De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Toch liever anti dan neo

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toch liever anti dan neo

Antinomianen. Een gevaar op de weg? [2, slot]

9 minuten leestijd

Met zijn boek over Herman Witsius en het antinomianisme wilde drs. G.A. van den Brink een wetenschappelijke studie aanreiken en dus onpartijdig zijn. Toch hoopt hij ook dat de lezer de geestelijke waarde erin ontdekt. Die ontdekking heb ik inderdaad gedaan.

Ik moet eerlijk zeggen dat mijn sympathie op diverse punten meer naar de anti(neo)nomianen uitgaat dan naar hun tegenstanders, zonder dat ik overigens de overtrokken en onzorgvuldige uitspraken waarvan de antinomianen zich soms bedienden, voor mijn rekening zou willen nemen. Het gaat me om hun intentie. Laat ik mijn voorkeur motiveren. Ze wordt allereerst veroorzaakt door hun weldadige accent op het overwicht en de genoegzaamheid van de genade. Dat zet voortdurend de toon.
In de tweede plaats ben ik aangenaam getroffen door ettelijke passages uit hun geschriften die onmiskenbare verwantschap vertonen met de rijke Christusprediking die Luther eigen was. De realiteit van Christus’ vleeswording en de radicaliteit van Zijn plaatsbekleding, waarin Hij tot vloek en zonde werd gemaakt, krijgt bij hen eenzelfde bevrijdende ernst als bij de reformator.
Te denken valt dan aan Luthers uitleg van Galaten 3, waar Paulus schrijft dat Christus een vloek geworden is: ‘God zond Zijn Zoon in deze wereld en wierp aller zonden op Hem en sprak tot Hem: Gij zult Petrus zijn, die verloochenaar; Gij zult Paulus zijn, die vervolger en lasteraar; Gij zult David zijn, die echtbreker; Gij zult die zondaar zijn die van de verboden vrucht at in het paradijs; kortom, Gij zult aller mensen persoon zijn en aller zonden gedaan hebben.’

Even zondig
Calvijn doet voor Luther trouwens weinig onder, als hij bij herhaling stelt dat Christus ‘de persoon van een schuldige en een boosdoener heeft gedragen’. Zo vereenzelvigde Christus Zich plaatsbekledend met zondaren tot in de kruisdood en heeft Hij de vloek in eigen persoon gedragen.
Het is dit geluid dat ook in de geschriften van de antinomianen opklinkt: ‘Bent u een moordenaar geweest, een overspeler, een dief, een leugenaar …? Breng tegen uzelf in rekening wat u kunt. Als u deel hebt gekregen aan Christus, dan worden al deze overtredingen van u feitelijk de overtredingen van Christus en daarmee houden ze op úw overtredingen te zijn en u houdt op een overtreder te zijn, vanaf het moment dat ze op Christus zijn gelegd… Christus werd, toen Hij zonde werd gemaakt, even zondig als wij …’
Dat Christus de zonde nooit metterdaad verrichtte, is hiermee natuurlijk niet ontkend. Wat ermee beleden wordt, is dat Hij in Zijn vloekdood werkelijk in onze persoon en plaats tot zonde werd gemaakt (2 Kor. 5). Deze diepe tonen van Christus’ gezegende ruil treft men bij mijn weten zo niet bij de neonomianen aan.

Heiliging
In dit licht valt het te verstaan dat de antinomianen niet alleen de rechtvaardiging, maar ook de levensheiliging strikt met Christus verbonden wisten. Zo ergens, dan geldt hier: niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Hij is ons tot heiliging geschonken. ‘Onze nieuwe gehoorzaamheid is waar in Christus, Die in onze plaats gehoorzaamd heeft en Die het einde van de Wet is voor een ieder die gelooft. Hij is onze gerechtigheid en ware heiligheid.’
Hiermee bedoelden ze de concrete heiliging allerminst in diskrediet te brengen. Ze wilden alleen beklemtonen dat de heiliging van het christenleven gewaarborgd ligt in Christus en dat zij ons met en in Hem wordt geschonken, als een opdracht die de kracht van een belofte heeft. Ze is geen voorwaarde tot genade, maar louter de vrucht ervan.

Geen bouwmateriaal
Wat me in de derde plaats aanspreekt, is dat de antinomianen de kenmerken van het geloof weliswaar voluit honoreerden, maar dat ze zich ervoor wachtten die als bouwmateriaal te hanteren om er de zekerheid omtrent ons eigen geloof op te funderen. Heel die indirecte weg van de sluitrede (via de bij zichzelf waargenomen blijken van vroomheid) die de neonomianen voorstaan en die ook door Witsius omzichtig wordt bepleit, houdt iets tweeslachtigs. Enerzijds heeft zij pastoraal wel enig nut en kan een mens die in onzekerheid verkeert er even van opknappen, voor zover hij bepaalde merktekenen van godsvrucht in eigen leven herkent. Maar anderzijds kan juist degene die er zojuist van is opgeknapt, er even later, als de aanvechting toeslaat, zomaar op afknappen.
Waar ons alles wat we in onszelf aan deugdelijks menen waar te nemen uit handen wordt geslagen, daar blijft alleen de schreeuw om genade over. Daar resteert als enige houvast dat we vastgehouden wórden, van hogerhand. Daar opent zich maar één uitweg. Dat is die van het nochtans: ‘Wat vraag ik nog naar mijn geloofsdaad en mijn heiligmaking? Zijn genade is mij genoeg.’
Het is de genade van de Borg, de Enige, Die de Grondlegger en de Volbrenger van het geloof heet, en het ook is. Zo lezen we bij een van de antinomianen: ‘We moeten de waarheid over onze genadegaven meer gelóven dan dat we ze kunnen zien of voelen. De Heere heeft het in Zijn oneindige wijsheid zo bepaald, dat hier ons leven verborgen zou zijn met Christus in God en dat we zouden wandelen door geloof en niet door aanschouwen.’

Prediking
Een vierde aspect betreft de prediking. Mijn indruk is dat de neonomianen de gemeente op het punt van de toe-eigening doorgaans informatie verschaffen en voorschriften aanreiken. Antinomianen daarentegen delen het heil gewoonlijk frank en vrij uit, onvoorwaardelijk. Dat is wat anders. De een zegt hoe het moet, de ander dat God het doet.
Ik geef Van den Brink volledig toe dat het standpunt van de antinomianen afwijkt van de norm die in heilsorde van de gereformeerde orthodoxie werd aangelegd. Maar naar mijn oordeel gaat het hierbij om correcties die hun wortels in de Reformatie hebben en die in de praktijk van het geloofsleven hun nut bewijzen.

Minpunt
En toch, Van den Brink vestigt de aandacht op een eigenaardigheid van de antinomianen waarvoor ik minder sympathie kan opbrengen, namelijk hun neiging om heel het heil, inclusief de toepassing ervan, te plaatsen in Gods eeuwige besluit. Dat God de zijnen van eeuwigheid heeft liefgehad, is even waar als wonderbaar. Maar dat dit zou impliceren dat een uitverkorene ‘derhalve’ al bij zijn geboorte verzoend is in Christus, lijkt me een gedachte die verwarrend en verwerpelijk is.
In tegenstelling tot sommige antinomianen, geloof ik dan ook niet dat de rechtvaardiging slechts de bekendmaking in ons geweten zou zijn van het feit dat we al van eeuwigheid gerechtvaardigd zijn, Integendeel, de rechtvaardiging heeft daadwerkelijk in het geloof plaats, als een tweeledige gerichtshandeling van God, waarbij Hij vonnist en vrijspreekt en wij Hem zowel in het een als in het ander bijvallen. Het is een bijval die geen milligram bijdraagt, maar krachtens de Geest louter laat gelden wat God in Christus aandraagt in de belofte van het evangelie. Dat God dit al van eeuwigheid op het oog had, is iets anders dan dat Hij dit in het heden verklaart en een mens het in geloof aanvaardt.

Comrie
Dit is ook de moeite die ik met de positie van Alexander Comrie in dit opzicht heb. Het gelijk van Comrie is gelegen in zijn afwijzing van de gedachte dat de rechtvaardiging door (middel van) het geloof zou kunnen worden opgevat als: vanwege het geloof. Deze kritische notie lijkt me van groot gewicht. Maar wanneer de (oudere) Comrie de rechtvaardiging laat voorafgaan aan de geloofsdaad en hij de rechtvaardiging dóór het geloof slechts opvat als de voltooiing van de rechtvaardiging die al in Gods eeuwige besluit (alsook in de opstanding en in de schenking van het geloofsvermogen) heeft plaatsgehad, dan onderschat hij naar mijn opinie het toepasselijke werk van de Heilige Geest in de daad van het geloof.
Of zou ik Comrie hiermee onrecht doen? Want wat hij de ‘voltooiing’ van de rechtvaardiging noemt, kán men zo opvatten dat de rechtvaardiging pas dáárdoor compleet tot stand komt. Tot deze opvatting ben ik eigenlijk wel geneigd en zelfs genegen. Het lijkt me althans in de geest van de milde Witsius, om iemands woorden zo welwillend mogelijk te duiden. In deze zin wil ik Comrie verstaan, als hij schrijft dat de rechtvaardiging uit en door het geloof ‘eigenlijk op die weldaad ziet, die in onze consciëntie haar voltooiing en volmaking ontvangt, door het zekere vertrouwen dat de Heilige Geest in onze harten werkt omtrent de vergeving van de zonde’. Volle werkelijkheid is de rechtvaardiging dus eerst door het geloofsvertrouwen.

Meesterlijk
Hoe het ook zij, ik houd het erop dat het sola gratia het sola fide niet uit- maar insluit. Zowel met het een als met het ander beleden de reformatoren dat de zaligheid louter op Gods rekening te schrijven is en dat hierbij dus geen enkele menselijke inbreng in aanmerking komt. Ook het geloof is genade, zowel wát we geloven als dát we geloven.
Opmerkelijk genoeg waren de strijdende partijen in Engeland het over dit grondgegeven eens. Hadden ze elkaar maar kunnen vinden in de eenvoudige overweging dat de bijval van het geloof geen enkele bijdrage vormt, maar evenmin een bijzaak is.
En het geschrift van Witsius dan? Meesterlijk. Wie in kort bestek wil worden geïnformeerd over de hoofdlijnen van de gereformeerd-orthodoxe verbonds- en heilsleer, kan hier zijn hart ophalen. Hoewel Witsius’ kritiek op het antinomianisme me niet heeft overtuigd, bewonder ik de wijze waarop hij tot het uiterste gaat om aan beide partijen recht te doen, zonder zijn eigen visie te verdoezelen. Een knap en evenwichtig staaltje van vredelievendheid.
Alleen al vanwege de integrale tekst van dit geschrift is het boek dat Van den Brink ons biedt een waar geschenk. En dat de begaafde auteur het heeft voorzien van zo’n instructieve inleiding, maakt dit geschenk extra waardevol. Voor wie? Voor ieder die er belang bij heeft. Dat zouden er vandaag wel eens velen kunnen zijn, nu de tendens bestaat om de aandacht meer te richten op wat een christen allemaal moet en doet dan op wat God in Christus deed en doet.

N.a.v. G.A. van den Brink:
‘Herman Witsius en het antinomianisme. Publicaties van het Reformatieonderzoek 2’;
Uitg. Instituut voor Reformatieonderzoek, Apeldoorn; 495 blz.; € 35,00.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 2008

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Toch liever anti dan neo

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 2008

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's