cultuur van zijn hoorders. Nu schijnen de 'geseculariseerde mannen en vrouwen van onze tijd volstrekt irreligieus te zijn. Ze hebben geen enkel altaar en zeker niet een altaar dat gewijd is aan een 'onbekende god'. Toch, al is het waar dat de mens van nu geen enkel aanknopingspunt meer lijkt te hebben voor de christelijke booschap van een transcendente God die zich in Jezus Christus aan mensen heeft geopenbaard...

... maar dit verandert niets aan het feit dat zij die in deze wereld leven mensen zijn en dat ze als mensen niet kunnen ontkomen aan de existentiële vragen, die hun eigen leven raken: Waar kom ik vandaan? Waarheen ben ik op weg? Wat is dé zin van mijn leven? Hoe kom ik klaar met zulke existentiële problemen als ziekte, het overlijden van een geliefde, eenzaamheid, mijn eigen dood?

Het zou me niet verbazen als Paulus, gesteld dat hij een gehoor in onze Westeuropese wereld moest toespreken, zou beginnen met dit soort vragen en problemen. Het mag waar zijn dat de moderne mens alle gevoel voor transcendentie heeft verloren, toch kan hij het niet nalaten deze vragen te stellen, die — misschien wel op een negatieve manier — in de richting van transcendentie wijzen. En het zou me helemaal niet verbazen, als Paulus in zo'n geval zijn geseculariseerde hoorders opnieuw zou wijzen op de God, die deze hele wereld geschapen heeft en die ook deze hoorders in het leven heeft geroepen en niets liever wil dan hen meenemen naar zijn toekomst. En als de moderne mens Paulus zou vragen hoe hij dat allemaal weet, dan zou de apostel ongetwijfeld opnieuw wijzen op Jezus Christus, die na zijn lijden en zijn dood door God uit de dood opgewekt is, niet om naar dit leven terug te keren, maar om het nieuwe, eeuwige Koninkrijk dat God beloofd heeft binnen te gaan.

Ongetwijfeld zullen ook vandaag veel mensen, als ze deze boodschap horen, spotten zoals sommige inwoners van Athene deden, maar anderen zullen misschien zeggen: 'Dat is interessant; daar zouden we u nog wel eens over willen horen.'

Ik ben er van overtuigd dat we ons niet al te druk moeten maken over het feit dat er nauwelijks een aanknopingspunt is tussen de geseculariseerde mens en het evangelie. De religiositeit van mensen biedt echt geen beter aanknopingspunt dan de ongodsdienstigheid van veel moderne mensen. Om eerlijk te zijn zou de godsdienstigheid van een mens wel eens het grootste struikelblok voor het evangelie kunnen zijn, omdat deze religieuze mens gelooft dat hij God al in en door zijn eigen religiositeit kent. Misschien neemt hij Jezus Christus wel opi in zijn religie als het ideaalbeeld van deze religie.

Het evangelie heeft onze religieuze aanknopingspunten niet nodig. Het schept zijn eigen aanknopingspunt; zijn eigen landingsplaats. En het doet dit omdat het een instrument in de hand van de Heilige Geest is. Jezus heeft ons niet alleen het evangelie van zijn kruis en opstanding nagelaten, maar Hij heeft ook de Heilige Geest als zijn getuige gezonden (Joh. 15 : 26). 'Het is de Geest wiens getuigenis het getuigenis van de kerk mogelijk maakt (Joh. 15:18-27). De Geest is (ook) de aanklager die de fundamentele axioma's van onze cultuur onder kritiek steU (Joh. 16:7-11).'

De Geest als aanklager van de wereld, als 'de Parakleet (Trooster)' zoals Jezus Hem in Zijn afscheidsgesprekken in Johannes 14-16 heeft beloofd en voorgesteld. Runia sluit zijn uitvoerige bijdrage dan tenslotte af met de woorden waar we van harte mee instemmen:

Als dit alles waar is, waarom zouden wij dan pessimistisch zijn? Wie zou tweeduizend jaar geleden verwacht hebben dat een onbetekenende, merendeels joodse sekte er in zou slagen de hele klassieke wereld op haar kop te zetten? En toch is dat gebeurd!

Uiteraard is onze situatie heel anders. De eerste christenen leefden in een pre-christelijke cultuur, terwijl wij in een post-christelijke cultuur leven, een cultuur die de indruk maakt dat ze 'ingeënt' is tegen het 'virus' van het christelijk geloof Maar we hebben nog altijd datzelfde wonderheerlijke en vernieuwende evangelie en onze Heer is nog altijd Degene in wie niet alleen alle aspecten van de schepping hun samenhang vinden, maar aan wie als de verheerlijkte Christus ook alle macht in hemel en op aarde gegeven is.

Ja, daarom 'gaan we er nog steeds voor', voor de Naam en de zaak van God in deze Zijn wereld. En we staan er gelukkig niet alleen voor. Dat mag ons voortdurend bemoedigen en staande houden, ook in deze wereld en in deze cultuur. Óns staat 4e Geest terzij en in Hem is Christus ons gedurig zeer nabij.

Evangelie en grens

In het kader van 50 jaar bevrijding uit de greep en de ideologie van de nazi's is ook nogal aandacht gevraagd voor de vlak voor de bevrijding gefusilleerde bekende Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. In het blad Opbouw, dat verschijnt in de kring van de Nederlands-Gereformeerde kerken, besteedt dr. A. van der Dussen aandacht aan een aantal recent verschenen publikaties over genoemde theoloog Bonhoeffer. Hij memoreert de ambivalente waardering van diens opvattingen in een artikel waarboven staat Bonnhoeffer herdacht. Waar het me hier om gaat, is dat hij als intrigerende ondertiteling neerzet: Een theoloog die gegruwd zou hebben van het programma van Feike ter Velde. Ter Velde is bekend als presentator van een EO-televisieprogramma 'God verandert mensen'. Daarin laat hij mensen hun bekeringsgeschiedenis vertellen. Van der Dussen ziet in Feike ter Velde een 'markant vertegenwoordiger van een christendom dat Gods aanwezigheid vooral ziet oplichten in grenssituaties van het leven'.

Want wat is het gemeenschappelijke in de verhalen die de gasten van Feike ter Velde vertellen? Dat zij God ontmoetten, nadat zij op een of andere manier de grens van hun eigen mogelijkheden hebben bereikt. Of het nu gaat om een alcoholprobleem of huwelijksmoeilijkheden, om depressiviteit of ervaringen van leegte en zinloosheid, om een ernstige ziekte of een ingrijpend verlies — het betreft steeds situaties waarin om zo te zeggen ruimte komt voor God, doordat mensen aan het eind van hun kunnen zijn. Dat is dan ook de boodschap aan de kijker: 'Ziet ook u er geen gat meer in? Zijn ook uw mogelijkheden uitgeput? Zijn de grenzen van uw energie, uw moed, uw levenskracht bereikt? Weet dan dat God gereed staat om het karwei van u over te nemen en uw leven eindelijk goed op de rails te zetten.'

Het volle leven

Vooral met dit laatste, de boodschap aan de kijkers, zou Bonhoeffer moeite hebben gehad. Niet de persoon van de presentator is dus in het geding, of de integriteit van de gasten. Het gaat om de tendens van het programma, dat de zwakheid en nood van mensen wordt benut om aandacht te vragen voor God. Daartegen steigert Bonhoeffer. In de eerste plaats betwijfelt hij de zin van deze aanpak. Want stel nu eens dat mensen, die de grens van hun vermogens hebben bereikt God helemaal niet nodig hebben doordat ze op een andere manier leren omgaan met hun nood en hun wanhoop? Bonhoeffer zelf signaleerde in de laatste jaren van zijn leven, dat de oorlog op heel veel mensen allerminst het effect had dat zij God gingen zoeken. Daarom stond hij sceptisch tegenover de methode, om met het evangelie op de proppen te komen waar mensen zijn vastgelopen.

In de tweede plaats vindt hij dat onfatsoenlijk. Hij gebruikt ergens het beeld van de 'religieuze verkrachting' (brief aan zijn vriend Eberhard Bethge van 30 april 1944). Ofwel: wanneer je mensen probeert te winnen voor God op het moment dat ze aan het eind van hun latijn zijn, oefen je pressie uit en laat je ze in feite niet de vrije keus. Er zit iets oneervols in om mensen op hun zwakke punten te 'pakken'. Voor Bonhoeffer staat vast dat God zelf zo niet met mensen omgaat. De Heere 'profiteert' niet van menselijke onmacht en wanhoop om zijn eigen onmisbaarheid aan te tonen. Hij wil niet door de achterdeur van hulpeloosheid bij ons binnenglippen, maar open gedaan worden door mensen die normaal functioneren. Dat raakt aan Bonhoeffers derde bezwaar: hij vindt het niet bijbels, om God terug te dringen naar de rand van het gewone leven. Want wat moeten de kijkers die niet depressief zijn, geen alcoholproblemen hebben, kerngezond zijn en gelukkig in de liefde? Speelt God voor hen geen rol? Of moeten zij in hun leven gaan speuren naar een verborgen probleem, dat zij zelf niet kunnen oplossen? Voor die suggestie vindt Bon­ hoeffer in de bijbel geen steun. 'Inderdaad wendde Jezus zich tot de randfiguren van de menselijke samenleving, tollenaars en overspelige vrouwen, maar beslist niet alleen tot hen. Hij wendde zich tot alle mensen. Nooit heeft Jezus de gezondheid, het geluk of de kracht van een mens problematisch gemaakt of beschouwd als een bedorven vrucht.

... Jezus roept het volle menselijke leven in al zijn facetten tot zich en tot zijn Rijk.' (brief aan Bethge van 30 juni 1944).

Hans Vonk

Het lijkt mij duidelijk dat Bonhoeffer hiermee iets aanroert dat ons allen aangaat. Het gaat om de vraag wanneer en waar je als mens God kunt ontmoeten. Moetje eerst een keer vastgelopen zijn, net zoals de mensen in het programma van Feike ter Velde?

Moeten we inderdaad onze evangelisatie-kans schoon zien, als de ongelovige buurvrouw ineens kanker blijkt te hebben? Ligt het aan de welvaart, dat de mensen God niet meer nodig denken te hebben? Mij dunkt, dat de bijbel niet bang is om dat verband te leggen (vgl. Deut. 32 : 15). Talrijk zijn ook de geschiedenissen waarin God de grenssituaties in het menselijk leven benut om mensen met Hem te confronteren (vgl. II Kronieken 33 : 12 en vele, vele andere plaatsen). Bonhoeffer gaat daar wel wat gemakkelijk aan voorbij, al erkent hij — onder verwijzing naar psalm 50 : 15 — dat hij misschien wel wat te wantrouwend staat tegenover 'bidden in de nood' (brief aan Bethge van 29 en 30 januari 1944). En toch — enige reden tot zulk wantrouwen is er wel. Het is riskant om je uitgangspunt voor het geloof in God te nemen in grenssituaties. De ontvankelijkheid voor het evangelie van mensen die in het ziekenhuis liggen, is soms van griezelig korte duur. Sterker nog: die ontvankelijkheid kan totaal afwezig zijn. Een treffend voorbeeld daarvan vond ik in het interview met de dirigent Hans Vonk in NRC Handelsblad van 3 juni jl. Terugblikkend op een verblijf in het ziekenhuis, waarin hij direct met zijn sterfelijkheid geconfronteerd werd, zegt Vonk: God? Ik zag hem niet, ik miste hem niet, ik verlangde niet naar hem. Hij — of zij, of het — was blijkbaar definitief achter de horizon verdwenen. In mij welde geen seconde iets religieus op.' Dat kan dus: dat iemand zelfs op de kwetsbaarste momenten van zijn bestaan niet taalt naar God. Maar daaruit blijkt, hoe hachelijk het is om ons voor het geloof afhankelijk te maken van grenssituaties. En dat is nu precies wat Bonhoeffer bezighoudt. Wordt God niet hoe langer hoe meer teruggedrongen, als Hij het ervan moet hebben dat mensen om Hem verlegen zitten? Is het bijbelse beeld niet veeleer, dat God ook een plaats heeft in het leven van gezonde, sterke, gelukkige en welvarende mensen? Zogezien staat de kerk voor de geweldige opgave, om het evangelie zo te brengen dat het niet alleen op de patiënt Vonk, maar zeker ook op de dirigent Vonk betrekking heeft. Misschien dat dan ook de succesvolle HBO-er in de kerk het gevoel krijgt: Hé, God is er dus niet alleen voor de kneuzen...'

De vraag die hier aan de orde is, is eigenlijk: hoe verschaft God zich een entree bij de mens? Hoe komt Hij bij ons binnen? Dezelfde vraag is in Runia's artikel aan de orde is. We kennen in onze traditie de heilsorde, een weg die met lichte variaties voor een ieder dezelfde is. Ook hierin wordt een antwoord gegeven op de vraag naar de manier waarop God het heil toepast in ons leven. De uitdrukking 'toeleidende weg' valt dan meestal. In methodistische kringen staan de 'methoden' vast en worden druk toegepast in verkondiging en pastoraat. Barth en Brunner hebben een ingrijpend meningsverschil gehad over het zogeheten 'aanknopingspunt' bij de mens met het oog op de evangelieprediking. De bezinning op de verkondiging voor de mens van onze tijd zet ons voor soortgelijke vragen. Verlegen om God is niemand, of je nu in de goot ligt of dat je netjes in de kerkbank zit onder een rechtzinnige prediking. Daarom dient het accent misschien wel niet zozeer te vallen op de 'zoekende mens', maar veelmeer op de barmhartige God die in Zijn liefde mensen zoekt om hen te behouden, wie ze ook zijn en in welke tijd ze ook leven. Daar zullen Feike ter Velde en dr. A. van der Dussen het toch wel samen over eens zijn, hoezeer ik de kritiek van onze Nederlands-Gereformeerde collega uit Eindhoven begrijp en deel.

P.S. Adres Soteria: Merweboek uitgeverij, Postbus 217, 3360 AE Sliedrecht, tel. 0184-410224. Het adres van Opbouw is: mevr. M. van Veelen-Vreugdenhil, Hunze 16, 2911EH Nieuwerkerk a. d. IJssel, tel. 0180-320205.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1995

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1995

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's