De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

12 minuten leestijd

Nederland, o Nederland
Geen tijdrede zal deze rubriek bevatten, zoals u misschien uit het opschrift vermoedt. Wel een aantal citaten die iets willen verduidelijken ten aanzien van wat heet 'typisch Nederlands'. Ik begin met een citaat uit het Historisch Nieuwsblad (oktober 2000) via het omslagartikel Het Gouden Eeuw Gevoel. Bij veel gelegenheden wordt een vergelijking gemaakt tussen de twintigste eeuw en de Gouden Eeuw, de zeventiende eeuw dus. Aan drie hoogleraren werd een aantal vragen voorgelegd die op deze vergelijking ingaan: dr. H. van Nierop, dr. Marijke Spies en dr. A. Th. van Deursen. Ik citeer de antwoorden op de vraag: Wat is de betekenis van de zeventiende eeuw voor het heden?

Van Deursen: 'Voor de SGP, bijvoorbeeld, geldt dat het huidige normenpatroon vast is gelegd in de zeventiende eeuw. De verhouding tussen Kerk en Staat en de gedachte dat Nederland een christelijke natie is. De overheid moet zich houden aan het woord Gods. Een paars kabinet zal dat doorgaans ontkennen. Recentelijk kwam dat tot uiting in de discussie over het homohuwelijk. Niet alleen de SGP, alle kleine christelijke partijen waren daar tegen en vonden dat de overheid zich aan het woord Gods moest houden.
Voor mij persoonlijk is dat ook de meest waardevolle erfenis uit de zeventiende eeuw: de manier waarop de Gereformeerde Kerk zich gevormd en zich gemanifesteerd heeft. Als ik met zeventiende-eeuwers verkeer, waardeer ik dat zeer in hen: dat ik de dingen die voor mij de hoogste waarden vertegenwoordigen - het gelooj- in hen terugzie. Het uit zich in hun hele cultuur.'
Spies: 'Ik denk dat het pluriforme, de diversiteit, de huidige omgangsstructuren en "omgangsoecumene", zoals Willem Frijhoff het noemt, uit de zeventiende eeuw stammen. Daarom vind ik dat we nieuwkomers niet moeten forceren te integreren ten koste van hun eigen cultuur. Dat hoefden de joden indertijd ook niet.
Ook het antiautoritaire van Nederland komt uit die periode. Iedereen moest overal over meepraten. Kijk maar naar de bestuursstructuren van gereformeerde kerken. Besturen werden per kerk samengesteld van beneden naar boven. Bij de Katholieke Kerk ging dat natuurlijk top-down. Maar die had in Nederland weer veel lekenmedewerkers. En natuurlijk: toen zijn we begonnen, zoals de Middeleeuwen voor Vlaanderen belangrijk zijn, is de Gouden Eeuw dat voor ons. Ook ons schuldbewustzijn stamt uit die tijd. We hebben wat afgemoord op Ambon. Als Molukkers nu zeggen dat ze bommen gaan gooien naar Kok, heeft dat wortels in de gebeurtenissen van toen.'
Van Deursen: 'Ik heb het al eens eerder betoogd: we kunnen niet trots zijn op ons verleden, maar we hoeven ons ook niet schuldig te voelen. Waarom zouden we ons schamen voor de streken van Pieter Janszoon Coen op Ambon? Ik vind dat je met mensen moet omgaan zoals je wilt dat ze met jou omgaan. Dus niet alleen een aspect belichten, maar recht doen aan het totale verleden. Je kunt natuurlijk wel op zoek gaan naar zaken waarmee je je verwant voelt. Jonathan Israël is duidelijk geboeid door de tolerantie en de vrijheid van denken in de Republiek. Dat vindt hij de Nederlandse bijdrage aan de Europese cultuur.
Van Nierop: 'Tolerantie is een begrip dat past bij de Gouden Eeuw, dat nog steeds betekenis heeft. De publieke Kerk was een minderheidskerk en wilde dat ook blijven. Ze wilde wel meer lidmaten, maar daar niet al te veel concessies voor doen. Dat gaf een heel bijzondere constellatie. Daardoor kwam iedereen die om het het geloof vervolgd werd naar de Republiek. John Locke, Descartes, de joden.
Over die tolerantie waren overigens de meningen zeer verdeeld. Er waren zeker mensen die vonden dat je het geweten niet mocht dwingen. Willem van Oranje, Locke, Spinoza, dat soort mensen. Er waren ook veel mensen die dachten dat dergelijke vrijheid tot volstrekte chaos zou leiden. Tot burgeroorlog en geweld, en verlies van Kerk en Staat. Dat waren voornamelijk de gereformeerde dominees, maar ook anderen. En je kon hun ook niet helemaal ongelijk geven. Tot 1848 waren overal godsdienstoorlogen aan de gang, eerst in Frankrijk, daarna in Duitsland. En als het om godsdienst ging, maakten de mensen elkaar af. Dus dat was een enorm probleem, ook een politiek probleem. Moest je de vrede herstellen door ze allemaal in één kerk zien te krijgen of moest je juist iedereen laten geloven wat-ie wilde? In Nederland hebben ze voor het laatste gekozen. Of dat bewust zo is gegaan? Willem van Oranje was er in ieder geval duidelijk een voorstander van. Maar als je naar het historisch proces kijkt, dan zie je dat het toch alle kanten uitgaat voordat het bedding vindt. Het historische proces is nooit bewust, ook in dit geval niet.'

In een toevoegsel bij het artikel wordt aan prof. dr. J. L. Price gevraagd wat nu typisch Nederlands is, waarvan je kunt zeggen dat het uit de Gouden Eeuw stamt. Eén van zijn vijf reacties is het begrip 'tolerant': 'Het beeld van Nederlanders als een tolerant volk gaat heel duidelijk terug naar het religieuze pluralisme van de zeventiende eeuw. Maar voor de meeste Nederlanders toen - en ook nog later - was tolerantie geen ideaal, maar een praktische noodzaak waar slechts met tegenzin aan werd toegegeven'.

Jij bent de kampioen
In het kerstnummer van Vrij Nederland (23 december 2000) stond een interessant gesprek te lezen over 'de zelfgenoegzaamheid die in Nederland dreigt' nu het vooral in materieel opzicht ons zo buitengewoon voor de wind gaat. Drie gesprekspartners waren uitgenodigd: Geert Mak, Marita Mathijsen en Hermann von der Dunk. De intro van het artikel vermeldt o.a. dat zal worden ingegaan op de tijdgeest en de nieuwe 'Nederlandse identiteit'.

'Geert Mak is als zoon van een dominee altijd gefascineerd geweest door het calvinisme. Geloofsbeleving, historische veranderingen en hun gevolgen zijn dan ook de belangrijkste elementen in zijn boek Hoe God verdween uit Jorwerd. Dit portret van een dorp tijdens de stille revolutie die tussen 1945 en 1995 plaatsvond, werd een bestseller. Dit jaar ontving Mak de Publieksprijs voor De Eeuw van mijn vader, waarin hij opnieuw uitvoerig bij zijn roots stilstaat.
Geert Mak (1946): Als het calvinisme niet had bestaan, hadden de Nederlanders het wel uitgevonden. Het sluit voortreffelijk aan Hollandse koopmanscultuur. Calvinisme is woekeren met je talenten. Een koopman zal zijn kapitaal nooit verbrassen. Hetzelfde geldt voor de boer en zijn land. Daar zal hij geen afstand van doen. Het zijn opvattingen die ook nu nog steeds opgeld doen". De aard van het calvinisme brengt ingetogenheid en ijver met zich mee. Mak acteert een beetje, zegt met plechtige stem: "In grote voorzienigheid heeft Hij een raadsbesluit over je genomen. Bij je geboorte ligt vast of je verdoemd bent of niet. Maar aan de andere kant geldt ook dat het je eigen schuld is als je niets van je leven maakt. Daarom ploetert een calvinist".
Deze noeste werkdrang van vier eeuwen geleden kenmerkt de hedendaagse Hollandse workaholics nog steeds.
Maar er zijn ook veranderingen waar te nemen. Mak wijst erop dat het denken in rechtlijnigheid - ook zo'n calvinistisch uitgangspunt - grotendeels is verdwenen. Vaststaande waarden werden door de culturele revolutie in de jaren zestig weggevaagd. "Het leek destijds allemaal heel progressief. Maar mensen raakten hun zekerheden kwijt." Mak somt enkele van die waarden en normen van toen op: soberheid, vaderlandsliefde en oamilielóyaliteit. "Vroeger dachten mensen: als ik me aan mijn principes houdt, gaat het wel goed. Met mij, maar ook met de maatschappij. Inmiddels heeft een grote ontzuiling plaatsgevonden. Mensen zijn nu op zoek naar kaders waarbinnen ze de veranderingen in hun huidige tijdsgewricht kunnen plaatsen. Ze weten niet meer welke van die oude principes echt belangrijk zijn. Veel mensen lijken daarom te vluchten in materiële waarden. Iedereen denkt aan morgen, maar weinig mensen denken aan volgend jaar." Het van oorsprong calvinistische oerprincipe van "samenwerken" bestaat nog steeds. Je ziet het nog altijd in de politiek. Bestuurders en gezagsdragers, die net zolang met elkaar praten en overleggen totdat er een compromis is bereikt.
Mak: "Het was hier in Holland een moerasbende. Je kon alleen overleven door een waerstaatsdemocratie te ontwikkelen, door met elkaar dijken aan te leggen. Dat is de basis van ons veelgeroemde poldermodel. Dat samenwerken is echt niet bij Lubbers in 1982 begonnen".
Hij preciseert: 'Twee bergdorpen in Italië kunnen het zich veroorloven om eeuwenlang een vete uit te vechten. Maar in Nederland konden we ons nauwelijks tegenstellingen permitteren omdat we anders verzopen. We leven in een land waarin een merkwaardige mengeling bestaat van waanzinnige detaillistische orde- ieder tuintje is aangeharkt - en vrijgevochtenheid. Dat levert een anarchie op, waarop de Duitsers stinkend jaloers zijn".
Mak ziet wel een trendbreuk met vorige perioden in de geschiedenis: 'Tot de Tweede Wereldoorlog waren we een ongelooflijk gezagsgetrouw volkje. Maar in de periode 1940-1945 hebben we geleerd dat het gezag je kan verraden. De middenklasse heeft zich toen voor het eerst het begrip verzet eigen gemaakt. Nu lijkt men dat zo langzamerheid vergeten te hebben. Ik denk dat we even braaf zijn als in 1936".

Uiteraard krijgt 'hét calvinisme' weer zo'n beetje overal de 'schuld' van of wordt het van alles als de katalysator gezien. Prof. S. van der Linde hield ons in vroeger jaren altijd voor dat je de Nederlandse geest nooit alleen uit de calvinistische invloed kon verstaan. Het was op z'n minst Coornhert én Calvijn, humanisme en reformatie. Nog een citaat:

'Mak, Mathijsen en Von der Dunk prijzen alle drie de ijver, werklust en soberheid van de calvinistische cultuur. Hoe verhoudt zich dat tot een hedendaagse maatschappij waar verspilling en verkwisting de norm zijn?
Marita Mathijsen heeft het idee dat de huidige generatie zich niet meer erg bekommert om de "kleintjes". "Laatst stond ik op de universiteit bij de koffieautomaat. Het apparaat gaf een stuiver terug. Alle, maar dan ook alle studenten lieten die vijf cent liggen. '"De stuivers zijn voor de schoonmaker!'" was het credo. Nog niet zo lang geleden was zoiets in Nederlands ondenkbaar geweest."
Dezelfde houding tegenover geld ziet ze ook terug bij haar tienerdochter. "Het gemak waarmee jongeren geld uitgeven is ongeloo/lijk. Het oude calvinistische principe van '"ieder dubbeltje omkeren'" kom ik niet meer tegen."
Met een milde glimlach: "Stel dat er een recessie zou optreden, dan zouden er weer zoompjes uitgelegd moeten worden! Wie stopt er in dit land nog zijn sokken? De meeste mensen gooien oude sokken gewoon weg. Ik gebruik ze als poetslappen. Truien mazen - wie doet het? Niemand repareert nog iets. Ooit werden in Nederland van oude lakens zakdoeken gemaakt, de achterkanten van stencils werden als kladpapier gebruikt, binnenbanden van ƒietsen werden gebruikt als plakkers voor lekke autobanden, oude truien werden uitgehaald om de wol opnieuw te gebruiken, zeepklodders fungeerden om restjes zeep in te verzamelen en sopjes van te maken. Van oud brood maakte je wentelteefjes, aardappelschillen en groenteafval gingen naar de kippen. Je dacht er niet aan om eetbaar afval zomaar weg te gooien". In Nederland worden nu aandelenbezit en het zondagse funshoppen als levensbehoeften beschouwd. Het materialisme kent geen grenzen.
Net als Mathijsen groeide Geert Mak op in de sobere jaren vijftig. Hij plaatst kanttekeningen bij al deze rijkdom die de natie in zijn greep houdt. "Natuurlijk zijn wij een gezegende generatie. We leven in een heel veilige rustige tijd. Mensen hebben een prettig leven. Dat we zo rijk zijn is een zegening. Maar dit land wordt volledig gedomineerd door de markt. Er is geen enkel tegenwicht meer. Geen moraal. Niemand vertelt hoe het ook anders zou kunnen. De keerzijde van al dat materialisme is dat het idealisme op alle fronten wordt ontmoedigd. We zijn het rijkste land ter wereld, maar we moeten kinderen naar huis sturen omdat er te weinig onderwijzers zijn. Waarom zijn die er niet? Omdat die in het verleden veel te slecht betaald werden. Mensen gingen liever bij een bank werken."
Maks werkkamer in het hartje van Amsterdam geeft uitzicht op de markante Montelbaanstoren. Het is de domineeszoon een gruwel hoe in Nederland met oude kerkgebouwen wordt omgesprongen. "De Oude Kerk hier in Amsterdam moet voor de gekste evenementen verhuurd gaan worden. Alles kan! Het is te gek voor woorden dat in Nederland kerken en monumenten kostendekkend en commercieel geëxploiteerd - ik noem het uitgehoerd - worden. Oude bibliotheken, bijzondere verzamelingen, allerlei zaken die generaties lang gekoesterd zijn worden nu zonder meer opgeruimd omdat ze geen direct nut hebben. Het is toch om te huilen dat ons cultureel erfgoed nu óók al geld moet opleveren. Alles in dit land moet rendabel zijn. En dat terwijl we rijker zijn dan ooit."
Dan zegt hij met luide stem: "De kern is, Nederlanders hebben heel weinig eergevoel. Als ze maar geld kunnen verdienen!"
Geert Mak - in zijn jonge jaren actiefin de linkse beweging - wacht een moment en vertelt dan over de geldzucht die hij steeds meer om zich heen waarneemt. "Sommige oude kameraden ontwikkelen zich tot couponnetjesknippers. Ze praten alleen over aandelen. Het zijn dezelfde mensen met wie ik op de barricaden heb gestaan. Ik weet niet wat ik zie. Er zijn er die hun oude idealen trouw zijn gebleven, maar enkelen zijn werkelijk van God los geraakt. Ik kijk mijn ogen uit. De historie kan heel verrassend zijn!'"

De drie auteurs zijn niet echt optimistisch over de toekomst van ons volk. Mak vreest dat Nederlanders van nu, die generaties lang een goed leven hebben gehad, niet zullen weten om te gaan 'met een periode van slecht weer'. Von der Dunk vindt dat Nederlanders een totaal gebrek aan zelfkritiek hebben. We zijn zelfvoldaan en overschatten onze rol in de wereld.

'Gidsland Nederland bestaat niet meer. De betweterige dominee heeft plaats gemaakt voor de koopman. Zijn we een egocentrische natie? Een voldaan volkje? Keren we terug naar het benepen Nederland van vervlogen dagen?
J. Slauerhojf (1898-1936) maakte over die natie het gedicht 'In Nederland':

In Nederland wil ik niet leven,
Men moet er steeds zijn lusten reven,
Ter wille van de goede buren,
Die gretig door elk gaatje gluren,
'k Ga liever leven in de steppen,
Waar men geen last heeft van zijn naasten:
Om 't krijsen van mijn lust zal zich geen reiger reppen,
Geen vos zijn tred verhaasten

Waar de gesprekspartners het allen mee eens zijn is dat 'deze welvaartsperiode gegarandeerd tijdelijk is'. Alle drie vinden ze een vergelijking met de Gouden Eeuw kolder.

J. MAASLAND

Informatie: Lezersservice Historisch Nieuwsblad Postbus 3144, 4800 DC Breda - tel. 076-5733786 - www.historischnieuwsbIad.nl. Het is ook in elke kiosk verkrijgbaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's