DE REFORMATIE IN NEDERLAND
De oorsprong van de Nederlandse Reformatie ligt noch in Geneve noch in Wittenberg, maar wat betreft de eerste reformatorische stromingen als dopers en sacramentariërs in ons eigen land.
Van het doperdom heeft Prof. Lindeboom destijds geschreven, dat het een stroming is die in ons land geheel op zichzelf staat en ondanks grote betekenis toch niet het karakter van het Nederlandse godsdienstige leven heeft bepaald. In het doperdom zelf uit die tijd kan men onderscheiden tussen felle, apocalyptische, dopers die ons bekend zijn uit de taferelen van de strijd om het nieuwe Jeruzalem te Munster, en namen als Knipperdollink, Jan van Leiden en Melchior Hoffman komen ons weer voor de geest. Bij deze felle dopers is het meest karakteristieke niet het ontbreken van de kinderdoop, maar deze chiliastische en apocalyptische gedachten en verwachtingen, die zoals men weet te Munster en elders soms in de kiem, soms in bloed zijn gesmoord. Daarnaast zijn er de stille dopers, in het Noorden van ons land en sterk daar waar handel was en waar de negotie voor lakenwevers e.d. aantrekkelijk was. Bij deze mensen denken wij inderdaad aan de wederdoop, aan de afwijzing van de eed voor de overheid en in het algemeen aan een bewuster protestantse leer, die gekweekt en onderhouden werd vooral door Menno Simons met zijn „Fundamentboek". Bij deze naam begeven zich onze gedachten in de jaren tussen 1530 en 1540. Een roerige tijd, waarin Duitsland werd opgeschrikt door de boerenoorlog en Nederland door het „wee wee wee der wrake Gods" van de dopers, de uitroeping van het laatste oordeel en de vergadering der verkorenen in het „nieuwe Jeruzalem" eerst te Amsterdam, later te Munster.
Des te feller steken zij tegenover elkaar af: de tijdgenoten als Melchiorieten en volgelingen van Jan van Batenburg enerzijds en de Mennisten met hun wereldmijding en bijbels-moralistische levenspraktijk anderzijds. Wanneer wij in de Camera Obscura van Hildebrand lezen over „je Meniste Haarlem", dan laat zich verstaan dat niet de apocalyptiek de tand des tijds verduurd heeft, doch dat stille rustige doperdom van de „weerloze slachtschaapkens Christi". Zij hebben met name in Noord-Holland talloze gemeenten ("vermaningen") gevormd, die ethisch gesproken de Nederlandse wereld voor veel ongerechtigheid bewaard hebben. Hoe het echter staat in de verhouding van doperdom tot calvinisme?
Ook in de tijd toen de Gereformeerde Kerk georganiseerd was — laten we zeggen 1580 — had men op sommige plaatsen met anabaptisten, wederdopers te maken. De synode van 1574 te Dordrecht gaf adviezen „tot wtroeijinghe der valscher leeringhe ende dwalinghen", terwijl de synode van Emden 1571 volstaan had met te zeggen dat de Kerk zich wachten moest voor ketters. Dordrecht zag er kennelijk meer gevaar in, en dat zal samenhangen met de invloed die de Vlaming David Joris met zijn zwoele fantasie, extasen en antinomisme Ada zijn boek, het „Wonderbouck", had. Terecht vreesde de Gereformeerde Kerk èn in zijn geval èn in dat van Henrick Niclaes en diens "Huis der liefde" een uitholling niet alleen van het kerkelijk, doch evenzeer van het maatschappelijk leven door een sfeer die men door de bijverschijnselen van het „nieuwe Jeruzalem" als veelwijverij en naaktloperij al te goed kende. Toch is er, naarmate men de groepen beter in het oog kreeg, een vermildering te onderkennen in het standpunt dat de Gereformeerde Kerk tegenover de dopers innam. De synode van Dordrecht 1578 verving het woord uitroeiing door het advies om goed onderricht te geven van de kansel en traktaten tegen de dopers te schrijven. Daarnaast mogen de classes daar waar contact mogelijk is, bovendien disputen, nog echt in de zin van twistgesprekken, organiseren. Dat was dus een meer regionale remedie. Middelburg 1581 wil deze mogelijkheid van twistgesprek uitgebreid zien over alle sekten en bovendien grootser opgezet zien, doordat ook provinciale synoden zo'n disputatie mogen organiseren. En tenslotte ziet de Zuidhollandse afvaardiging op de Haagse synode van 1586 zich onder de dagelijkse groei der sekten genoodzaakt om niet langer organisering van disputaties aan te bevelen, doch om „tot een vriendtlicke tesamensprekinge te komen met den leeraren der Secten". Men heeft zich tot bepaling van het standpunt der calvinisten tegenover andersdenkenden weleens teveel vastgeklampt aan scheldwoorden, waarmee de zestiende eeuw zeker in het kerkelijk leven kwistiger strooide dan latere tijden, doch dat is een onbillijke beoordeling.
Laten wij goed in de gaten houden dat er een ontwikkeling is in het standpunt dat men ten opzichte van de sekten heeft ingenomen, waarbij de soepelheid in de terminologie, te Den Haag gebezigd, opvalt.
In enen willen wij spreken over twee bewegingen, die mogelijk eerder zijn verschenen dan de voorgaande, doch die zeker nog divergenter zijn dan het doperdom. Het zijn lutheranisme en bijbels humanisme. Erasmus genoot zijn eerste opleiding aan een klooster, het klooster Stein bij Gouda. Hij bleef gedurende zijn verdere leven in contact met de nazaten van wat oorspronkelijk een kloosterbeweging is, doch een die voor de hele westerse wereld van invloed is gebleken. Ik bedoel de Broederschap des gemenen lévens. Via de persoon van Wessel Gansfort en daarna via de nog internationaler figuur van Rudolf Agricola vond de Moderne Devotie het bijbels humanisme en omgekeerd. En nauwelijks begon de Wittenbergse hoogleraar Maarten Luther zich te keren tegen de boetepraktijk van de Kerk, haar machtsmisbruik en de achter grond van haar hiërarchie, of zijn geschriften vonden gretig aftrek in de Nederlanden, in Amsterdam, Antwerpen, Dordrecht, Leiden, Utrecht, Zwolle en andere plaatsen. Aflaat, vagevuur en mis — over deze zaken is met Hendrik Voes en Jan van Essen door befaamde en vele Leuvense theologen gestreden. Om deze zaken werden zij de eerste juli 1523 verbrand te Brussel. Luther schreef in een brief aan de christenen in Nederland: „Gij moogt ook de eersten zijn, die om Christus' wil thans schande en schade, angst en nood, gevangenschap en gevaar lijdt en die nu zo rijk in vruchten en sterk geworden zijt, dat gij het ook met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt.........”
Was er veel verschil tussen de bijbelse humanisten en de luthersen? Het is bijna onmogelijk dat men die verschillen hier te lande als bezwaarlijk voor samenwerking heeft aangevoeld. Hinne Rode kon Luther zowel geschriften van Gansfort — in bezit van Hoen — als de Avondmaalsbrief van de laatste overleggen. Luther accepteerde de eerste geheel, wees de tweede even volstrekt af. Dus Luther heeft verschil gezien waar de betrokkenen het alhier niet zagen. De samenwerking van rectors in ons land als Gnapheus en Rode met Van Goch, Praepositus én Van Zutfen geeft ons reden dit te veronderstellen. Ook het feit dat Jan Arentsz. en Pieter Gabriel eerder zijn meegegaan met de Confessio Belgica van De Brés dan zich geschaard hebben achter de Augustana van 1530, wijst in deze richting dat de luthersen in ons land van een heel bepaald soort zijn geweest. En is het tenslotte niet opvallend dat gereformeerde uitgewekenen rond 1570 zich met een apologie vanuit Emden tot de Rijksdag hebben gewend, waarin geen sprake is van calvinisten, maar van evangelischen? Opnieuw denken wij aan de ontwikkeling in de bepalingen omtrent de kontakten met sekten en ketters, zoals die in de acta van Nederlandse nationale synoden te vinden zijn en waartoe ook de Martinisten gerekend werden.
Men heeft in die begintijd dus geen spijkers op laag water gezocht, en was men het met elkaar oneens, dan valt ons althans op het eind van de zestiende eeuw in de verschillende vergaderingen van de Gereformeerde Kerk de zakelijke aanpak op. Geen fanatiek zoeken van eigen eer of stand, maar een met pastorale bewogenheid en theologische beslistheid ingaan op wat ter tafel was. Op die wijze is de Gereformeerde Kerk groot geworden.
Wanneer wij het hebben over de Reformatie in Nederland, dan willen wij de streken waar het doperdom zich heeft doorgezet — Kennemerland, sommige steden, het Noordelijk deel van Friesland en eilanden als Ameland — en de steden waar het lutheranisme is gebleven — Woerden, Culemborg, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Groningen enz. — niet onderschatten, doch het is duidelijk dat het ons dan gaat om wat Prof. Lindeboom wegens zijn strijdbaarheid en organisatievermogen reeds de meest karakteristieke stroming in de Reformatie van Nederland noemde: het calvinisme. Wat de strijdbaarheid van het calvinisme betreft, — het is duidelijk dat daardoor alleen reeds het calvinisme veelmeer interesse in politieke aangelegenheden had dan bijv. het lutheranisme, laat staan het doperdom, en dat daardoor ook het calvinisme in de vrijheidsoorlog met Spanje de meeste ingang vond, zij het dan dat de calvinisten deze oorlog hebben geïnterpreteerd als een godsdienstoorlog en daardoor de overheid in een bepaald licht zetten, dat door die overheid bij nader inzien niet geaccepteerd werd: reden van de twisten tijdens het twaalfjarig bestand. Evenwel heeft het calvinisme de gelegenheid gehad om een Kerk te organiseren van het begin der zeventiger jaren tot aan Dordt 1618-19 in de opstandige Nederlanden. Die organisering begon op een convent, het convent van Wezel, 1568, dat zo genoemd wordt, omdat het door de aanwezigheid van Marnix en enkele Gentse kooplieden en door het belang dat de politiek van de Prins er net zo goed bij had als de protestantse predikanten die aanwezig waren, moeilijk een synode kan heten. Bovendien werd dit convent in het buitenland gehouden. Vóór 1572 zou het onmogelijk geweest zijn om zo'n vergadering in ons land te houden. Die organisering zette zich in een nog duidelijker gereformeerde en kerkelijke lijn voort op de synode van Emden 1571 en vond gretig ingang op de provinciale synode te Dordt 1574, waar men voor het eerst aan de verwezenlijking van een en ander op grote schaal kon denken. Spoedig ontdekken we langs de lijn van synodale acta een ontwikkeling, die we traditie moeten noemen. Het is meer dan een vergaarbak van toevallige overeenkomsten. Er heeft zich van Emden tot Dordt 1618 een lijn gevormd, waarlangs men gereformeerd kon zijn, spreken, denken en kerken. Dat is m.i. het beste bewijs dat zich een gereformeerde Kerk heeft gevormd binnen de kortst mogelijke tijd. Hetgeen nog niet wil zeggen, dat de overheid — enigszins gefrusteerd door de gedachte dat de hele strijd met Spanje slechts zou hebben gediend om een gereformeerde Kerk te doen vestigen — zich hierbij en bij alle overige verlangens van deze nieuwe Kerk neerlegde.
Vooral van de lage overheid heeft de Gereformeerde Kerk in de beide Hollanden — toen nog één — veel moeite en verdriet ondervonden.
Ambachtsheren, schouten en gemeentesecretarissen waren voor een deel haar voornaamste vijanden. Gelukkig dat daartegenover stonden bijvoorbeeld in het baljuwschap Zuid-Holland mannen als Van Zuylen van Nyevelt en Muys van Holy, via wie veel bij de Staten van Holland en bij de Prinsen van Oranje aanhangig kon worden gemaakt, dat bij de lage overheid geen schijn van kans van slagen had. Waar echter hoge en lage overheid gezamenlijk de voortgang der Reformatie in kerkelijke zin tegenwerkten, werd het bijzonder moeilijk. Zo ligt niet zonder reden het gebied van de Oranjes in de westhoek van Brabant als een grote protestantse enclave in een rooms-katholieke provincie. Het patronaatsrecht, volgens hetwelk de ambachtsheer of ambachtsvrouwe als nazaat van de stichter en weldoener van een kerk in zijn of haar gebied de benoeming en beroeping van een geestelijke alias predikant aan zich hield, heeft hier geducht huisgehouden, vooral daar de kerkelijke goederen — weliswaar tegen veel plakkaten in — aan dit patronaatsrecht vastzaten en de traktementen dus niet zonder goedvinden van deze grootgrondbezitters overgingen aan de gewenste predikanten. Hoeveel predikanten in Staats-Brabant zijn niet voor enige of langere tijd betaald uit de goederen van het sterfhuis van de Prins (Willem) of rechtstreeks door de Staten-Generaal? Dat kon echter niet blijven, wanneer er geen spoor van vrucht op hun zendingsarbeid onder het volk was te vinden. Hier ligt zeker de reden waarom Brabant goeddeels en Limburg praktisch geheel ondanks enkele welwillenden, ook onder de landadel, rooms bleven en na vruchteloze pogingen tot protestantisering — een veel gelaakte term — aan de R. K. Kerk werden overgelaten. Had in Friesland en Groningen door samenwerking van overheid en volk de Reformatie in calvinistische zin spoedig meer bereikt — en hetzelfde geldt van grote delen van Noord-Holland en geheel Drenthe — in Overijssel en met name in Gelderland is er zelfs sprake van een calvinistisch verzet tegen roomse overheden, waartoe dan de Hervormer van Gelre Joh. Fontanus in samenwerking met Willem Lodewijk van Oranje het zijne bijdroegen. Dat daarbij aanvragen tot aanstelling van een predikant door de Staten van Holland e.a. gewesten niet in overweging werden genomen, tenzij men zeker was van de wensen der plaatselijke bevolking, is een sterk argument tegen een algemene protestantisering volgens welke slechts door dwang en overmacht van de overheid een gebied protestants en calvinistisch geworden zou zijn.
Bij dit laatste aanknopende willen wij met klem volhouden dat het calvinisme niet alleen door strijdbaarheid en organisatievermogen een groot deel van ons volk gewonnen heeft, doch dat de innerlijke inzet van de Reformatie — de rechtvaardiging door Christus alleen, het overwicht van de Schriften en het presbyteriale kerkbestuur als meest schriftuurlijk — het pleit gewonnen heeft en in de zestiende eeuw de basis gelegd voor het uitgroeien van deze leer en deze Kerk in de richting van theocratie en kerstening, waarvan de Gouden Eeuw getuigenis aflegt en vruchten oplevert. Voeg daarbij dat deze „nye leere" in ons land en elders de mystiek niet heeft geremd doch in zich opgenomen en bevorderd, en het brede geheel dat ons aanleiding geeft om met dankbaarheid in 1967 het jaar 1517 te gedenken.
Kinderdijk. C.A. Tukker
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's