Honderd procent genade - honderd procent verantwoordelijkheid
Stellingen
1. Het is terecht dat dr. Meijering inzet met te wijzen op het bestaan van soorten arminianen waarmee we als hervormd-gereformeerden tamelijk goed kunnen samenwerken, namelijk evangelischen. Inderdaad verloopt die samenwerking in bijv. de EO niet altijd zonder problemen, maar naar mijn waarneming hebben die problemen slechts zelden te maken met de klassieke geschilpunten tussen arminianen en calvinisten. Op zichzelf geeft dat te denken: heeft het klassieke geschil ook in onze (hervormd-gereformeerde) beleving zijn relevantie verregaand verloren? Lopen leer en praktijk hier uiteen? Maar er zit ook een andere kant aan. Het lijkt me nl. onjuist als Meijering stelt dat opwekkingsbewegingen per definitie uitgaan van de vrije wil van de mens. G. Whitefield in Groot-Brittannië en J. Edwards in de VS bewijzen het tegendeel; zij zagen opwekkingsbewegingen als een middel waarvan de Heilige Geest gebruik kan maken om Gods genade breed en diep uit te werken. Ondanks spanningen kon Whitefield in de methodistische opwekkingsbeweging ook lange tijd goed en zegenrijk samenwerken met de orthodoxe arminiaan Wesley. De EO is misschien te typeren als een recente (via het 19e eeuwse reveil verlopende) uitloper van deze gemeenschappelijke opwekkingsbeweging.
2. De vraag wie al of niet exclusief de theologische traditie voor zich kan opeisen m.b.t. het probleem verkiezing versus vrije wil is vanuit reformatorisch gezichtspunt van ondergeschikt belang. Niet de traditie is voor ons immers bepalend, maar de Schrift. In dat verband mag het veelzeggend heten, dat Meijering de enige schriftgetuige die hij aanhaalt (Paulus) aan contra-remonstrantse zijde plaatst. Dat zou Arminius natuurlijk nooit toegegeven hebben. Maar mijn indruk (m.n. gebaseerd op Meijerings 'dogmatiek' Inspiratie uit de traditie, 1996) is dat Meijering op dit punt sowieso veel orthodoxer denkt dan Arminius. Zijn krachtige afwijzing van het pelagianisme ('de aartsvijand van het christelijk geloof, zegt hij Von Harnack na, a.w., 163) kan immers nauwelijks zonder gevolgen blijven voor zijn beoordeling van het arminianisme (ook al kunnen beide niet zonder meer met elkaar vereenzelvigd worden). Als het gaat om de vraag hoe de papieren binnen de traditie verdeeld zijn ben ik overigens niet zo zeker als Meijering. Een invloedrijk theoloog als Thomas van Aquino dacht bijv., m.i. veel meer dan velen waar willen hebben, volstrekt predestinatiaans in de lijn van Augustinus. En Luther liet in zijn De servo arbitrio ook niets aan duidelijkheid te wensen over t.a.v. de vraag waar hij stond.
3. Ook Dordt wilde zowel de genade van God als de verantwoordelijkheid van de mens tot haar recht laten komen. Deze poging laat zich dus niet eenzijdig als remonstrants typeren. De grote vraag is echter, hóé men dit meent te kunnen doen. Of de verschillen op dit punt tot een kerkscheuring aanleiding zouden moeten geven, hangt toch wel af van de vraag of met deze verschillen ook niet een totaal uiteenlopende geestelijke en theologische belevingswereld samenhangt. In elk geval moet men m.i. voorzichtig zijn met het geding in Dordt af te doen als een geding over 'een verschil in theologische formuleringen'. Het is veel te gemakkelijk om (zoals in de vorige eeuw in feite gebeurd is in besprekingen tussen hervormden en remonstranten) de vrede te tekenen vanuit de gedachte dat de strijd rondom Dordt in feite een misvatting is geweest of op z'n best een debat over de cijfers achter de komma. Zoiets kan men alleen staande houden, wanneer men niet meer aanvoelt wat voor wezenlijke theologische motieven van beide zijden (!) in het geding waren. Men bewijst de oecumene en de toekomst van de kerk ook geen dienst, door zich op deze wijze van de kwestie af te maken.
4. Hier aan het eind weer een statistische bewering, die zich m.i. moeilijk laat staven. Houdt men bijv. alle dominees voor theologen, dan is het zeer de vraag of de meerderheid bijbelkritiek voor geoorloofd houdt. Telt men alleen academisch aangestelde theologen mee, dan moet men bedenken dat hier vaak al een enorme 'selectie aan de poort' plaatsvindt: je kunt nog zo'n eminent bijbelwetenschapper zijn, als je tegen bijbelkritiek bent kom je eenvoudig niet in aanmerking voor een aanstelling! Geen wonder dat dan de meerderheid van academische theologen schriftkritiek voor geoorloofd houdt. Maar ook hier zijn (zoals Meijering zelf al aangeeft) percentages niet beslissend.
Interessant is wat Meijering zegt over de invloed van de Verlichting op het remonstrantisme. M.n. vanuit deze (hypothetische) vraagstelling: zouden de remonstranten ook zozeer in sociniaans-rationalistisch vaarwater terechtgekomen zijn wanneer ze binnen de volkskerk gebleven waren? M.a.w.: zat die rationalistische trek er van meet af aan al in (zodat je Bogerman gelijk zou kunnen geven toen hij ze in Dordt wegstuurde!), of is die juist in de hand gewerkt door de felle orthodoxe afwijzing? In elk geval ligt hier, in dit rationalisme dat doorwerkt in m.n. de schriftbeschouwing, m.i. de verklaring voor het feit dat we als hervormd-gereformeerden met evangelische arminianen beter overweg kunnen dan met remonstrantse. De eersten zijn immers i.t.t. de laatsten bijbelgetrouw gebleven (hoewel ik het riskante ervan wel inzie, heb ik toch geen moeite met die term; wie een betere aanduiding weet voor wat bij alle verschillen gereformeerden en evangelischen verbindt mag het zeggen!).
5, 6. De tweedeling tussen SoW-kerken en GB is vooralsnog fictief, aangezien beide tot dusver nog bijeenhoren (over de toekomst zullen we ons maar niet uitlaten). Maar het lijkt me ontegenzeggelijk waar dat de hoofdstroming binnen de SoW-kerken de van huis uit remonstrantse (met permissie: 'rekkelijke') visie op het gezag van belijdenisgeschriften helaas heeft overgenomen. Blij ben ik met het begrip dat Meijering toont voor het feit dat dat ons als hervormd-gereformeerden in grote problemen gebracht heeft en nog brengt. Dat begrip zal denk ik ook wel zo ver gaan, dat hij inziet dat toetreding van de Remonstrantse Broederschap tot SoW (zeker na het onlangs aanvaarde rapport over de verzoening door Christus) wat ons betreft volstrekt onmogelijk en onwenselijk is. Er dreigen al breuken genoeg vanwege de toevoeging van de lutherse belijdenisgeschriften aan de grondslag van de kerk.
7. Met deze stelling kan ik geheel instemmen! Het mooie van de '100% genade-100% verantwoordelijkheid' formulering is dat je ophoudt met pogingen om de verhouding tussen beide rationeel doorzichtig te krijgen. Mijn indruk is dat de klassiek-remonstrantse visie (zoals verwoord door Arminius) veel meer uitgaat van een compromisdenken. Natuurlijk niet Gods genade 50% en de menselijke verantwoordelijkheid 50%, maar misschien toch wel 98% om 2%. In elk geval wilde men telkens de menselijke factor als een aparte, nadrukkelijk van Gods genade onderscheiden element gehonoreerd zien. De vraag dringt zich dus opnieuw op, of Meijering met zijn visie op de problematiek in feite niet gewoon aan de calvinistische kant staat. Zinnen als 'In ons allen leeft de hoogmoed dat we best op eigen krachten kunnen doen wat God van ons vraagt, als we maar willen (...). Leven van Gods onverdiende genade is iets wat we allemaal ons leven lang moeten leren' {a.w., p. 163) zijn zo bevindelijk, dat men ze onmogelijk voor klassiek-remonstrants kan houden. Integendeel, hier is iemand aan het woord die van binnenuit gestuit is op het grote tekort van een optimistisch verstandsgeloof, van alle moralisme en activisme in de theologie, en vandaaruit de diepe waarheid en waarde van de augustijns-calvinistische genadeleer is gaan onderkennen. Dat het zo kan gaan, mag ons bemoedigen; en tegelijk verootmoedigen, want slechts weinigen onder ons beleven de dingen denk ik zo diep als Meijering ze verwoordt. Meijerings denken lijkt me op dit punt overigens wel tamelijk uniek binnen de RB.
8. Ook met deze stelling kan ik instemmen. Ik ben overigens wel benieuwd waar Meijering precies dogmatisch rigorisme onder ons waarneemt, en op welke wijze hij dit schadelijk ziet doorwerken. A. van de Beek betoogde onlangs, dat veel GB-prediking in de praktijk arminiaans geworden is. Dat suggereert juist dat het met dat dogmatisch rigorisme onder ons vandaag wel wat meevalt. Misschien bedoelde Van de Beek dat hij het aanbod van genade ruimer hoort preken en de verantwoordelijkheid van de mens meer benadrukken dan voorheen. Dat is op zichzelf echter niet arminiaans. Zoals P. de Vries onlangs betoogde, is het ervaren van een tegenstelling tussen de gereformeerde verkiezingsleer en de oproep tot geloof en bekering eerder een kenmerk van hyper-calvinisme. Maar misschien bedoelde Van de Beek iets anders, nl. dat het besef van Gods volstrekte soevereiniteit in Zijn omgang met de mens aan slijtage onderhevig is. Dat laatste zou wel eens meer dan ons lief is het geval kunnen zijn. Hoe dat ook zij, als iemand als Van de Beek ons de spiegel voorhoudt kunnen we daar maar beter in kijken in plaats van die meteen weer weg te duwen. Bezinning is dus noodzakelijk (C. A. van der Sluis heeft daar in diverse publicaties al een begin mee gemaakt), want de oorzaken zitten ongetwijfeld diep!
9. Deze stelling getuigt van een nuchterheid en werkelijkheidszin, waarvan het te wensen ware dat die meer mensen gegeven was... Zou Meijering dit niet eens namens ons willen uitleggen aan de kerkelijke beleidsmakers rondom SoW?
10. Ik moet ervan uitgaan dat M. onder 'de remonstrantse benadering van het evangelie en de traditie' een kritische omgang met beide verstaat. In dat geval is mij onduidelijk hoe die van belang kan zijn voor een betere vormgeving van de prediking van het evangelie. Ook lijkt mij, dat een bijbelkritische benadering niet tot de vormgeving beperkt zal blijven, maar afbreuk zal doen aan de inhoud van het evangelie, en ook (dat is nu eens wél haast statistisch aantoonbaar...) aan de werfkracht ervan. Maar misschien geef ik zo toch te veel gewicht aan de uitdrukking 'remonstrantse benadering van evangelie en traditie'. Misschien bedoelt Meijering: een meer op de persoonlijke/individuele beleving van het evangelie gerichte benadering. In dat geval sluit ik niet uit dat de kerk (en in het bijzonder de prediking) hier inderdaad haar winst mee kan doen. De aandacht voor de unieke levensgeschiedenis en persoonlijke geloofservaring van elk afzonderlijk gemeentelid die kenmerkend is voor de remonstrantse traditie zou best eens kunnen helpen om het evangelie meer te doen 'landen' in de leefwereld van jongeren en ouderen. Als het om dat laatste gaat moeten we in elk geval niet te eenkennig zijn t.a.v. de herkomst van wat ons kan helpen.
G. VAN DEN BRINK, BILTHOVEN
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's