Vruchtbaarheid: Goddelijke orde en menselijke wanorde (1)
Vanuit de huisartsenpraktijk
door de menselijke structuren en culturen zien we het oorspronkelijke, de Schepping, niet meer. God heeft ons geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, om heerschappij te hebben over Zijn schepping, om de aarde te vervullen en te onderwerpen, maar welke kant zijn we er mee opgegaan?
Zoals ik in het vorige artiicel al schreef, ontving ik nogal wat reakties, vaak ook van persoonlijke aard. Eigenlijk vragen deze brieven om een eveneens persoonlijk antwoord, doch daar zie ik echt geen kans toe. Toch geloof ik, dat het best mogelijk is diverse vragen samen te bundelen, temeer daar ze vaak erg veel op elkaar lijken, en zo in grote lijnen te komen tot conclusies, waar dan de briefschrijvers hopelijk mee uit de voeten kunnen.
Dan blijft ieders beslissing ook een meer persoonlijke beslissing. Ik wil op generlei wijze bevoogend optreden, al werd dat soms wel van me gevraagd. Ik zal alleen wat denkmateriaal aandragen aan de hand van de reakties. Dan kan het misschien ook andere lezers van nut zijn.
'Is het nu echt egoïstisch', zo schreef iemand, 'als je drie kinderen hebt en je woont in een flatje, om van verdere gezinsuitbreiding af te zien? '
Een reëele vraag, dunkt me. Hoevelen zijn er niet in de wat grotere woonplaatsen, met een minimumloon of even daarboven, die in deze situatie zitten en vanwege huurtarieven, plaatselijke woningnood of economische gebondenheid geen kant uit kunnen? De tegenwoordige flats zijn gemiddeld qua wooncomfort dan wel beter bewoonbaar dan de vroegere arbeiders woninkjes, maar uitbreiding is niet mogelijk. Vroeger kon je tenminste nog wat improviseren, een stukje aanbouwen of een schot timmeren op de zolder, dan had je er weer een slaapkamertje bij. Op een flat is dat uitgesloten, op zolder wonende bovenburen. Op een flat zit je met recht opgesloten.
Zo kan een mens het slachtoffer worden van een systeem, in dit geval van het woningbouw-en huisvestigingsbeleid. Of van de overbevolking, kan men tegenwerpen.
Dat de flatbouw van de zestiger en de zeventiger jaren het rechtstreekse gevolg zijn van extreme woningnood, wil ik geenszins ontkennen. Toch wil ik evenmin toegeven, dat dat een noodzakelijk gevolg is geweest. De laatste jaren is men juist weer gaan inzien dat men met de woningbouw op de verkeerde weg was, en de laagbouw is weer troef. En ook het begrip 'spreiding' wordt daadwerkelijk in praktijk gebracht, al is het nu meer ten behoeve van de werkgelegenheid dan ten behoeve van de huisvesting.
Maar toch zijn velen op de één of andere manier het slachtoffer geworden van maatschappelijke ontwikkelingen. Hoe vaak bekruipt ons niet een machteloos gevoel, dat er in onze maatschappij zoveel zaken zijn die structueel of cultureel bepaald zijn dat we niets anders kunnen doen dan er mee leren leven. Door de bomen zien we het bos niet meer, met andere woorden: door de menselijke structuren en culturen zien we het oorspronkelijke, de Schepping, niet meer. God heeft ons geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, om heerschappij te hebben over Zijn schepping, om de aarde te vervullen en te onderwerpen, maar welke kant zijn we er mee opgegaan? We hebben de natuur ingepakt in onze cultuur. De 'speling' is eruit, dat geldt niet alleen de woningbouw, of bijvoorbeeld de legbatterijen in het pluimveebedrijf, maar evenzeer de menselijke vruchtbaarheid. En dan gebruik ik het woord cultuur in dit verband als verzamelnaam voor diverse menselijke verworvenheden.
De natuur ingepakt door de cultuur. Hebben we dat, inzake de menselijke vruchtbaarheid, nog wel in de gaten? Zijn we allen niet geneigd te zeggen, dat een gezond echtpaar, bij gebleken vruchtbaarheid, zonder anticonceptieve maatregelen 'ieder jaar een kind' kan verwachten? Redeneren we haast allemaal niet zo?
Kan dat geen vragen oproepen in de geest van: 'Heeft God de mens niet veel te vruchtbaar geschapen? ' of 'Waarom duurt het zo lang dat de vrouw aan de overgang toe is? ' Komt op deze wijze niet onze ware aard naar boven (noem het onze 'oude Adam') die ons opstandig het beschuldigende vingertje naar de Ander doet wijzen. God krijgt toch weer de schuld.
We gaan er vanuit dat we door onze Schepper met een veel te grote vruchtbaarheid zijn 'gezegend', en daarom zijn we gerechtigd dit natuurlijke proces te beheersen. Dat is toch onze gedachtengang?
Zijn we er dan intussen niet stekeblind voor geworden, dat dit in feite geen beheersing van de natuur is, maar juist een menselijke correctie op een menselijk systeem. Ik zei het al, de natuur ingepakt door de cultuur. Soms zien we het direkt (zoals bij de moeder met haar drie kinderen in de flat), soms zien we het helemaal niet meer: ieder jaar een kind is in veler ogen geen cultuur, maar natuur dat zou een duidelijk gegeven in Gods schepping zijn. Dit laatste moet ik met klem bestrijden. Zo heeft God ons niet geschapen, maar we hebben ons via de medische wetenschap en andere cultuurontwikkelingen tot dat gegeven laten leiden.
Bijzonder dankbaar ben ik met het verschijnen van het laatste boek van dr. R. W. M. Croughs, kinderarts uit eigen kring, getiteld: 'Het kind, in gezin en samenleving'. Het is een wetenschappelijk opgezet boek, dat door het vermijden van vaktermen echter ook toegankelijk is voor iedere geïnteresseerde 'leek'. Eén van de rode draden, die door dit boek lopen, is het zoeken en vinden van de oorsprong der dingen. Collega Croughs is eigenlijk voortdurend bezig tippen van de sluier van de menselijke - vaak ontaarde - cultuur (beschaving, kennis, wetenschap) op te lichten om iets te laten zien van de oorsprong en bedoeling (noem het in dit verband natuur) van vele belangrijke zaken (vragen als: waarom heeft het kind een moeder nodig? , waarom een vader? welke factoren beïnvloeden de ontplooiing van de moederlijkheid? ).
Zo komt hij in de latere hoofdstukken op het bevolkingsvraagstuk, en beschrijft onderzoekingen die gedaan zijn naar de voortplanting en de gezinsopbouw bij enkele natuurvolken, volken die onze cultuur, ook wat betreft onze voortplanting, totaal niet kennen.
Om een beter licht te laten vallen op Gods Schepping, ook op het scheppingsgegeven van de menselijke vruchtbaarheid, wil ik gaarna enkele gedeelten uit het bijzonder waardevolle boek van dr. Croughs citeren. Hoofdstuk VIII met de titel 'Borstvoeding' begint onder het kopje 'De snelle afname van borstvoeding in de westerse samenleving' aldus:
'In de tijd voorafgaande aan de industriële revolutie was borstvoeding in de westerse wereld bijna universeel. (...) In de Nederlanden zoogden bijna alle, zelfs de aanzienlijksten vrouwen tot in de zeventiende eeuw haar eigen kroost. Eerst in de tweede helft van die eeuw begon men onder Franse invloed in de hoogste kringen het kind aan een min over te geven. Hierna sloop dit verschijnsel ook bij de hogere burgerstand in. Met de industriële revolutie zette de verandering in. Als gevolg van uitbuiting en lage lonen werden veel vrouwen gedwongen om evenals hun mannen in de mijnen en fabrieken te gaan werken. Voor het eerst moesten vrouwen op grotere schaal voor hun zuigelingen gaan uitzien naar een vervangingsmiddel voor borstvoeding. Aanvankelijk was er onder hun met de fles gevoede kinderen een hoge sterfte aan diarree en ondervoeding. Deels als een reaktie op deze nieuwe problematiek, deels in samenhang met de snelle technologische vooruitgang kwamen er ontwikkelingen op gang waardoor flesvoeding geleidelijk veiliger en gemakkelijker toepasbaar werd. Daartoe behoorde de ontdekking van bacteriën als veroorzakers van besmettelijke ziekten met als gevolg een nieuw begrip voor hygiëne. Verder de tot ontwikkeling komende wetenschap der biochemie, waardoor het inzicht tot stand kwam hoe koemelk door verdunning, koken en toevoeging van suiker voor gebruik van de menselijke baby geschikt gemaakt kan worden. Maar ook zulke praktische zaken als de vervaardiging van een rubber speen, mogelijk gemaakt door de ontdekking van het proces van de vulkanisatie van rubber in de eerste helft van de negentiende eeuw. Met het beschikbaar komen van eenvoudige koemelk-watermengsels voor armere werkende vrouwen ontstond ook in de hogere kringen een toenemende belangstelling voor meer gecompliceerde en soms op heel ingewikkelde wijze bereide vormen van kunstvoeding. Het enthousiasme voor de technologische vooruitgang had hierbij gemakkelijk tot gevolg dat er een neiging ontstond om 'moderne' kunstvoeding voortreffelijker te achten dan 'ouderwetse' natuurvoeding. Met name ontwikkelde zich ook het denken in de medische wetenschap in deze richting.'
Vervolgens beschrijft dr. Croughs de verwoestende gevolgen, die de invoering van de flesvoeding (mede door de vrouwenemancipatiebeweging en de macht der reklame) heeft gehad met name t.a.v. de zuigelingensterfte, in de beginperiode ook in het Westen, en tegenwoordig nog in de ontwikkelingslanden. Na de vele voordelen van de borstvoeding anno 1980 beschreven te hebben, vervolgt hij op blz. 126:
'Tenslotte heeft de overgang op grote schaal van borstvoeding op flesvoeding niet alleen ondervoeding van miljoenen jonge kinderen in de ontwikkelingslanden tot gevolg gehad. Het is ook de belangrijkste oorzaak van de recente bevolkingsexplosie in de ontwikkelingslanden (Short 1976). Bij de niet méér zogende moeders bleek het volgende kindje gemiddeld aanzienlijk sneller te komen. Deze versnelde opeenvolging van geboorten had niet alleen ongunstige gevolgen voor de voedings-en gezondheidstoestand van de moeders. Maar tevens werd de per hoofd van de versneld groeiende bevolking beschikbare hoeveelheid voedsel erdoor verminderd. Volgens Short is het in de huidige situatie waarschijnlijk nog zo dat borstvoeding over de gehele wereld meer geboorten voorkomt dan alle kunstmatige voorbehoedmiddelen bij elkaar. Maar hij voegt er aan toe dat borstvoeding deze betekenis voor de spreiding van geboorten snel aan het verliezen is. Zo speelt de snel voortschrijdende overgang op flesvoeding een belangrijke rol bij het sluiten van de vicieuze cirkel van ondervoeding en verpaupering, met name in nieuwe stedelijke woongebieden in ontwikkelingslanden.'
En daarna wijdt hij speciale aandacht aan het verband tussen borstvoeding en vruchtbaarheid. Hij legt uit hoe door het hormoon prolactine, dat geproduceerd wordt dankzij het zuigen van de baby, de borstvoeding op gang komt.
Maar prolactine doet meer, het remt het tot rijping komen van een nieuw ei bij de vrouw. Hier geldt dat hoe meer een kind zuigt en hoe meer prolactine dus geproduceerd wordt, hoe groter de remmende werking op de vruchtbaarheid is. Dit geeft ons, aldus Croughs, de sleutel om beter te kunnen begrijpen waarom het remmende effect van borstvoeding op de vruchtbaarheid onder verschillende omstandigheden en in verschillende cultuursituaties in zo sterke mate uiteenlopen.
De volgende faktoren zouden de frekwentie en/of de kracht van het zuigen kunnen doen toenemen, respektievelijk langer in stand houden en op deze wijze het effect van borstvoeding als middel tot spreiding van geboorten verhogen:
a. Het gedurende een groot deel van de dag meedragen van het kind gepaard met het aan de borst nemen als het zich meldt
b. Het laat invoeren van halfvaste bij voeding
c. Een heet klimaat, waardoor de behoefte aan vocht van het kind groter wordt en het een grotere hoeveelheid moedermelk gaat drinken
d. Een minder gunstige voedingstoestand van de moeder, de melkproduktie loopt dan terug en het kind moet dus krachtiger zuigen. Buiten dat leidt extreme ondervoeding tot algehele onvruchtbaarheid. Aan de andere kant doet zich de vraag voor of een lichte mate van vetzucht (onder ons niet uitzonderlijk! t. H.) de vruchtbaarheid mogelijk juist verhoogt. Croughs wijst aanvullend nog op 2 factoren, die mede geboortespreidend werken bij een aantal heidense natuurvolken, nl. een hier en daar geldend verbod op geslachtsgemeenschap na een geboorte, en het voorkomen van abortus provocatus en infanticide (het doden van jonge kinderen na de geboorte, bijv. de tweede van een tweeling).
J. H. ten Hove
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1980
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1980
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's