De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Gods werk is geen ijdelheid der ijdelheden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods werk is geen ijdelheid der ijdelheden

7 minuten leestijd

'Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet dat, opdat men uoor Zijn aangezicht ureze.' [Prediker 3:14]

' Hoeveel tijd gunnen wij onszelf eigenlijk om na te denken over zin en doel van het bestaan? Mij dunkt, doorgaans al te weinig. Wie in de pas wil blijven met de moderne tijd en de eisen die deze aan ons stelt, heeft niet veel tijd over. Dat gaat natuurlijk op de duur zijn tol eisen. Niet alleen omdat de motor oververhit raakt, maar ook omdat de drang om over zin en onzin na te denken nu eenmaal in de mens zit. God heeft de eeuw in zijn hart gelegd, zo zegt de Prediker en daarmee bedoelt hij de drang om te onderzoeken en te duiden. Die laat zich niet zomaar ongestraft aan de kant zetten of verdringen. Het is namelijk een bezigheid, die God(!) aan de kinderen der mensen gegeven heeft om zich daarmee te vermoeien. Ja, inderdaad, vermoeien, want het een zwaar en moeilijk werk.

Je kunt als mens het werk dat God doet nu eenmaal niet overzien van a tot z. Je kennis is fragmentarisch. En wat je ontdekt, daar word je ook nog eens niet vrolijk van. Wie kent niet de sombere conclusie die Prediker na al zijn onderzoek (ook hij had de eeuw in zijn hart) moest trekken: Alles is opperste ijdelheid, ijdelheid in het kwadraat?

Ja, wat heeft de zondaar, die mens heet, toch een diep spoor getrokken door deze wereld, zo zuchten we dan. Het stemt overeen met de opmerking van Paulus, dat vanwege de mens het ganse schepsel (alles onder de zon) aan de ijdelheid, de leegheid is overgeleverd (Rom. 8). En met van de psalmisten, die zeggen dat het uitnemendste (dat waar wij prat op gaan) van het leven moeite en verdriet is en de mens zelf aan de ijdelheid gelijk. De sombere conclusie van Prediker is dus niet te somber. Zij wordt door de gehele Schrift en door de ervaring bevestigd. Maar dan, te midden van al die sombere stemmen, is het alsof we ineens een juichtoon horen. Ik weet... Het doet mij denken aan Job. Ook klacht op klacht. En dan opeens: Ik weet, Mijn Losser leeft. Daar komt de worstelaar boven. Het is het weten van het geloof. Een zelfde weten als bij Paulus: wij weten als de tent wordt afgebroken van een gebouw. Dat is een ander weten dan dat een en een twee is, maar wel even zeker. Hoort u die blijde klank hier te midden van alle zinloosheid die aan ons en aan ons werk kleeft?

Die toon klinkt omdat er ook werk van God is. Wij hebben met ons werk een vernielingsspoor getrokken door alles wat Hij goed gemaakt heeft. Wij hebben de aarde (de speeltuin die God heeft aangelegd voor Zijn Troetelkind (Spreuken 8)) vernield. God echter trekt ook Zijn spoor. Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook, zo horen we de Heere Jezus zeggen tegen de Joden. Wij zagen al: de mens kan dat werk weliswaar niet natrekken en geheel verstaan. Wij zijn van gisteren en weten niets. Maar dat neemt niet weg, dat het er is. En dat het in tegenstel-ling tot ons werk van blijvende waarde is. Het zal tot in eeuwigheid zijn.

Gods werk smoort niet weg in een zinloze ledigheid. Wat Hij doet in Zijn scheppings- en verlossingswerk. Wat Hij gedaan heeft in Christus. Wat Hij gedaan heeft in Zijn Kerk. Wat Hij door Zijn Woord en Geest doet in het leven van een zondaar - Zijn genadewerk - dat zijn dingen, die blijven en beklijven. Zijn Koninkrijk is namelijk overgankelijk tot in de eeuwen der eeuwen. Gelukkig maar dat er iets is dat als een paal staat boven water:

Gods werk. Christus' werk voor mij en in mij. Goed werk. Begonnen om voleindigd en geoogst te worden. Gelukkig ook, dat ik daaraan houvast mag vinden als door genade dat goede werk er in mij is. Ik weet... Weet u het ook? En mag u er ook zoveel houvast aan vinden midden tussen al het wrakhout van een nietig mensenwerk, het eigen werk niet uitgezonderd?

Die wetenschap is echter niet alleen een troostrijke. Ze maakt ons tevens klein. Er is namelijk aan het werk van God door ons niets toe te doen en ook niets af te doen, zo stelt de Prediker erbij. Om te beginnen moeten wij dus niet denken dat wij God een handje helpen. Het is al een buitengewone gunst dat wij een penceel mogen zijn in de hand van de schilder. Zal zo'n penseel zich erop kunnen beroemen een bijdrage aan het kunstwerk geleverd te hebben? Weg met die waan! Gods werk is af. Daar hoeft, daar kan, daar mag van mij niets bij. De boekrol die in de hand van Christus ligt, is beschreven vanbinnen en vanbuiten, zo zag Johannes door de deur van de hemel. Gods werken liggen vast en daarbij heeft Hij mij niet nodig. U trouwens evenmin. Hij doet Zijn eigen werk. Weloverwogen en zonder grilligheid gaat Hij Zijn koninklijke gang.

Laat Hem Zijn gang maar gaan. Er is ook niets af te doen, zegt Salomo vervolgens. Ik zou het maar uit het hoofd laten om dat te proberen ook. Zelfs hij die aan Gods woorden iets wil afdoen, zal zijn naam afgedaan zien worden uit het boek des levens. Zal dat dan niet gelden van wie aan Zijn werken iets af zou willen doen? Gods werk houdt stand. Het kan wel tegengestaan, maar niet verhinderd worden. Wel bevochten, maar niet overwonnen. Niets en niemand kan Gods werk vernielen. Als iets uit God is, zullen wij het niet kunnen breken, zo zei Gamaliel terecht. Wat zijn wij dan toch machteloze wezens. Aller volken macht, niets bij Hem geacht. O, Heere leer mij mijn handen thuis te houden

en niet aan Uw werk te prutsen, zo bid ik dan.

En dan het grote doel van al Gods werken. Dat is dat wij Hem vrezen zouden. Hier grijpt de Prediker min of meer vooruit op wat hij aan het einde van zijn boek als slotconclusie neerschrijft. Alles is ijdelheid, behalve één ding dat waarde heeft: God vrezen, want dat betaamt alle mensen. Dat heeft een belofte in zich voor het tegenwoordige en toekomende leven. Paulus noemt het een groot gewin. Ons daartoe te brengen, dat is het grote doel van al Gods werk. Vreest, vreest Hem te allen tijde, zo roepen al Zijn werken ons toe. Ik hoef u natuuflijk niet te vertellen dat dat weinig of niets met bang zijn voor God te maken heeft. Het gaat om vreze, niet om vrees. Vrees hoort bij dienstbaarheid, bij slavernij. Vreze bij kindschap en behelst eerbiedig vertrouwen. Je past er wel op, datje die lieve hemelse Vader niet bezeert met het kwade. Je bijt nog liever het puntje van je tong, je rukt jezelf nog eerder het oog uit of een arm, dan dat je hem met zonde tergen wilt. De vreze des Heeren is te wijken van het kwade. Wie is er onder ulieden, die de Heere vreest, zo vroeg Jesaja eens aan zijn tijdgenoten. Hij keek ze als het ware een voor een aan. Jij hier, jij daar? Wie hoort er naar de stem van Zijn knecht? Dan hebben al Gods werken hun doel in je leven niet gemist. Je leven is aan de zinloosheid ontrukt geworden. Het is opgenomen in Gods eeuwigheidswerk. En u mag één keer raden aan Wie een mens, die van nature geen vreze Gods voor zijn ogen had, dat te danken heeft...!

J. L. SCHREUDERS, AALS

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 2003

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Gods werk is geen ijdelheid der ijdelheden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 2003

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's