Volmacht in de voordracht als toedracht [2]
BEZINNING OP DE PREDIKING [3]
Getuige
In het 'getuige zijn' hebben we dan wél een gedistantieerde objectiviteit te betrachten. Een prediker komt niet met zichzelf, maar hij komt met het Woord in de Geest. Maar daarbij komt hij dan wel méé!
Heel treffend zegt Helmut Thielicke dan: 'Der Zeuge tritt eben nicht zurück, sondern er tritt vor. Der Zeuge deklamiert kein Bekenntnis, sondern er bekennf ('De getuige treedt zelfs niet terug, maar hij treedt naar voren'). En (aldus Thielicke) 'Wenn das Werkzeug der Botschafit sich selbst zubereitet weiss, wird es zugleich mehr über sich aussagen, als das es nur Werkzeug sei. Denn es ist ja in Wahrheit auch ein berufene Mensch; es ist ein Wesen, dass Gott nicht nur als ein Es gebraucht; sondern das er als ein Du anredet und sich gegenüberstellt', ('Wanneer het werktuig van de boodschap zichzelf toebereid weet, zal het tegelijk meer over zichzelf uitzeggen dan dat het alleen maar werktuig is.
Want het is in waarheid ook een geroepen mens; het is een wezen, dat God niet slechts als een "het" gebruikt; maar dat Hij als een "gij" aanspreekt en tegenover zich stelt'). Daarom kan ook in dit verband de vleeswording van het Woord niet sterk genoeg worden benadrukt. Laten wij Christus zo diep mogelijk in het vlees trekken, zei Kohlbrügge al. Want docetisme maakt van de prediking een schijnvertoning, en ook omgekeerd is prediking als schijnvertoning een vorm van docetisme! Maar als Woord en Geest ten diepste en ten nauwste met elkaar verbonden en op elkaar betrokken zijn, dan moet er ook zo iets zijn, als wat ik heel even zou willen noemen, de 'vleeswording van de Geest'. En daarmee wil dan bedoeld zijn dat de charismata van de prediker zich op een concrete eigentijdse wijze manifesteren. Spurgeon zei het zo: 'There is a kind of incarnation of the Spirit in every true preacher' ('Er is een soort vleeswording van de Geest in iedere ware prediker').
De Geest wordt min of meer vlees en bloed in de getuige van het bloed der verzoening dan wel in de bloedgetuige. In zekere zin wordt de prediker daarmee een verschijning van de Geest, waarmee niet gezegd wil zijn dat hij een geestverschijning is. Deze zo genaamde 'incarnatie van de Geest' is uiteraard betrekkelijk in zoverre het hier gaat en draait om de betrekking van het Woord tot de Geest en van de Geest tot het Woord. Ik sprak dan ook van 'in zekere zin', in die zin namelijk, dat we met al onze geesteloosheid ondergedompeld worden in het werk en de persoon van Christus, om ons vanuit het Woord te laten richten door en op het Woord van de levende God. Alle 'geestelijke' hoogmoed en overgeestelijke hoogmoedige nederigheid gaan daarbij een zekere verdrinkingsdood tegemoet, waarbij de Geest Christus verheerlijkt in de gestalte van de prediker en zó in de gestalte en het gehalte van de prediking.
Modus
Thielicke karakteriseerde bij Spurgeon dan ook 'das Wie seiner Predigt als ein Modus der Erlösung' - een 'modus van de verlossing' - één van de wijzen, waarop de verlossing tot ons komt. En voegt Thielicke eraan toe: 'gerade darum ist das Wie der Verkündigung selbst (!) Verkündigung' ('Juist daarom is het "hoe" van de verkondiging zélf verkondiging'). En Luther zegt het zó: 'In de prediking voltrekt zich de komst, de intocht van Christus zelf, wat geredelijk bij hem ook dient te worden verstaan ten aanzien van het aspect van de acte van de prediking als zodanig. En als Calvijn zegt dat tegelijk met de stem van de prediker het heilig bloed van Christus op ons neer drupt, dan mag dit ook nog eens een keer worden gemerkt aan de prediker en de prediking. Wellicht worden hij en zij daardoor gewaarmerkt!
Paulus ziet zich (2 Kor. 2 : 14) als een onderworpen krijgsgevangene mee optrekken naast de zegewagen van zijn Koning. En juist zó is hij een goede reuk van Christus! Daarmee is de prediker getekend, zowel in zijn onbeduidendheid en bescheidenheid als in zijn 'onderscheidenheid'. Hij draagt het insigne van het kruis met zich mee en hij draagt het uit! Lloyd Jones spreekt dan van de drang (urgency), de aandrang en de toewijding, die de prediker bezielt en waarmee hij zich in zekere zin onderscheidt van degenen die het Woord Gods als te koop dragen.
Niet alleen het object van de prediking, maar ook het subject wordt dan bepaald door Woord-bétrokkenheid, Geest-dóórtrokkenheid, maar ook door tijd-dóórtrokkenheid en tijdbétrokkenheid.
Eigentijds
En daarmee kom ik op een volgend aangelegen punt. Als prediker hebben we de boodschap van de kerk der eeuwen te vertolken in deze onze eigen tijd. In eigentijdse taal en in eigentijdse vorm. Dat betekent allerminst platvloers of populistisch, maar wel zó dat de taal van het Woord van God het tweegevecht aangaat met onze eigentijdse taal op een daartoe geëigende wijze. In die zin dat de sprake van het Woord onze taal inschakelt en zo uitschakelt in de diepte van de verlorenheid van onze eigen tijd en zo op de hoogte brengt van het Woord van God. Want achter en in deze eigentijdse taal zit de eigentijdse mens. Ook in onze kerken. Een kerktaal op zondag, die niet geënt is op de alledaagse omgangstaal, is een vrijbrief in schoonklinkende woorden om woordelijk en zo letterlijk te zondigen op en tegen alle andere dagen van de week.
Nadat Rome in ons land het kerklatijn afschafte, is het nu de beurt aan de kerk van de Hervorming! Maar we zijn er niet door alleen keurig en correct Nederlands te spreken. Onze preektaal dient ondergedompeld te zijn in de alledaagse spreektaal met al haar nuanceringen en schakeringen om vervolgens gewassen en gereinigd te worden door het Woord van God. Ik wil maar zeggen, we dienen te weten wat de mens van vandaag, in de kerk en buiten de kerk, bezielt en niet bezielt en hoe hij dat zegt en in welke taalvelden dit tot uitdrukking wordt gebracht. En dan mag een Brabander best merken dat hij met een Zeeuw te maken heeft en omgekeerd, als hij maar bemerkt dat hij met een Nederlander te doen heeft, als u begrijpt wat ik bedoel. Ondertussen hebben ieder
dialect en idioom weer hun eigen vaardigheden, eigenaardigheden en onaardigheden, die aan ons voorbijgaan, tenzij we de daarbij behorende mens langdurig en volhardend ontmoeten.
Daarbij zijn er mensen die een taal of een geheimtaal spreken uit lang vervlogen tijden, terwijl anderen anticiperen (vooruitlopen) op en experimenteren met een taalveld dat bezig is geboren te worden. Hoe zal de prediker deze allen bereiken en met al deze mensen communiceren, zodat ieder in zijn eigen taal de grote werken Gods hoort? De gebruikte bewoordingen geven het al aan: vanuit en met en in de Geest van Pinksteren! Daar hebt u de grootste gemene deler en uitdeler! En voorts is de middeleeuwer onder ons inmiddels ook op de euro overgegaan, waarmee maar gezegd wil zijn dat er ten aanzien van de hoorders ook een grootste gemene deler is, waarop de uitdeler van de menigerlei genade Gods heeft af te stemmen, zodat eenieder met hem kan instemmen in het loflied op het Lam van God, dat de zonden van de wereld wegdraagt en door Zijn Geest indraagt in de harten van alle volken, talen, natiën en tongen. Wellicht dat 'pinkstertaai' in zekere zin de meest geëigende taal is om de Babylonische spraakverwarring te overstijgen tot op God, Die in zijn eigen taal spreekt tot eenieder van ons en de uitleg inlegt in onze harten.
Ken uw eigen tijd, ken de voorbijgegane tijd, ken de toekomende tijd vanuit Hem, die op ons toekomt. Ten dele, maar wél ter zake! Omdat we dan toch maar delen in de zaken van God en van de mensen van toen en nu en van Zijn toekomst. Dan preken we zakelijk en komen ter zake. Want het Woord zal in 'alledaagse kleding' bij de mensen komen, zegt Spurgeon: 'As Jesus came in the smockfiroc of the Jewish farmer' ('Zoals Jezus kwam in de alledaagse kleding uan de joodse boer'). Thielicke noemt als een van de belangrijkste kenmerken van Spurgeons prediking 'ihre Weltlichkeit', wat vertaald zou kunnen worden, niet als wereldsheid, maar als 'wereldlijkheid'. Om alle sociale lagen van het volk te kunnen bereiken met het Evangelie, diende de dienaar van het Woord de taal van het volk te spreken, vond Spurgeon. En als er iemand een ongekende zegen op zijn prediking had, dan hij. Onder zijn prediking bevond zich de 'man in the street' (de gewone man), de 'underdog' (verdrukte), de 'nobility' (adel) en soms de 'royalty' tegelijk en gelijkelijk! Preektaal was bij hem spreektaal. En een goed verstaander had bij hem maar een half woord nodig en zo bleek hij gaandeweg het hele Woord nodig te hebben.
Abholung
Daarmee wil een aangelegenheid punt bij Thielicke onderstreept zijn, namelijk de 'Abholung' - mensen daar afhalen en ophalen, waar zij zich bevinden. Dan zegt Thielicke het zó met betrekking tot Spurgeons prediking: 'Indem Spurgeon mit seiner Botschaft in die Welt eingeht und unter ihren klimatische Bedingungen auftaucht, erfïillt er den Ursinn (!) des Evangeliums als einer Abholuncj' ('Terwijl Spurgeon met zijn boodschap in de wereld ingaat en vanuit haar klimatologische omstandigheden opduikt, ueruult hij de oerzin (!) van het Evangelie als een ophalen'). En daarmee is het eigenlijke probleem van de communicatie opgelost vanuit de verlossing, die in Christus Jezus is. Lloyd- Jones zegt: het is de Geest, die 'verbijzondert' vanuit de prediking. Dan geschiedt er gelijktijdigheid te midden van alle ongelijktijdigheid, waar de geschiedenis van het heil zich voltrekt.
Volmacht in de voordracht als toedracht! Maar dan zal het heil ook worden toegedragen naar de allereigenste plek waar mensen zich bevinden. En mensen zullen naar het heil en de Heiland worden toegedragen, daar waar Hij zich bevindt. Zodat het heil en de geheiligde elkaar vinden in de Heiland. Zowel het ene en de Ene als het andere en de Andere behoren ook tot de bijbelse bevinding!
De kortsluiting in de prediking van vandaag is mogelijk ook hieraan te wijten dat de prediker te veel op de kansel blijft staan, dan wel zich opsluit in zijn preekstoel als in een bastion, om van daaruit bij tijd en wijle de nodige saluutschoten te doen horen, eventueel ter gelegenheid van de heilsfeiten, of het nodige weerwerk te leveren in de vorm van vuurwerk. Spurgeon noemde dit 'sheet-lightning preaching' ('weerlichtprediking') die ongevaarlijk is en niemand raakt. Als prediker zullen we ons tussen de mensen dienen te begeven, als pastor en als predikator. Zodat ieder het gevoel heeft heel persoonlijk en van zeer nabij te worden aangesproken. Daarvoor zullen we onze mensen moeten kennen om Gods raad te kennen met betrekking tot deze mensen en om hen zo met raad en daad te kunnen bijstaan. De 'middeleeuwse mens' en de postmoderne mens in één en hetzelfde kerkgebouw, en misschien wel in één en dezelfde kerkbank, leven mijlen ver van elkaar vandaan en wellicht ook mijlen ver van de kansel en dit tekent dan tegelijk ook een ongelofelijk eenzaamheid. Ze vragen u wellicht onbewust één mijl met hen te gaan, welnu ga met hen twee mijlen. Maar dit vereist eerst en vooral naar hen toe te gaan, waarbij soms de nodige wegenkaarten nauwkeurig dienen te worden geraadpleegd en onze toga zal moeten worden afgelegd om ons gemakkelijker te kunnen bewegen. De barmhartige Samaritaan bleef niet op een paar meter afstand staan, maar 'vereenzelvigde zich' als het ware met de hulpeloze om hem vervolgens daadwerkelijk te kunnen helpen. De al of niet 'gereformeerde priester en leviet' vertonen ook heel wat dynamiek, maar op afstand!
Onze mensen zullen verstaan dat wij hén verstaan, op en onder de kansel. Onder de kansel, en daarom op de kansel! Alleen onze Meester kon en mocht zeggen: 'Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven'. Het is onze taak Hem bij hen te brengen en hen bij Hem! Daarbij toch ook weer integraal onze Meester volgend, die gezegd heeft dat Hij niet gekomen is om gediend te worden maar om te dienen.
Brede belezenheid
Dit ophalen of afhalen in de prediking vereist luisteren en nog eens luisteren om te bepalen waar de noodsignalen vandaan komen en van welke aard ze zijn. Waarbij de grootste nood vaak deze is, dat er geen nood is. Omdat de dood 'an sich' in zijn uiterste consequentie nu eenmaal voorbij is aan de nood. Ondertussen signaleren en traceren we dan juist de allergrootste nood. Maar het heeft geen zin om piketpaaltjes te plaatsen rondom het 'dodelijk ongeval' en dan te vertrekken. Alleen de leven gevende nabijheid van het Woord in de Geest doet hier wonderen. En dan nabijheid in de taal en de geest van de betrokkene overeenkomstig zijn situatie, waardoor hij zich opgenomen en meegenomen weet in een beweging die kennelijk niet van hemzelf is, maar die naar hem toekwam en hem meenam. Het heil werd naar hem toegedragen en hij werd naar het heil toegedragen vanuit de volmacht in de voordracht als toedracht. Gebeurt er nog wat? Ja, dan gebeurt er kennelijk wat!
Een en ander vraagt van de prediker een brede belezenheid. Hij zal niet alleen thuis zijn in de Heilige Schrift, maar ook in de geschriften die kenmerkend zijn voor de statuur en de allure van de kerk der eeuwen. Ik denk aan de geschriften van kerkvaders en reformatoren. Ik denk vooral ook aan biografieën van toen en daarna tot op de huidige dag. Van Augustinus tot en met Bonhoeffer en Doornenbal en wat dies meer zij. Voor Lloyd-Jones was het lezen van de geschiedenis van de 'revivals' als een 'tonic' in perioden van neerslachtigheid.
Die brede belezenheid behelst eveneens de moderne literatuur van vandaag. Ik denk dan met name aan hedendaagse literatuur waarin een kennelijke karikatuur wordt gegeven van het christendom en dan met name van het calvinisme. En dan valt te denken aan Maarten 't Hart (al is hij al weer gedateerd) en de meer recente romans van Jan Siebelink. Maar ik denk ook aan auteurs die kennelijk nog iets met het christendom hebben, zoals Pieter Nouwen, Vonne van der Meer, Mance ter Andere en Geert Mak. Te denken valt ook aan de evangelicale Amerikanen Frank Peretti en Randy Alcorn en vooral aan de prachtige literatuur van de liberale jood Chaim Potok. En verrijk tussendoor in een terugwaartse beweging uw psychologisch inzicht met Russische klassieken, als 'Schuld en boete' en 'De gebroeders Karamazow' van Dostojewski, om maar wat te noemen.
Vereenzelvig u met de vromen van alle tijden en ken uzelf in de godlozen en de goddelozen van vandaag. Als prediker zullen we onszelf kennen én God, om zó hartgrondig en diep borend onze medemensen te kennen. Wie tijdloos en cultuurloos preekt, preekt niet! Maar sticht zichzelf, op een onstichtelijke wijze. Althans voor wat betreft zijn gemeente in deze tijd en in deze wereld.
C. A. VAN DER SLUIJS, ROTTERDAM
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 2002
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
![Volmacht in de voordracht als toedracht [2]](https://dewaarheidsvriend.digibron.nl/images/generated/de-waarheidsvriend/reguliere-editie/2002/04/18/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 2002
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's