Bidden in en met de Psalmen (2)
Na het eerste inleidende artikel wenden we ons nu tot het boek der Psalmen zelf. Hoe wordt in dit 'heilige der heiligen' van het Oude Testament – om met professor Joh. de Groot te spreken – gebeden en welke lessen kunnen wij hier opdoen voor ons gebedsleven vandaag? Het zal u niet verbazen dat ik me moet beperken en volsta met het aanstippen van een aantal aspecten.
Gezang en gebed
Om te beginnen wijs ik u op het opschrift dat de Hebreeuwse Bijbel aan het Psalter heeft meegegeven. Tehillim, lofliederen, hymnen, zo luidt de titel van dit bijbelboek.
Gelet op het functioneren van het Psalter als gebedenboek, zowel in jodendom als in christendom, kan deze aanhef ons enigszins verbazen. Bij nader inzien is het onderscheid tussen liederen en gebeden minder sterk dan wij vermoeden. Het slot van Psalm 72 noemt alle voorgaande Psalmen zonder meer 'tefillot dawid', 'gebeden van David'. In het Hebreeuws is er tussen tefilla – gebed en tehilla – lofprijzing slechts één letter verschil. In de praktijk van de omgang met God is het verschil zo mogelijk nog kleiner. In het oude Oosten staan gebed en gezang heel dicht, bij elkaar. Het geluidloze bidden kent men niet. Vandaar het onbegrip bij de hogepriester Eli als hij Hanna ziet, die stil voor zichzelf bij het heiligdom haar ziel uitgiet voor Gods aangezicht (1 Sam 1 : 12 v.v.). Gewoonlijk wordt hardop gebeden en bovendien gebeurt dat cantilerend, op een zangerige toon. In de tempel worden de Psalmen gezongen door een gilde van zangers en begeleid door musici (vgl. 1 Kron. 25; Ezra 2 : 65). De joodse geleerden die ons de tekst van het Oude Testament hebben overgeleverd (Masoreten), hebben zangtekens aangebracht in de weergave van de Hebreeuwse tekst, maar helaas is voor ons vandaag niet precies meer te achterhalen wat deze betekenen voor het reciteren van de Psalmen.
Zingen is twee keer bidden
Tefilla en tehilla, gebed en gezang vormen voor de vrome Israëliet geen tegenstelling, maar horen wezenlijk bij elkaar. In het gebed nadert de mens tot de heilige God, zowel om van Hem iets te vragen, als om Hem te loven en te prijzen. Dit diepe besef van eenheid tussen gebed en gezang heeft overigens vele eeuwen doorgewerkt in de christelijke kerk. Het zingen wordt door Augustinus beleefd als 'twee keer bidden'. En ruim 1000 jaar later heeft Calvijn gesteld dat er naast gesproken gebeden (par simple parolle) er ook andere, gezongen gebeden zijn (les autres avec chant). Nadrukkelijk wordt het zingen van de Psalmen in de eredienst door de hervormer dan ook gerekend tot de dienst der gebeden. De Psalmen zijn voor hem gezongen gebeden, niet anders en niet minder dan de gebeden die worden uitgesproken. Calvijn wijst erop dat zijn opvatting in feite niets nieuws bevat, maar dat het hier een zeer oud gebruik betreft. Zelfs beroept hij zich op de gewoonte in de eerste christengemeente, verwijzend onder meer naar Efeze 5 : 19.
Veelkleurigheid
In de tweede plaats wijs ik op de veelkleurigheid van het Psalter, als het gaat om de aard van de gebeden die we hier aantreffen. Op het eerste gezicht zou men dat niet zo zeggen. Althans de Hebreeuwse grondwoorden die gebruikt worden voor het gebed en bidden lijken alle één richting uit te wijzen. Het meest voorkomende woord voor gebed is tefilla. We komen het in de Psalmen 32 keer tegen. Een enkele keer wordt het gebruikt als er sprake is van voorbede, maar verder is het vrijwel altijd de uitdrukking van een vraag- of klaaggebed. In de Psalmopschriften is Tefilla de gebruikelijke aanduiding (terminus technicus) voor het genre klaagliederen. Sprekend in dit verband is Psalm 102: de tefilla van de verdrukte, als hij overstelpt is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des Heeren. Het bijbehorende werkwoord palal komt slechts zelden voor in het Psalter (Ps. 72 : 15; Ps. 5 : 3; 32 : 6) en heeft ook dan de dubbele betekenis van voorbede doen en vragen om iets. Ook andere Hebreeuwse werkwoorden als chanan en qara wijzen in de richting van het vraaggebed. Toch is hier niet alles mee gezegd. Wie het Psalter doorleest, ontdekt dat de toonzetting van de gebeden niet alleen gestempeld is door vragen en klagen. Integendeel, een breed scala van gebedsexpressies komen we hier tegen. Zonder volledig te willen zijn noem ik een zevental gebedsgenres die we in het boek der Psalmen tegenkomen. Bij iedere soort plaats ik hier en in het volgende artikel een enkele kanttekening.
Vraaggebed
Dat het vraaggebed het meest voorkomende gebed in de Psalmen is, hoeft ons niet te verbazen. De Duitse oudtestamenticus Cl. Westermann merkte ooit op dat het de godsdienstige mens eigen is om met twee hoofdmotieven tot God te naderen: nerzijds om iets van Hem te vragen en anderzijds om Hem te loven. Vermoedelijk is het eerste in de praktijk meer het geval dan het tweede. Hoe vaak bestaat het bidden niet uitsluitend uit het aandragen van verlanglijstjes? Nu is het vraaggebed op zichzelf niet verkeerd. Juist in het Psalter wordt ons het woord van Paulus duidelijk dat we met al onze begeerten tot God mogen gaan (Fil. 4 : 6). De smeekbeden die vanuit de Psalmen tot God opklinken, zijn even veelkleurig en veelvormig als de nood en de behoeften van het mensenleven kunnen zijn. Gebeden wordt om de aanwezigheid van God, om genezing van ziekte, om bewaring tegen het kwaad, zelfs in het uur van de dood (Ps. 16), om recht en gerechtigheid, om kracht in dagen van aanvechting, om een lang leven op deze aarde, om overwinning in tijden van oorlog, om vrede voor Jeruzalem, om de uiteindelijke overwinning van God en zijn Gezalfde.
Verootmoediging
Onder de verootmoedigingsgebeden zijn het meest bekend de zeven zogeheten boetepsalmen te weten de Psalmen 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143. Met andere Psalmen horen deze boetepsalmen tot het genre van de individuele klaagliederen. Ze vormen de diepe, onmisbare grondtoon van het gebed. Wat behoort tot zo'n gebed, dat aangenaam is voor God? Dat wij onze nood en ellende grondig kennen! Zo leerden we het op de catechisatie al met de woorden van de Heidelberger (zondag 43, vr/antw. 117). In de boetepsalmen herkennen we dit geluid. Hier verootmoedigen de bidders zich vanwege het oordeel Gods dat dreigt en waarvan erkend wordt dat het verdiend en billijk is. Er wordt indringend gebeden om ontferming en ontkoming aan het gericht. 'Ga met Uw knecht niet in het gericht Heere, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn' (Ps. 143 : 2). Het meest aansprekende en aangrijpende boetegebed treffen we aan in Psalm 51: Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg uit mijn overtreding, naar de grootheid van Uw barmhartigheden (vs. 3). Opmerkelijk is dat slechts in drie van deze zeven boetepsalmen sprake is van een rechtstreeks belijden van de zonden. Bij de andere vier speelt verootmoediging slechts op 4e achtergrond mee. In de Vroege Kerk werden deze gebeden en gezongen tijdens de adventstijd. De kerkvader Augustinus had ze aan de wanden van zijn ziekenkamer laten aanbrengen toen hij wist dat zijn einde naderde. Door Maarten Luther werden de boetepsalmen bestempeld als 'paulinische Psalmen', vanwege het feit dat hij de rechtvaardiging van de goddeloze er zo sterk in hoorde meeklinken. De vergeving der zonden waarom wij in navolging van de psalmisten bidden, zo wist de reformator, is slechts te verkrijgen dankzij het volbrachte werk van Golgotha.
Onschuldbetuigingen
Merkwaardig is de groep Psalmen waarin de dichters voor Gods aangezicht hun onschuld betuigen. Het betreft de Psalmen 5, 7, 17 en 26. H. Schmidt spreekt in dit verband over gebeden van onschuldig aangeklaagden. Daarnaast komen we nog tal van andere Psalmen tegen, waarin we de verzekering van onschuld beluisteren (6 : 5-8; 59 : 4; 86 : 2; 119 : 101, 104, 128; 139 : 23 v.). Wat moeten reformatorische christenen daarmee aan? Wij zijn immers opgevoed met het woord van Paulus, dat allen hebben gezondigd en de heerlijkheid van God missen (Rom. 3 : 23). Wie kan voor de Heilige God volhouden onschuldig te zijn? We vergissen ons echter als we denken dat de betuiging van onschuld in deze psalmgebeden zou impliceren, dat de dichters zichzelf zondeloos achten. In één en dezelfde psalm komt soms zowel verootmoediging als verzekering van eigen schuldeloosheid naar voren. De bidder die in Psalm 5 aan het woord is, zegt even vrijmoedig zowel het één als het ander. In vers 8 horen we hem belijden: 'Ik zal mij buigen naar het paleis van Uw heiligheid, in Uw vreze'. Aan het slot van zijn gebed klinkt de belijdenis dat God de rechtvaardigen zal zegenen en met goedgunstigheid zal kronen (vs. 13). In het geding met de vijanden, in concrete conflicten die het leven met zich meebrengt, in situaties waarin de goddelozen hun lasterpraatjes rondstrooien, kan Gods kind zich onschuldig weten, terwijl hij zich persoonlijk wel degelijk als zondaar heeft leren kennen voor God.
Wraakgebeden
Nog wonderlijker kunnen op ons overkomen de Psalmen, waarin gebeden wordt om vloek of om wraak over de vijanden. We treffen ze doorgaans aan te midden van de klaagpsalmen. De desbetreffende gebeden komen we tegen in Psalm 59, 69 en 109 waar het individuele gebeden betreft en voorts in de Psalmen 83 en 137 waarin we gebeden van het volk vernemen. Na de bede om verlossing uit de nood waarin men door toedoen van de vijanden is terechtgekomen, wordt aan God expliciet gesmeekt om vergelding over alles wat de goddelozen hebben aangericht. 'Laat hen gevangen worden door hun hoogmoed en om de vloek en om de leugen die zij vertellen', zo bidt de dichter van Psalm 59. 'Verteer hen in grimmigheid; verteer hen dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God Heerser is in Jakob, ja tot aan de einden der aarde' (vs. 12-14). Kan en mag dat wel? Zijn zulke gebeden niet achterhaald door onze Meester, die ons leerde onze vijanden lief te hebben en te zegenen die ons vervloeken (Matth. 5 : 44). Is het niet beter te bidden om de bekering van de vijanden? Gelukkig mogen we dat ook en allereerst doen. We mogen het doen in navolging van Christus Jezus die vanaf het kruis gebeden heeft om vergeving voor zijn vijanden (Luk. 23 : 34). Tegelijkertijd dienen we te beseffen, dat het hier niet gaat om persoonlijke vijanden, maar om vijanden van de zaak van God in deze wereld. De goddelozen over wie het in deze Psalmen gaat, zijn tegenstanders van de God van Israël, die de gelovigen omwille van deze God tegenstaan en aanvallen. Van persoonlijke vergeldingsdrang of wraakoefening is in deze Psalmen geen sprake.
Vanuit het Nieuwe Testament mogen we zeggen: ook deze vijandschap tegen God Zelf heeft Jezus gedragen. Hij wordt getroffen door de vloek, waarom gebeden wordt in de wraakpsalmen. Dat opent de weg om te bidden voor de bekering van hen die Gods volk en Gods zaak willen belagen. Dat neemt echter niet weg, dat God eens recht zal oefenen aan hen die volharden in hun vijandschap. Wie weigert zich te bekeren, zal vroeg of laat worden weggevaagd. Per slot van rekening moet en zal de wil van God op deze aarde gedaan worden. Naar die toestand van recht en gerechtigheid verlangen de dichters van deze vloekpsalmen. Als we de hunkering naar sjaloom in hun gebeden onderkennen, zullen we deze vorm van bidden beter kunnen plaatsen.
M. van Campen, Waddinxveen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's