Globaal bekeken
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Zendingsbond verscheen een fraai gedenkboek onder de titel Met het Woord in de wereld. Hier volgen twee fragmenten uit het eerste hoofdstuk, geschreven door dr. Th. van den End, getiteld Voorgeschiedenis, oprichting en eerste jaren.
• Relatie GZB/GB
'Reeds spoedig trok dr. Hugo Visscher zich terug. De reden is niet geheel duidelijk, maar vermoedelijk kwam het tot een breuk (dr. Visscher bedankte zelfs als lid) doordat hij binnen het bestuur onvoldoende steun kreeg voor zijn kerkpolitieke streven. Toen hij, in 1906 de Gereformeerde Bond tot Vrijmaking der Nederlandsche Hervormde Kerk had opgericht, weigerde de GZB zich voor het streven van deze Bond uit te spreken. Enkele jaren later zou het bestuurslid T. H. Hoekstra verklaren:
De Zendingsbond (...) spreekt zich niet uit over en vraagt niet naar kerkrechtelijke denkbeelden. En in zijn midden is daarom even goed plaats voor dengene, die de Gereformeerde belijdenis lief heeft, zich niet kan vinden in het streven van den Bond tot Vrijmaking, als voor hem, die van overtuiging is, dat dat streven het eenige middel is tot herstel van onze Vaderlandsche Kerk.
De gezangenkwestie werd eveneens reeds spoedig een punt van discussie. Op de oprichtingsvergadering kwam zij reeds ter sprake: daar werd besloten dat aan de zendelingen de opdracht zou worden meegegeven in bijeenkomsten op het zendingsveld alleen de psalmen te doen zingen, maar dit besluit werd niet vastgelegd in de statuten. Op de eerste afzonderlijke bestuursvergadering, in april 1902, kwam ds. J. W. H. Kalkman van Woerden op dit punt terug. Hij vond al zijn medebestuursleden tegenover zich en bedankte daarop als lid van de GZB, in de volgende algemene vergadering werd het bestuursbeleid in dezen bevestigd. Het is echter opvallend dat, hoewel meerdere malen voorstellen in die richting werden gedaan, de afwijzing van de gezangen nooit werd vastgelegd in statuten of huishoudelijk reglement en evenmin in de zendingsorde van 1913 of de instructies voor de zendelingen.
De gedurende deze eerste jaren genomen beslissingen hielden een nadere definiëring in van de eigen identiteit. Enerzijds kwam het tot een breuk met de confessionelen in de Hervormde Kerk. De GZB onderscheidde zich van hen door zijn standpunt inzake de gezangenkwestie, later ook door zijn meer beslist gereformeerde orthodoxie en door de bevindelijke toon die in zijn kring werd gevoerd. Anderzijds identificeerde de Zendingsbond zich nooit geheel met de in 1906/1909 opgerichte Gereformeerde Bond.
Een organisatorische verbinding tussen de GZB en de GB (of andere hervormd-gereformeerde bonden) kwam nooit tot stand, hoewel de zaak ook in later tijd nog meerdere malen ter sprake kwam. Het was ermee als met de gezangenkwestie: men bleef zich er steeds van bewust dat men een eigen plaats innam, maar kwam er nooit toe deze eigen plaats te fixeren of zelfs maar nader die te definiëren. Intussen bevonden zich onder de oprichters van de Gereformeerde Bond enkele bestuursleden en oud-bestuursleden van de GZB en behoorden de gemeenten van waaruit de GZB steun ontving vrijwel zonder uitzondering tot de invloedssfeer van de Bond.
Dat de eerste jaren van de GZB een onrustig karakter hadden, blijkt ook uit het grote verloop onder de bestuursleden. Van de 22 bestuursleden in de periode 1901 - 1909 traden er vier af vóór hun reglementaire zittingstijd verstreken was; sommigen zelfs reeds na enkele maanden. Ook in dit opzicht consolideerde de toestand zich vanaf 1909; vanaf dat jaar was het normaal dat men gedurende een lange reeks van jaren deel uitmaakte van het bestuur.'
• Lijdelijkheid
'Het is duidelijk dat de oproep om actief te worden voor de zending in vele gemeenten aanvankelijk geengehoor vond. In 1908 werden de zendingsdagen verplaatst van de Veluwe, waar ze tot dan toe waren gehouden, naar Driebergen. Reden was dat de respons van de Veluwse gemeenten te gering was. Talrijk zijn de klachten over de lijdelijkheid in de gemeenten van waaruit steun voor de GZB kon worden wacht. In de eerste jaargangen van Alle den Volcke en in de toespraken op de eerste zendingsdagen trokken de voormannen van de GZB fel van leer tegen deze mentaliteit. In een meditatie in 1907 noemt C. F. Weber eerst enkele objectieve oorzaken, zoals de toestand van de Hervormde Kerk en het feit dat de zending lange tijd in handen der ethischen is geweest. Dan vervolgt hij:
Maar toch is er o.i. nog een andere oorzaak aan te wijzen, waarom speciaal de gereformeerden in onze kerk zich te dezen opzichte zoo laks betoonden en deze diepste grond schuilt in hun eenzijdig inzicht in Waarheid. (...) Och, zoo redeneren vele vromen, als men tot hen komt om hen te bewegen het een of ander op touw te zetten, och wat zal het geven? Wij vermogen niets. De Heilige Geest moet het doen. (...) De zending, zegt een ander, moet een zaak des harten zijn. Ik heb er niets voor en kan u dus in dezen niet steunen. Een derde weer, die gehoord heeft, dat de Bond iemand op het oog heeft om hem tot zendeling op te leiden, wil weten of de persoon in quaestie wel bekeerd is, want anders zal hij toch de rechte man niet zijn.'
v. d. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's