De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De Augsburgse Confessie (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Augsburgse Confessie (6)

9 minuten leestijd

RectificatieBij de vorige aflevering van de Augsburg Confessie (5). In de eerste zin van de tweed alinea dient te staan: 'volgens welke brood en wijn substantieel veranderen in Christus' lichaam en bloed'.

De biecht
Welk gereformeerd mens zou de oren niet spitsen bij het woord 'biecht'? De Augustana wijdt er een afzonderlijk artikel aan (11). We zijn benieuwd wat Melanchthon erover te berde brengt. Om te beginnen, dat men in de kerk de 'private absolutie', d.w.z. de persoonlijk toegesproken kwijtschelding van zonden, zal onderhouden. Zo'n zinswending kan bij ons al gauw de gedachte oproepen aan de roomse biechtpraktijk. Maar dan zouden we de Augustana groot onrecht aandoen, eenvoudigweg omdat de biecht volgens het roomse systeem een dwangmatige verplichting was, waardoor men sacramenteel de genade kreeg toebedeeld. In de tweede plaats omdat de biecht volledig functioneerde in de sfeer van de verdienstelijke werkgerechtigheid. In de derde plaats omdat de absolutie in handen lag van de sacramenteel tot priester gewijde uitdeler van de genade. In de vierde plaats omdat van de biechteling vereist werd, dat hij al zijn zonden uit zou spreken.
Met déze sacramentele biechtpraktijk braken de reformatoren resoluut. Maar wat zij niet opgaven was de gedachte, dat niet alleen aan (geordende) predikanten maar aan alle christgelovigen krachtens het ambt aller gelovigen van Godswege de vrijheid is geschonken, om elkaar eerlijk-voor-God-en-de-ander belastende zonden op te biechten en dat hun de volmacht is verleend om elkaar de belofte van vergeving en vrijspraak te verkondigen. Het is een notie van optimale waarde, en volledig op de Schrift gefundeerd. Helaas is dit voorrecht onder ons – ongetwijfeld vanwege de rooms verwording – veelal in onbruik geraakt. Luther zag in hoe onopgeefbaar het was. Hij was ervan doordrongen dat de vergeving plaatsvindt in de kerk, en nergens anders. Maar met deze kerk bedoelde hij pertinent niet het heilsinstituut van de pauselijke hiërarchie. Nee, ieder christenmens heeft als lid van Christus' kerk – Zijn lichaam – de autoriteit van het Hoofd der gemeente ontvangen, om de broeder die zijn zonde belijdt de troostrijke boodschap van de vergeving over te brengen.
Alle dwang is hier uit den boze. Dit biechtgebeuren is geen wet, maar een gestalte van het Evangelie; geen verplichting, maar gunst en vergunning. Wordt iemands geweten door schuldbesef geplaagd, dan mag hij volgens Luther naar een christenbroeder gaan. 'Dan zeg ik: Lieve goede vriend, dit is mijn zondenood. Dan mag die ander vrijmoedig zeggen: Jou zijn de zonden vergeven, ga heen in de vrede van God. En omdat dit alleen in Gods naam gebeurt, mag en moet je vrijmoedig geloven dat je zonden vergeven zijn, alsof Christus Zelf je biechtvader was.' Zo dragen we elkanders lasten, tot en met de last van de schuld. Niet om die met eigen offers te verzoenen – hoe ter wereld zou dat kunnen? – maar om haar te dragen naar Hem Die het volkomen offer heeft gebracht, en om de zondaar de belofte van dit volkomen offer te verkondigen. Zo genadig is de Heere dat Hij tot in alle uithoeken van ons leven het Evangelie, ook in de vorm van de christenbroeder, gereed heeft gelegd. 'Wederzijdse samenspraak en broederlijke vertroosting', heet dat bij Luther. Ze is nauw verwant aan de prediking als bediening der verzoening, en daarmee verweven.
Door Calvijn werd vooral dit laatste krachtig onderstreept. Hij bond het vergevingswoord in allereerste instantie aan de reguliere verkondiging en aan de kerkelijk-ambtelijke bediening. Maar ook hij tekent aan dat dit niet uitsluit dat allen zijn geroepen tot wederkerige vertroosting en tot versterking in het vertrouwen op Gods vergevingsgezindheid. Eensgezind zijn Luther en Calvijn in de overtuiging dat het door mensen bemiddelde woord der vergeving zijn kracht en volmacht ontleent aan de belofte van het Evangelie en de genade van God Zelf.
Dit laatste aspect wordt verderop in de Augustana uitgewerkt (art. 25). Het woord van Gods vrijspraak wordt wel door middel van mensen gesproken, maar het zijn in geen geval de instrumenten die in en op zichzelf over het vermogen zouden beschikken om de zonden te vergeven. Het recht daarop en de rijkdom die het bevat staan alleen God Zelf ter beschikking. Daarom is het ook alleen op Zijn gebod en gezag dat het vergevingswoord kan worden uitgezegd. Maar tegelijk beklemtoont Melanchthon dat dit woord door zo'n geldingskracht wordt gedragen, dat het is 'alsof Gods eigen stem uit de hemel weerklonk', tot onontbeerlijke troost van het verschrikte geweten en tot versterking in de vreugde dat wij door het geloof vergeving van zonden ontvangen.
De Augustana laat in dit verband niet na om de roomse boetepraktijk fel te bestoken. Want daarin wordt nu juist de genadig bevrijdende werking van het vergevingswoord verduisterd, omdat de gewetens worden gemarteld met de last van de ellenlange zondenlijsten, genoegdoeningen, aflaten en bedevaarten. Met de kerkvader Chrysostomos houdt Melanchthon het erop dat het in de kern niet aankomt op een belijdenis met de tong, maar met het geweten. De hoofdzaak hierbij, waar alles om draait, is het vergevingswoord van Godswege, tot troost van het verslagen hart.

De heiligen
Met voorbijgaan van enkele andere artikelen (waaruit een voluit reformatorische visie blijkt op zaken als celibaat, spijswetten en kloostergeloften) rond ik mijn bespreking af met het thema dat artikel 21 aansnijdt: de plaats en betekenis van de heiligen. Het was destijds een gevoelige kwestie. De Augustana stelt heel evenwichtig dat men de heiligen gedenken moet om ons geloof te versterken, maar niet om hen te hulp te roepen.
Dat gedenken geschiedt wanneer wij zien en overwegen 'hoe Gods genade hun is wedervaren en hoe zij door het geloof zijn geholpen'. De impliciete ondermijning van de roomse heiligenverering die alleen al déze formulering bevat, is met de handen te tasten. Het gedenken van de heiligen heeft niets te maken met verering, laat staan dat ze vanwege hun (vermeende) schat aan verdiensten een bemiddelende rol zouden vervullen als voorspraak bij God. Tot onze troost houden we hen in herinnering als mensen die van genade leefden en geloof beoefenden.
Een tweede motief mag er evenwel ook zijn: de goede werken die deze heiligen door genade en geloof hebben verricht, zullen ons als voorbeeld dienen in de praktijk van het ons door God verleende beroep. Hoe concreet en reëel Melanchthon dit bedoelt, blijkt uit de veelbetekenende manier waarop hij het illustreert: '(Het is) zoals onze keizerlijke Majesteit vroom en godvruchtig het exempel van David navolgen mag, om de Turken te bestrijden. Want beiden staan ze in een koninklijk ambt tot schutse en bescherming van hun onderdanen'. Daar gaat het om bij het gedenken der heiligen: om het navolgen van hun geloof en daadwerkelijke gehoorzaamheid, op de plaats waar de Heere ons riep.
Als dit is gezegd gaat de Augustana ook expliciet tot de aanval over: 'Met de Schrift kunnen we niet aantonen dat men de heiligen moet aanroepen of dat men bij hen bijstand moet zoeken.
Want er is uitsluitend één Verzoener en Middelaar gegeven tussen God en mens, te weten Jezus Christus, de enige Heiland, de enige Hogepriester, onze verzoening en voorspraak bij God. Hij alleen heeft ons toegezegd dat Hij ons gebed wil verhoren'. En dan eindigt de tekst van dit laatste artikel (van het eerste onderdeel) met een zin die klinkt als een klok: 'Dit is dan ook de hoogste dienst aan God naar de Schrift, dat men deze Heiland Jezus Christus in alle noden en benauwdheid van harte zoekt en aanroept, naar luid van 1 Joh. 2: 'Zo iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij God, de rechtvaardige, namelijk Jezus'.

Tot slot
Zoals ik bij het begin van deze artikelenserie al uitsprak, hoop ik dat onze leesoefening in de Augustana u zal helpen om zelf tot een beoordeling te komen. Aan het eind gekomen moet ik, mijn verhaal overziende, u overigens de bekentenis doen dat ik gaandeweg toch méér heb geëvalueerd dan ik me aanvankelijk had voorgenomen. Met andere woorden: het is me niet gelukt om mijn eigen oordeel te verhelen. Dat had u natuurlijk al lang gesignaleerd. Het is mijn oprechte overtuiging dat we in de Augustana van doen hebben met een vroege luthers-reformatorische confessie die weliswaar de ons bekende gereformeerde belijdenisgeschriften niet kan vervangen, maar daaraan ook allerminst afbreuk doet. Tegen het SoW-proces zijn gewichtige bezwaren aan te voeren. Maar wie daarbij de toevoeging van de Augustana in stelling brengt, maakt zijn verzet ongeloofwaardig.
Een tweetal opmerkingen wil ik nog slechts maken. De eerste is dat iedere belijdenis product van mensen is. Hoe rijk en vruchtbaar de inhoud ook mag zijn, en hoezeer het kerkelijk gezag ervan ook te respecteren valt, en hoe groot de schade ook is wanneer deze spreekregel van de kerk en leesregel bij de Schriftvertolking wordt veronachtzaamd, nooit toch draagt zij het waarmerk van goddelijke canoniciteit. De canon kennen wij slechts als een enkelvoud: de Schrift. Elke belijdenis is per definitie ondergeschikt aan de Schriften. Zij wil dat ook zijn. Het is de grondteneur van haar belijden zelf. Deze ondergeschiktheid geldt ook de Augustana. Ze is het werk van Melanchthon, die op zijn beurt steunde op leermeesters die hem voorgingen, maar bovenal op het Woord Gods zelf. Aan dit hoogste Woord wilde hij horig zijn, omwille van Gods genade in Christus door de Geest, met het oog op de vertroosting van bange gewetens, ten dienste van de kerk. Horig wilde hij zijn aan de Schrift. Het resultaat van deze horigheid – in de vorm van de Augustana – draagt uit de aard der zaak het stempel van Melanchthon, dus van een mens. Zoals onze NGB het stempel draagt van De Brès. Dit hoeft men niet te betreuren. Het moet ons veeleer des te meer verankeren in het unieke gezag van het Woord Gods. En juist omdat de Augustana van dit sola-scriptura-beginsel is doorademd, het sola gratia en het sola fide eerbiedigt en door het solo Christo wordt gedragen, is zij van duurzame waarde.
Dit voert me tot de tweede opmerking, die ik giet in de vorm van een wens. Het is deze: dat de kerk in al haar geledingen de hier beleden waarheid niet alleen formeel zou onderschrijven, maar dat zij die in de praktijk zou beoefenen. Of we met de Augustana wel kunnen leven, is voor mij geen vraag. Waarop het echter aankomt, is of de leer die zij belijdt ook leeft in ons hart en wij er dus uit leven.

A. de Reuver, Delft

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De Augsburgse Confessie (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's