De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom (1)

De Eerste Eeuwen

11 minuten leestijd

In twee artikelen geeft dr. J. E. Post te Katwijk aan Zee een behandeling van het boek van Rodney Stark 'De Eerste Eeuwen – een sociologische visie op het ontstaan van het christendom', uitgave Ten Have, Baarn, 254 pag., ƒ 44,90.

Rodney Stark is in zijn boek De Eerste Eeuwen op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag hoe 'een nietige en obscure messiaanse beweging aan de rand van het Romeinse Rijk het heidendom van de klassieke tijd verdrijven kon 'en hoe het christendom het dominante geloof kon worden van de westerse beschaving'. Hoe een subcultuur in een vijandige omgeving niet alleen kon overleven maar van beslissende invloed kon zijn op de wereldontwikkelingen. De grote vraag bij dit boek is wat wij kunnen leren van de christelijke gemeenten uit de eerste eeuwen.

In het onderstaande wil ik allereerst de kernpunten van het betoog van Stark weergeven. Vervolgens wil ik de actualiteit van dit boek (de toepassing) proberen te belichten. Ten slotte zal ik een aantal kritische kanttekeningen bij dit boek plaatsen.
Vooraf merk ik toch nog maar even op dat dit een sociologisch boek is, met een sociologische terminologie. En verder, ik ben geen kenner van de vroege eeuwen. Wat voor mij nieuw is hoeft dat voor de lezer van dit artikel of het boek van Stark niet te zijn. Het zou zelfs kunnen zijn dat ik door Stark onjuist weergegeven feiten weergeef. Met andere woorden, als ik lieg, dan lieg ik in commissie.

De Eerste Eeuwen,
een boeiende periode
De opstelling van de christelijke gemeenschap in de Grieks-Romeinse wereld, de inhoud van de christelijke boodschap maar vooral de nauwgezette invulling daaraan gegeven door christenen zijn naar Starks mening van beslissende invloed geweest op de snelle verspreiding van het Evangelie.
Voordat Stark zijn beschrijving en verklaring van de eerste eeuwen van het christendom aanvangt, poneert hij een aantal (godsdienst-)sociologische ideeën. Zo beweert Stark dat bekering in de meeste gevallen, zo is volgens hem uit onderzoek naar bekeringen gebleken, niet het omarmen van een ideologie is maar het 'op één lijn brengen van iemands religieus gedrag met dat van zijn vrienden of familieleden'. Volgens Stark is het niet zo dat mensen spontaan gehoor geven aan de oproep van evangelisten; dat zij de boodschap horen, deze aantrekkelijk vinden en het geloof aannemen. Veel belangrijker zijn de banden die men heeft of ontwikkelt met leden van de geloofsgemeenschap. De groei van het christendom is, voor een belangrijk deel, te verklaren door het feit dat de christelijke gemeenten 'open netwerken' vormden. Er werden door de eerste christenen tal van (vriendschappelijke) relaties, onderhouden met buitenstaanders. Eerst de relatie, dan de bekering, aldus Stark.
Nu komt de relatie maar zeker de bekering niet tot stand bij 'overtuigde heidenen'. Bekeerlingen, zo luidt een andere door Stark naar voren gebrachte sociologische wetmatigheid, komen vooral voor onder hen die op een niet al te sterke manier verbonden zijn met andere religies of teleurgesteld zijn in de hen bekende religieuze opvattingen. Mensen omarmen geen nieuw geloof indien zij tevreden zijn met het geloof (of ongeloof) dat zij reeds hebben. Mensen die geen ankerplaats meer hebben in een conventionele religie zijn het meest genegen een nieuwe religie te omarmen.
Samenvattend, de intermenselijke relaties (bekering vindt zelden plaats door de verkondiging vanaf de 'zeepkist') én de 'kwaliteit van het geloof' (het geloof moet een meerwaarde bieden) zijn, volgens Stark, twee belangrijke verklaringen voor de explosieve groei van het christelijke geloof in de eerste eeuwen. In de rest van zijn boek laat Stark zien hoe deze twee factoren hebben bijgedragen aan de groei van het christendom.
Belangrijk is (hoofdstuk 2) dat de christenen de ruimte kregen om te groeien. Anders dan wel gesteld, is Stark van mening dat het christendom door de Romeinse overheid tamelijk ongemoeid werd gelaten. Een belangrijke reden hiervoor was dat het christelijke geloof weerklank vond, ook bij de bovenlaag van de Grieks-Romeinse wereld. Hij toont dat niet alleen aan door cijfers maar ook door een oude sociologische theorie onder kritiek te stellen, die aangeeft dat geloof vooral betekenis heeft voor de 'onderkant' van de samenleving. Mensen in de marge van de samenleving zoeken, aldus deze theorie, compensatie voor hun ellende in een nieuw leven na dit aardse leven. Wat zij hier op aarde niet kunnen krijgen (rijkdom en gezondheid) zal in de hemel wel hun deel worden. Volgens Stark is deze zogenaamde compensatiegedachte wel juist (althans in sociologische zin) maar zoeken ook de beter gestelden compensatie. Niemand, arm noch rijk, kan immers het eeuwige leven verkrijgen door welke methode of middel dan ook. De wens om de dood te overwiimen is zo sterk dat ook, of juist, beter gestelden op zoek gaan naar compensatie voor de ellende van de dood. De God van de christenen kon in dit opzicht meer bieden dan de Grieks-Romeinse goden. Daarmee beweert Stark niet dat het christendom met open armen werd verwelkomd. Ook onder de Romeinen vonden geen massa-bekeringen plaats. Maar doordat het christendom kon doordringen tot alle lagen van de bevolking was een belangrijke randvoorwaarde (geen massale vervolging) voor verdere groei vervuld. Uiteraard ontkent Stark het martelaarschap niet. Hij benoemt dit zelfs als belangrijke (inspirerende) bron voor bekering en standvastigheid (de voorbeeldfunctie). Zijn stelling is echter wel dat christenen niet massaal de marteldood stierven maar dat het martelaarschap betrekkelijk incidenteel voorkwam.

Joden
Een belangrijke bron voor de verspreiding van het christendom vormden de joden in de diaspora. Weliswaar keerden veel joden zich tegen het christendom, maar de bekeerlingen onder de joden waren talrijker en vooral invloedrijker. Deze enclaves waren belangrijke invalspoorten voor de verspreiding van het geloof. Uiteraard moesten deze joden dan wel het christelijk geloof aannemen en overdragen. Dat dit vrij massaal is gebeurd, verklaart Stark door erop te wijzen dat bekering, ik haalde dat zojuist al aan, vooral voorkomt als er enige vorm van aansluiting is met het 'oude' maar in 'onbruik' geraakte geloof. Welnu, veel joden in de diaspora waren niet meer traditioneel joods. Zij hadden de 'Griekse verlichting' opgenomen in hun denken. Het oude joods geloof kenden zij nog wel van een afstand maar van een levend geloof was nauwelijks meer sprake. Tegelijkertijd waren deze joden ook geen Grieken, althans werden zij niet als zodanig aanvaard. Het waren 'barbaren… opgesloten in een spirituele getto'. Een religie die de spanning tussen beide culturen (de Griekse en de joodse) zou kunnen opheffen zou dus warm zijn ontvangen. Stark ondersteunt hen die het paulinische christendom als een 'aangepast jodendom' beschrijven. Het christendom bood de joden in de diaspora een aantrekkelijk alternatief.
'Succesvolle bewegingen ontdekken technieken om open netwerken te blijven', aldus Stark. De joden die temidden van de Grieks-Romeinse wereld leefden, vormden een eerste bron om van daaruit 'open netwerken' te vormen in die heidense wereld. Natuurlijk moet het geloof dan ook weerklank vinden in die wereld. Daar zijn twee dingen voor nodig. In de eerste plaats dat die wereld in nood verkeert en in de tweede plaats dat het aangeboden geloof een lediging kan betekenen van die nood.

Steden
In hoofdstuk zeven beschrijft Stark de nood van de Grieks-Romeinse steden. Stark spreekt van sociale chaos, chronische ellende en crisis. De Grieks-Romeinse steden waren kwetsbaar voor aanvallen, branden, aardbevingen, hongersnoden, epidemieën en verwoestende oproeren. 'Gezien het beperkte gebruik van water, de gebrekkige riolering en de enorme opgepaktheid van de mensen en dieren moeten de meeste mensen in de Grieks-Romeinse wereld in een smeerboel hebben geleefd die onze voorstelling te boven gaat. De kleine kamertjes waarin men woonde, waren rokerig, donker, vochtig en altijd smerig. De stank van zweet, urine, uitwerpselen en verrotting doordrong alles', (p. 163). Gezien deze situatie vormden de Grieks-Romeinse steden een broeinest voor infectieziekten. 'De gemiddelde levensduur van de antieken was kort'. Daarbij kwam dat de levenden voortdurend met gezondheidsproblemen te kampen hadden. 'Ontstoken ogen, huiduitslag en ontbrekende ledematen' maakten een gewoon onderdeel uit van het stadsbeeld. De hoge sterftecijfers maakten het nodig dat er een voortdurende toevloed van nieuwkomers nodig was om de bevolking op peil te houden. Door deze toevloed ontbrak het de Grieks-Romeinse steden aan een morele orde en binding die ontstaat door bestendige intermenselijke relaties. Criminaliteit en wanorde waren dan ook groot, vooral 's nachts. Daar kwam bij dat de nieuwkomers totaal verschillende achtergronden hadden en heel verschillende culturen met zich mee brachten. De geslotenheid van de verschillende etnische groeperingen bemoeilijkte in sterke mate het integratieproces dat zo nodig was voor een geordend leven. Kortom, de Grieks-Romeinse stad (Stark schildert het voorbeeld van Antiochië) was een stad waar het gemiddelde gezin een miserabel leven leidde in smerige, krappe hokken, waar tenminste de helft van de kinderen bij de geboorte of tijdens de eerste levensjaren stierf en waar de meeste overlevende kinderen al vóór hun volwassenheid zeker één ouder verloren. Een stad die vol was van ellende, gevaar, angst, wanhoop en haat.

Nood
De nood van de Grieks-Romeinse wereld komt in hoofdstuk vier goed tot uitdrukking. Daarin beschrijft Stark hoe de heidense wereld omging met de naaste in nood en welke meerwaarde het christendom in deze wereld had. In dit hoofdstuk beschrijft Stark de catastrofes van de epidemieën die soms een kwart of zelfs de helft van de bevolking wegvaagden. De ellende van de epidemieën was te groot voor de verklarende en troostende kracht van het heidendom en de Griekse filosofie. Stark benoemt de Romeins-Griekse wereld als sterk pluralistisch. De ontelbare hoeveelheid goden overweldigde de mensen waar nog bij komt dat die goden geacht werden zich niet om mensen te bekommeren. Bovendien ontbrak het die goden, volgens Stark, geheel en al aan een moraal. 'Ze doen elkaar de meest verschrikkelijke dingen aan en van tijd tot tijd leveren ze de mensen een gemene streek'. De heidense goden schoten dus niet alleen te kort bij het geven van een bevredigende verklaring maar ook stonden deze religies machteloos. Zij boden geen handelingskader. Integendeel, het was volledig geaccepteerd om de creperende maar vooral besmettelijke naasten zover mogelijk van zich te verwijderen. Te dumpen op de straten en pleinen.
Het christendom bood niet alleen troost door het vreselijkste lijden een zin te geven en hoop te geven op een hemels bestaan voor hen die de ramp niet overleefd hadden, maar het christendom bood ook een voorschrift voor het ondernemen van actie. De christelijke waarden van naastenliefde waren vanaf het begin vertaald in 'normen van sociale bijstand en sohdariteit van de gemeenschap'. Waar de christelijke gemeenschap de zieken en stervenden verpleegde en zelfs kosten noch moeiten spaaide om de doden een fatsoenlijke begrafenis te geven, handelden de heidenen precies tegenovergesteld. Zij verjoegen de zieken en lieten hun dierbaren in de steek. Ze wierpen hen op straat vóór ze dood waren en behandelden de niet begraven lichamen als oud vuil. Maar juist deze (onhygiënische) handelswijze verergerde de ramp. De christelijke naastenliefde ging daarentegen zelfs zo ver dat ook zij die niet tot de christelijke gemeenschap behoorden, verpleegd en verzorgd werden. De notie dat, omdat God de mensheid liefheeft, christenen God niet anders kunnen behagen dan door elkaar lief te hebben, was het heidendom vreemd. De christelijke naastenliefde was in de heidense en Griekse wereld een revolutionair idee, aldus Stark.
Natuurlijk was het zo dat veel christenen zichzelf door hun naastenliefde besmetten met een dodelijke ziekte. Maar het aantal christenen dat dergelijke rampen overleefde, was vele malen groter dan het aantal heidenen. De verpleging bood de voor de genezing zo noodzakelijke hygiëne en voeding. De numerieke winst werd nog versterkt doordat veel van de verpleegde heidenen, eenmaal opgenomen in het sociale netwerk van de christelijke gemeenschap, tot bekering kwamen.

Hoop
Het christendom kon dus in de nood van de Romeins-Griekse wereld hoop bieden en een handelingskader dat een duidelijke meerwaarde bood. Het christendom kon in deze situatie functioneren als een beweging die nieuwe kracht schonk doordat het voor nieuwe normen zorgde en voor nieuwsoortige sociale relaties die waren opgewassen tegen de problemen van de stad. Aan daklozen en armlastigen bood het christendom zowel liefdadigheid als hoop. Bovendien werd aan nieuwkomers een directe basis verschaft voor contacten, aan wezen en weduwen een nieuwe, uitgebreide familie.
In de chaos van de stad en zeker tijdens rampen die zich voltrokken 'bewezen' christenen hun meerwaarde. Stark voegt daar nog iets aan toe. Heidense gezinnen onderscheidden zich door het beperkte kindertal. Slechts weinig gezinnen telden meer dan drie kinderen. Dit leidde tot een ernstig bevolkingstekort. De lage vruchtbaarheid had uiteraard geen natuurlijke oorzaak. De idee dat vrouwen 'lastig' waren, was breed verspreid en de Grieks-Romeinse steden wemelden van de prostituees. Daaronder waren ook veel mannelijke; 'aangezien biseksualiteit en homofilie gebruikelijk waren'. De losse moraal weerhield mannen van het huwelijk terwijl zij; hun seksuele bevrediging 'op straat' konden krijgen. Daarnaast was kindermoord 'redelijk en gebruikelijk' en door filosofen verdedigd. Stark wijst op de 'verbazingwekkende hoeveelheid abortustechnieken' die in de literatuur wordt genoemd. De primitiviteit ervan leidde niet alleen tot een lage vruchtbaarheid maar ook tot een hoge sterfte onder vrouwen.
Ondertussen gaven christenen gehoor aan het bijbels gebod: gaat heen en vermenigvuldigt u, zij bleven daardoor een belangrijke groei vertonen. Verder onderscheidde de christelijke visie zich van de heidense door hun veroordeling van echtscheiding, incest, ontrouw en polygamie. Dit alles maakte de christelijke gemeenschap een vruchtbare gemeenschap die zich ook door natuurlijke groei kon versterken.

J. E. Post, Katwijk aan Zee

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's