De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

HET VERBOND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND

7 minuten leestijd

De leer van het Verbond heeft bijzonderlijk in de gereformeerde theologie een voorname plaats ingenomen en is met name door Bavinck tot een het ganse heilswerk van de Drieënige God omvattende conceptie uitgegroeid, zoals zijn definitie duidelijk aantoont: „Het verbond der genade is de aan de scheppingsordening zich aansluitende, in deze als teruggrijpende, en heel de schepping kwalitatief en intensief in zich opnemende organisatie der nieuwe mensheid onder Christus als haar Hoofd" (Gereformeerde Dogmatiek III, Kampen 1929, blz. 213).

Uit theologisch oogpunt beschouwd is dit schoon en bewonderenswaardig, maar voor de geloofsleer heeft het weinig nut en het is zelfs de vraag, of deze opvatting wel geheel juist en overeenkomstig de Schrift is. Voor het geloof gaat het toch om het geheel eigen karakter van het Verbond Gods, om het bijzondere aangaande de kennis van God en de verhouding van God tot de mens. Een dergelijk oordeel wordt uitgesproken door de auteur in „Het Dogma der Kerk" (onder redactie van prof. dr. G. C. Berkhouwer en ds. G. Toornvliet, Groningen 1949, blz. 292). „En toch gaat het in de Verbondsopenbaring in de Heilige Schrift in de eerste plaats om het concrete en bijzondere, niet om het algemene en het abstracte. De Heilige Schrift spreekt de taal van het veelvormige leven, niet die der theologische begrippen-leer".

Voor het geloof gaat het om de kennis van God en wel in de eerste plaats met betrekking tot de mens. Het woord Verbond openbaart een verhouding tot de mens, waarin God met hem wil omgaan, maar dat is niet de enige verhouding, immers openbaart God zich als de Vader, de Koning, de Herder, de Schutsheer, de Steenrots van Zijn volk. Ook daarvan gewaagt de auteur van Het Dogma der Kerk en 'voegt daaraan terecht toe: „Daarmee hangt samen, dat er in de Schrift ganse gedeelten zijn, waarin van het Verbond Gods zelden of nooit gesproken wordt (ibidem, blz. 292).

De moeilijkheid is ontstaan, doordat men het Verbond, of liever de verbondsverhouding tot de verhouding heeft willen maken, waarin God met de Zijnen wil omgaan. Deze gedachte komt ons echter voor niet in overeenstemming met de Heilige Schrift te zijn. Men kan wel zó theologiseren, dat het Verbond tot een alles omvattende „organisatie" van Gods genade-bestel wordt gemaakt, maar het ontbreekt aan concrete openbaringsgegevens, voor zulk een vérstrekkende betekenis.

Houdt men zich nauwgezet aan de concrete gegevens, dan komt men tot andere voorstellingen: Het verbond is ook een openbaringsgestalte van de verhouding, waarin God door Zijn volk wil gekend en gediend worden, maar het is een vorm onder andere vormen en heeft als zodanig een eigen karakter. Een sterk argument tegen de door ons bestreden generalisering van een begrip verbond, achten we ook verborgen te zijn in het feit, dat de Heere Jezus Christus het woord slechts eenmaal heeft gebruikt n.l. dat is mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments (Mattheüs 26 : 28) een kennelijke toespeling op de profetie van Jeremia (Jeremia 31 : 31 v.v.).

Het verbond met Noach.

Het woord „Verbond" komt het eerst voor in het zesde hoofdstuk van het boek Genesis: „Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw huisvrouw en de vrouwen uwer Zonen met u." (vs. 18).

Op deze plaats heeft het blijkbaar geen andere zin dan dat God Zich verbindt Noach en de zijnen te behouden, als de vloed over de aarde komt om alle vlees te verdelgen. Het verbond Gods heeft ditmaal niets van een overeenkomst of verdrag tussen twee partijen. Doch tegenover de voorafgaande openbaringen van God heeft het toch wel iets te zeggen aangaande de verhouding, waarin God met de mens wil omgaan. Noach is de eerste met wie God in verbonds-verhouding spreekt, en die daarvan kennis draagt.

Herinneren we ons de ontmoeting van God en Adam in het paradijs.

De theologen spreken van een werkverbond. Het woord komt in de Schrift niet voor. Dat is echter het ergste niet, maar er is geen aanleiding voor zulk een begrip. De Schrift is openbaring omtrent hetgeen God van Zich Zelf wil mededelen; voorts openbaring aangaande de mens en, hoe God met die mens wil omgaan.

Welnu in Genesis 1 : 2 wordt van geen verbond gerept. God gebiedt en verbiedt. De verhouding is hier die van heer en knecht, van de Schepper, die heeft te gebieden tot het schepsel, dat heeft te gehoorzamen.

De mens in het paradijs leert God kennen als de Schepper. Hij wordt gesteld voor de eis der gehoorzaamheid op straffe des doods.

Na de val is ook geen sprake van verbond. God komt tot de gevallen mens in de eerste plaats als Rechter. Hij roept Adam en Eva ter verantwoording en straft ze. Ook de slang! De Schepper is, Rechter over alle schepsel. De mens leert God kennen als zodanig en zichzelf als de verantwoordelijke voor zijn daden, als de rekenschap schuldige jegens de Allerhoogste, als de overtreder van Zijn hoog bevel, als de onderworpene aan de dood. Klaarder dan in de paradijsweelde beseft de mens, dat hij alleen bij de gratie Gods kan leven nu hij het leven heeft verbeurd door zijn ongehoorzaamheid en uit het paradijs wordt verdreven. Hij leeft immers nog dit aardse leven door de genade Gods. De Schepper is een genadige God, die de overtreder komt bezoeken en hem uitzicht geeft op verlossing. Uitzicht!

De theologen van het verbond laten hier het genadeverbond openbaar worden. De genade Gods wordt onweersprekelijk in deze ontmoeting met Adam en Eva openbaar, doch van een verbond is geen sprake. Het is toch een groot onderscheid, of God zegt: „met u zal Ik mijn verbond oprichten", zoals tot Noach, waarbij deze onmiddellijk persoonlijk wordt betrokken en tegenover wie God Zich verbindt om hem en zijn gezin te behouden in de vloed, of dat God tegen de slang zegt: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw en tussen uw zaad en haar zaad", en er dan aan toevoegt, tot de slang n.l., „dat zal u de kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen" (Genesis 3 : 15).

De mens staat er bij. Van terzijde mag hij vernemen, dat verlossing in uitzicht wordt gesteld. Volkomen terecht heeft men deze goddelijke uitspraak als prot-evangelie betiteld. God zelf, de straffende Rechter, spreekt van het overwonnen worden en van de ondergang van de mensenmoorder en vader der leugen.

De theoloog uit de christelijke aera kan deze woorden zien in het licht der vervulling in Christus Jezus en onder het verbond. Als hij echter beweert, dat God met Adam een verbond sloot, is dat alleen theologische constructie. In deze tekst staat het niet, God spreekt tot de slang woorden, waaruit de mens kan verstaan, dat God de zaak van de mens tot de Zijne maakt.

Dat is veel en eigenlijk alles, maar van een verbond met Adam kan men in concrete zin hier niet gewagen. Men wil dat verdedigen met een beroep op de woorden van Hosea: „maar zij hebben het verbond overtreden als Adam" (Hosea 6 : 7), aangenomen, dat de vertaling als Adam juist is. Als men uit deze woorden moet lezen, dat God met Adam een verbond heeft gesloten, is dat een nieuwe openbaring aangaande de onderhavige zaak. Indien echter de nadruk valt op de overtreding van Gods wet (Hosea 8 : 1), de ongehoorzaamheid en ontrouw, dan behoeft het nog geen openbaring te zijn aangaande een met Adam gesloten verbond. In dat geval spreekt de tekst over het verbondsmatig handelen Gods, doch dat zegt nog niet, dat Adam daarvan kennis heeft gehad. Bovendien is de vertaling „als Adam" niet zeker en wordt b.v. ook vertaald: „op mensenwijze" en verstaan in de zin van: „alsof het een menselijk verbond ware".

Zoals gezegd: De Heilige Schrift zegt nergens dat God met Adam een verbond sloot, zodat Adam Hem als God des Verbonds heeft leren kennen. Daarover gaat het in concreto. Noach heeft uit Gods mond gehoord: „Met u richt Ik mijn verbond op". „Mijn verbond" kan impliciet het ganse heilswerk omvatten, maar in concreto hield Gods verbond met Noach het behoud gedurende de zondvloed in.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET VERBOND

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's