Abraham Hellenbroek
Wacht u de Leraar in de rede te vallen, hem tegen te spreken of strikvragen voor te leggen; opdat gij niet toont hem te willen beschamen…. Wie enigszins thuis is in catecheseland, herkent in dit citaat vrijwel meteen het vragenboekje van Hellenbroek.
Hij vervolgt: ‘Wat aangaat de manier van spreken, daarin hebt gij u te wachten voor gemaaktheid en mompelen binnensmonds, en voor los en ras heenrabbelen, maar integendeel te zorgen, dat men spreke met een verheven, klare stem, zodat niet alleen de spreker en de Leraar, maar de gehele gemeente verstaan kan….’
Deze woorden vormen een deel van de vijfde raadgeving die Hellenbroek aan zijn ‘geliefde leerling’ geeft. In totaal zijn het er negen. Samen vormen zij een kleine handleiding voor de catechisant. Aan dit vragenboekje heeft Hellenbroek zijn bekendheid tot op vandaag te danken.
KANSELGAVEN
Om de betekenis van Hellenbroek op het spoor te komen, is er alle reden om hem te beoordelen vanuit zijn preekarbeid. Immers, met betrekking tot zijn kanselgaven wordt hij op één lijn geplaatst met ‘uitstekende kanselredenaars’ als zijn voorganger Jacobus Borstius (predikant te Rotterdam; 1654-1680) en zijn collega Wilhelmus à Brakel (ook predikant te Rotterdam; 1683-1711). De hoogleraren Melchior Leydekker (1641-1721) en Johannes à Marck (1656-1731) beschouwen Hellenbroek zelfs als één van de bekwaamste kanselredenaars van zijn tijd.
Het Biographisch Woordenboek (van Van der Aa, verschenen tussen 1852 en 1878) vermeldt dat de eenvoudige en innemende leerredenen van Hellenbroek ‘geen geringen invloed (hadden) op het verbeteren der hoogst gebrekkige predikwijze dier dagen’. Toch waren (aldus Van der Aa) de preken van Hellenbroek niet vrij ‘van de toenmaals in zwang zijnde gebreken, zoo als aanhalingen uit geleerde geschriften van vroegeren en lateren tijd, van Hebreeuwsche, Grieksche en Latijnsche spreuken en dichtstukken’. Terwijl hij ‘zijne toepassingen, [of ]- schoon in de gewonen voetiaanschen vorm, gemoedelijk’ noemt.
PREKENBUNDELS
Dat alles is inderdaad terug te vinden in de prekenbundels die Hellenbroek heeft nagelaten. De bekendste is wellicht De evangelische Jesaja, in hertaalde editie nog in 2013 in acht delen verschenen. Ook valt te noemen Salomons Hooglied, dat tot in de vorige eeuw is herdrukt en volgens dr. I. Boot (in De Allegorische uitlegging van het Hooglied voornamelijk in Nederland) op hoofdlijnen overeenstemt met de allegorese van het Hooglied van Bernardus van Clairvaux. Vanwege zijn allegorische verklaring heeft Salomons Hooglied grote invloed uitgeoefend, vooral op conventikelkringen. Ten slotte kan nog genoemd worden De Kruistriomph van Vorst Messias, een bundel met 48 lijdenspreken. Wat vandaag in al deze preken opvalt, is Hellenbroeks positieve benadering van het Joodse volk. Er is dus voldoende reden om de betekenis van Hellenbroek via zijn preekarbeid op het spoor te komen. Toch slaan we die weg niet in, want het is vooral zijn Voorbeeld der Goddelijke Waarheden, kortweg zijn ‘vragenboekje’, waaraan de naam Hellenbroek tot op vandaag onlosmakelijk verbonden is.
CATECHESE
Het is een studie waard om de vraag te beantwoorden waarom het vragenboekje van Hellenbroek zo’n lang leven beschoren is. Al is het in hervormde kring, op een klein aantal gemeenten na, vrijwel in onbruik geraakt, in afgescheiden gemeenten vindt het nog volop onthaal, wel of niet aangepast aan de eisen van de tijd. In ieder geval hebben eigentijdse methoden het in die kringen niet van Hellenbroek kunnen winnen.
Dat ondervond ds. Hendrik de Cock (1801-1842) destijds al toen hij in de christelijke afgescheiden gemeenten ‘Hellenbroek’ wilde laten vervangen door de catecheseboekjes die waren goedgekeurd door de Dordtse Synode: de Heidelbergse Catechismus en het Kort Begrip. Het lukte hem niet. Daarvoor was het prestige van ‘Hellenbroek’ te groot.
Hoe dan ook, Hellenbroek maakt ernst met de uitspraak van W. à Brakel: ‘Ik kan niet sien hoe een Predikant met een goedt gemoedt kan leven ende sterven, die zijn werk niet maekt van Catechiseren.’ Dat doet Hellenbroek niet pas in Rotterdam, hij begint er al mee in zijn eerste gemeente, Zwammerdam. Maar de rijpe vrucht van zijn catechesearbeid plukken zijn catechisanten in Rotterdam als eersten. En vervolgens vele generaties na hen.
INHOUD
De eerste uitgaven van Hellenbroeks vragenboekje beslaan twintig hoofdstukken. Hierin komen aan de orde: de kennis van God (1-7), de schepping van de mens en de zondeval (8-9), het verbond der genade (10-11), roeping en kerk (12-18), sacramenten (19) en sterven en daarna (20). Dit alles wordt voorafgegaan door een aanspraak van de ‘geliefde leerling’. Deze aanvankelijke inhoud vormt het zogenaamde ‘Klein Hellenbroek’.
Het ‘Groot Hellenbroek’ ontstaat door uitbreiding in 1759 met een hoofdstuk over de raad des vredes, een Kort Begrip van de voornaamste dwalingen buiten de Gereformeerde Kerk en een niet altijd even gelukkige vermeerdering van de bijbelteksten bij de antwoorden.
Opvallend is dat in de loop van de jaren verspreid over het boekje wel 61 vragen en antwoorden zijn toegevoegd. Deze variëren van kennisuitbreiding (bijvoorbeeld: ‘Van waar is Christus opgevaren?’) tot vragen die betrekking hebben op geloofservaringen (zoals: ‘Hoe gaat de zondaar over in dit (genade) verbond?’).
Dat vragen van de laatstgenoemde categorie zijn toegevoegd, is veelzeggend. Kennelijk vond niet elke catecheet Hellenbroeks vragenboekje bevindelijk genoeg. Dit brengt ons bij de waardering van dit vragenboekje.
TOETSSTEEN
Veelzeggend is dat De Cock het in zijn tijd niet gedaan krijgt om terug te keren naar de door de Dordtse Synode geautoriseerde catecheseboekjes: Heidelbergse Catechismus en Kort Begrip. Immers, vooral de Heidelbergse Catechismus is bij uitstek een boekje om het geloof te leren.
Hellenbroek wijkt echter over de hele linie van zijn leerboekje van de Heidelberger af, zowel inhoudelijk als methodisch. Niet langer worden Apostolicum, Decaloog en Onze Vader thematisch behandeld, maar geldt een eigen gekozen opsomming van geloofswaarheden als leidraad. Hellenbroek – hij leeft in een tijd van opkomende Verlichting en modernisme – heeft met zijn Voorbeeld een toetssteen willen aanreiken om de gereformeerde orthodoxie van gelovigen te toetsen.
En al heeft hij dat zelf zo niet bedoeld, zijn leerboekje heeft die uitstraling wel gekregen. Wie voor orthodox gereformeerd wilde doorgaan, moest minstens het Voorbeeld kennen én ermee instemmen.
Hellenbroek, die het gevaar van de Verlichting wilde bezweren, is zelf terechtgekomen in de kuil van het rationalisme, dat aan diezelfde Verlichting is ontsproten. Dit kwam doordat hij de levende geloofsleer van de kerk transformeert tot ‘waarheden’. Waarheden die de ‘geliefde leerling’, volgens het voorwoord, ook nog eens uit het hoofd moet leren. Grote nadruk valt dus op het cognitieve element (zie het citaat op de vorige pagina).
INTELLECTUEEL
Intussen hebben we het wel over een leerboekje dat is bedoeld ‘voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs’. Op deze manier verschuift de belijdeniscatechese van existentiële kennisverwerving naar een meer intellectueel onderwijsproces. Het resultaat hiervan is dat de belijdeniscatechisant slechts belijdenis doet van ‘de waarheid’.
Dat laatste wordt nog eens onderstreept door het feit dat Hellenbroek de persoonlijke voornaamwoorden verandert in bepaalde lidwoorden. Volgens Luther zijn de persoonlijke voornaamwoorden juist de belangrijkste woorden van het Evangelie en maken die de Heidelberger tot het persoonlijke geloofsgetuigenis van de leerling.
Maar bij Hellenbroek zijn ze verdwenen. Eén voorbeeld. De zo spannende en uiterst persoonlijke catechismusvraag (60) ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’ is bij Hellenbroek gewijzigd in: ‘Wat is de rechtvaardigmaking?’ (14,2). Het verschil spreekt voor zich en toont aan dat Hellenbroek, bij zijn verzet tegen de tijd, toch voluit een kind van zijn tijd was.
LEVENSLOOP
Abraham Hellenbroek (of: Hellenbroeck) wordt in 1658 te Amsterdam geboren. In 1677 gaat hij in Leiden studeren en in 1683 doet hij intrede te Zwammerdam. Het laatste jaar van zijn verblijf daar is van betekenis vanwege de verdieping van zijn geloofsleven en zijn huwelijk met Geertruida van der Hoeven, dochter van een koopman en regerend schepen te Rotterdam. Zwijndrecht volgt in 1691, Zaltbommel in 1694 en Rotterdam in 1695. Hellenbroek gaat in 1728 met emeritaat. Hij sterft in 1731. Het echtpaar Hellenbroek krijgt zes kinderen, die geen van allen hun ouders hebben overleefd.
Ds. P. van der Kraan uit Arnemuiden is emeritus predikant.
In deze reeks komen opvallende figuren uit de kerkgeschiedenis naar voren, telkens aan de hand van een gebeurtenis of publicatie. Volgende week zoomt dr. M. van Campen in op Bernardus Smytegelt en ‘Het gekrookte riet’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 2015
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 2015
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's