Poëzie
De Franse filosofe Simone Weil noemde dit gedicht van George Herbert ‘het allermooiste gedicht ter wereld’. Ze reciteerde het onophoudelijk terwijl ze met ondraaglijke hoofdpijn in de banken van de abdij van Solesmes zat. Reciteren veranderde in bidden. Ze ervoer de liefde Gods: “Door het lijden heen voelde ik de tegenwoordigheid van een liefde, net zoals die je in de glimlach van een bemind ge-laat leest.”
Misschien is dit gedicht wel volmaakt – maar daardoor is het ook onvertaalbaar. Arie van der Krogt heeft op zijn website een fraaie vertaling gepubliceerd, maar juist doordat hij de vorm van het gedicht recht probeert te doen verliest hij nogal wat inhoudelijke nuances. Dat is de reden waarom ik hier een eenvoudiger vertaling naast het origineel heb geplaatst.
God is Liefde, en in dit gedicht wordt Hij dan ook eenvoudig ‘Liefde’ genoemd. Liefde is de gastheer, de ik-figuur de gast. Het hele gedicht is een soort dans van die twee: terwijl de gast zich onwaardig voelt en zich terugtrekt, doet de gastheer telkens een stap naar voren om de gast over te halen bij hem te blijven en de maaltijd te gebruiken. Iets wat ook terug te zien is in de vorm van het gedicht: het is een afwisseling van telkens een lange regel gevolgd door een terugwijkende korte regel.
Ergens las ik dat de vraag van de gastheer of de gast ‘iets wenste’ precies de woorden zijn waarmee een Engelse innkeeper in de tijd van George Herbert (zeventiende eeuw) een binnenkomende gast aansprak. Dat is een geweldig aspect van dit gedicht. Terwijl het iets heiligs en intiems beschrijft, is het vol van een subtiele, humoristische alledaagsheid. God als herbergier, die zijn handen aan zijn schort afveegt en vriendelijk de binnenkomende gast aanspreekt...
De gast voelt zich echter niet op zijn gemak. Hij zit onder het stof en onder de zonde: zijn lichaam en zijn ziel deugen niet. Hij trekt zich terug. Maar – in het Engels worden dezelfde woorden gebruikt – waar de gast zich terugtrekt, doet de gastheer een stap naar voren. Hij vertelt zijn gast dat juist híj het waard is om hier te zijn.
Maar dat kan toch niet, zegt de gast – ik durf u niet eens aan te kijken! Dan komt de gastheer nog iets dichterbij, hij neemt de hand van de gast en zegt: ‘Ik heb jouw ogen toch gemaakt?’ (In het Engels is er hier een woordspeling doordat de klank van ‘I’ en ‘eyes’ overeenkomt.)
Dat is goed nieuws voor een schuldbewust mens: als we naar God kijken, dan doen we precies waar onze ogen voor gemaakt zijn. Onze zonde en onwaardigheid moeten ons niet tegenhouden. Onze Maker zelf zegt dat we onze ogen op Hem mogen slaan.
Ach meneer, zegt de gast, ik heb mijn ogen bedorven. Ik heb overal naar gekeken, behalve naar u. Hij heeft zijn geluk in de wereld gezocht en nu is hij ongeschikt om God te aanschouwen. Hij heeft iets heel anders verdiend dan Liefdes gast te zijn.
En dan komt de geweldige regel, die dit gedicht ook zo passend maakt in deze Stille Week: And know you not, says Love, who bore the blame? Weet je dan niet wie al die schande van jou gedragen heeft? Je mag echt binnenkomen: je bent rein en schuldeloos – dankzij een Ander.
Tot in de laatste regels blijft dit gedicht speels. De gast doet voor het eerst een stap naar voren. Dienen, zegt de gast, dat is wat ik dan zal doen. Wellicht een verwijzing naar de gelijkenis van de verloren zoon, waar de teruggekeerde jongste zoon zegt dat hij maar tot het personeel gerekend moet worden. Maar dat is buiten de waard gerekend: hij zal bediend wórden. Hij mag het vlees van de gastheer proeven.
Dan is de dans ten einde. De gastheer en de gast worden een. Herbert zegt het met de simpelste en kortst mogelijke woorden: So I did sit and eat.
Dit gedicht werd door Herbert helemaal aan het einde van zijn verzameling gedichten geplaatst. Gaat het over de innerlijke ontmoeting met God? Over het Heilig Avondmaal? Over de hemel? Het gaat over dat alles tegelijk. Het gaat er vooral over dat onze ziel niet voor eeuwig van God gescheiden zal zijn: over de gelukzaligheid.
Dankzij de vriendelijkste Gastheer die er is.
LOVE (III)
Love bade me welcome: yet my soul drew back,
Guilty of dust and sin.
But quick-ey’d Love, observing me grow slack
From my first entrance in,
Drew nearer to me, sweetly questioning,
If I lack’d anything.
A guest, I answer’d, worthy to be here.
Love said: You shall be he.
I, the unkind, ungrateful? Ah my dear,
I cannot look on thee.
Love took my hand and smiling did reply:
Who made the eyes but I?
Truth, Lord, but I have marr’d them; let my shame
Go where it doth deserve.
And know you not, says Love, who bore the blame?
My dear, then I will serve.
You must sit down, says Love, and taste my meat.
So I did sit and eat.
George Herbert
LIEFDE (III)
Liefde heette me welkom, maar mijn ziel wendde zich af,
schuldbewust van stof en zonde.
Maar de scherpziende Liefde, die mijn aarzeling bemerkte
toen ik binnenkwam,
kwam dichterbij en vroeg vriendelijk
of ik iets wenste.
Een gast, antwoordde ik, die het waard is hier te zijn
Liefde zei: dat ben jij.
Ik, die zo onvriendelijk en ondankbaar ben? O mijn lief,
ik durf u niet eens aan te kijken.
Maar Liefde nam me bij de hand en antwoordde glimlachend:
Wie maakte jouw ogen? Ik toch zeker!
Dat is waar, Heer, maar ik heb ze bedorven. Laat mijn schande
gaan naar waar ze hoort.
Weet je dan niet, zegt Liefde, wie de schuld gedragen heeft?
Mijn lief, dan zal ik u dienen.
Ga zitten, zegt Liefde, en proef van mijn vlees.
Ik ging zitten en at.
(vertaling naar: kloostertijd.nl)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's