De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Jezus volgen op Zijn weg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus volgen op Zijn weg

GZB-werker prof. dr. Anne-Marie Kool: ‘Laat mij maar de tweede viool spelen’

11 minuten leestijd

Zendingsgeschiedenis gaat meestal over wat zendingswerkers gedaan hebben. Prof. dr. Anne-Marie Kool bekijkt het liever van de andere kant. ‘We vergeten daarmee wat lokale christenen, lokale zendingswerkers hebben gedaan.’ Haar visie op zending, na ruim dertig jaar missionair werk in Oost-Europa.

Hoe kwam u, geboren en getogen in Oud-Alblas, in Oost-Europa terecht?

‘Ik heb heel veel te danken aan de hervormde gemeente van Oud-Alblas. Toen ik op de middelbare school zat, was ds. A. Breure er predikant. Die had in de jaren zeventig al veel contacten met Hongarije en ondersteunde emeritus predikanten daar. Op een gegeven moment kwam een van die predikanten op bezoek in Oud-Alblas. Zo is Hongarije al vroeg bij mij in beeld gekomen.

In die tijd was er in Papendrecht een koffiebar waar op zaterdagavond zowel kerkelijke als niet-kerkelijke jongeren naar toegingen. Er werd daar op een eigentijdse manier gesproken over het Evangelie, in een taal die ik begreep. Daar viel voor mij ineens het kwartje.

Ergens in 1978 kreeg een stel jongelui vanuit deze koffiebar contact met een Hongaarse predikant die ondergrondse jongerenconferenties organiseerde. Daar zijn we toen met een groep jongeren naar toegegaan met als een van de doelen het smokkelen van bijbels. Ook konden we praktische hulp geven. Er was daar een Hongaarse jongere die bij een treinongeluk betrokken was geweest en van wie een been was geamputeerd. In Hongarije kon hij niet verder geholpen worden. Uiteindelijk hebben we kunnen regelen dat hij in het Erasmusziekenhuis in Rotterdam behandeld kon worden. Ik ben dus eigenlijk via twee lijntjes met Hongarije in contact gekomen.’

Roeping

Tijdens een zendingsconferentie in Leuven ervoer Anne-Marie een sterke roeping om haar leven in dienst van Gods Koninkrijk te stellen. Ze ging theologie studeren in Utrecht waar ze betrokken raakte bij de internationale christelijke studentenbeweging in Nederland. Vanuit die beweging kwam verschillende malen de vraag of ze ‘zendingswerk’ wilde doen in Oost-Europa. Maar telkens zei ze nee.

Want aanvankelijk wilde u eigenlijk zendingswerk gaan doen in Afrika.

‘Klopt. In 1981 heb ik voor het eerst op de deur geklopt bij de GZB, zo van: hier ben ik, ik zou graag uitgezonden willen worden. Ik heb altijd erg van Frans gehouden en Franssprekend Afrika was toen heel erg in beeld bij mij. Ik ben daar in 1983 ook naartoe geweest. Maar via het IFES bleef de vraag komen of ik niet naar Oost-Europa wilde.

Op een gegeven moment hoorde ik dat ds. C. Snoei, die toen bij de GZB werkte, contacten had met Oost-Europa. Ik heb hem om advies gevraagd. Zijn antwoord was kort en bondig: doen.

Uiteindelijk ben ik in 1987 als zogenaamde buitenpromovenda van de Universiteit Utrecht naar Hongarije gegaan. Professor J.A.B. Jongeneel, die toen hoogleraar Missiologie was in Utrecht, was op afstand mijn promotor. Ik ben blij dat ik via mijn promotieonderzoek een bijdrage kon leveren aan het zendingswerk van de Hongaarse kerken.’

In 1987 was het IJzeren Gordijn nog niet gevallen. Hoe was het om te leven in een communistisch land?

‘Ik kwam daar in september aan en het was grauw en grijs. De verlichting in de stad werd ’s avonds om tien uur uitgeschakeld. In de winkels had je een zeer beperkt assortiment. Vitamines heb ik, denk ik, die hele winter niet gehad. En het was vaak over je schouder kijken. Ik herinner me nog best dat mijn brieven regelmatig opengemaakt werden. En dat met telefoongesprekken ook werd meegeluisterd. Toch was het er wel leefbaar.’

Hoe was de kerkelijke situatie in die tijd?

‘Er waren wel kerken die diensten hielden. Men mocht ook wel preken, maar je mocht het niet hebben over de betekenis van het Evangelie voor het leven van alledag. Maar men was heel creatief. Er werden bijvoorbeeld bergwandelingen georganiseerd voor jongeren. Daar waren dan ook predikanten bij en onderweg werd het Evangelie gedeeld. Op een gegeven moment kwam ik in contact met een heel bekende dogmaticus, prof. István Török. Iemand uit Nederland vroeg mij om met hem mee te gaan naar een tanya (boerderij), helemaal in the middle of nowhere, waar prof. Török woonde. Hij was afgezet als hoogleraar, maar hij ontving daar studenten en oudstudenten. In zijn bureaulade had hij een manuscript voor een nieuwe dogmatiek liggen. Dit hebben we opgehaald en die is uiteindelijk in Nederland uitgegeven.’

Waar richtte uw promotie-onderzoek zich op?

‘Op tweehonderd jaar geschiedenis van de uitwendige zending van de Hongaarse protestantse kerken. Maar het proefschrift is meer dan een geschiedenisboek. Het biedt ook praktische lessen voor de kerk in de postcommunistische periode. Geschiedenis als instructie, zeg maar.

Dankzij mijn onderzoek heb ik veel contact gehad met de generatie die tussen 1948 en 1989 en soms zelfs daarvoor, bij (ondergronds) zendingswerk betrokken was. Ik herinner me dat ik de naam tegenkwam van een predikant die reeds in 1938 in Albanië zendingswerk deed. Hij bleek twee deuren verder te wonen dan het internaat waar ik zat. Hij liet mij foto’s zien van geheime bijeenkomsten met heel veel jongeren die hij destijds in Albanië organiseerde. Ik ging zitten rekenen. Als die bijeenkomsten in 1938 plaatsvonden en die jongeren destijds gemiddeld veertien jaar oud waren, dan moesten de meesten van hen nu nog leven. Sommigen van hen ben ik later op het spoor gekomen. Toen in 1995 het zendingsinstituut in Boedapest werd geopend, was die predikant, ds. Lajos Parragh, daar ook bij. Hij had Albanese liedbundels meegenomen die hij nu aan de bibliotheek van het zendingsinstituut wilde geven. Heel bijzonder.’

Toen waren inmiddels de communistische regimes in Oost-Europa ten val gebracht.

‘Ja, in 1989 gingen de deuren open. Ik heb toen een piepklein tv’tje gekocht, zodat ik al het nieuws kon volgen. Al die beelden staan me nog helder op mijn netvlies. Het was ook de tijd dat heel veel zendingsorganisaties naar Oost-Europa kwamen. Dat leidde nog weleens tot conflicten. Sommige kwamen binnen met de gedachte: wij zijn de eerste. Er waren er ook die precies wisten hoe het moest. Maar westerse modellen passen niet zomaar in een Oost-Europese context. Dat is en blijft een zoektocht.

Bij die beweging van hoe het Evangelie door te vertalen naar de eigen context ben ik nu heel erg betrokken. Zo hebben we tien jaar geleden een mentorprogramma voor promotiestudenten uit Middenen Oost-Europa en ook uit Centraal-Azië, zelfs één uit Oezbekistan. Vaak zijn dit huidige of toekomstige kerkleiders en docenten van theologische opleidingen die aan Nederlandse universiteiten zijn ingeschreven. En dan is de vraag: hoe kan het Evangelie verbonden worden met de vragen van de eigen cultuur van bijvoorbeeld Oezbekistan? Zij leren zo om uit de beslotenheid van het kerkelijk leven te treden en de bredere academische gesprekken aan te gaan in hun eigen omgeving en daarbuiten. Het is prachtig om daarin mee te denken en vragen te stellen. Als zendingswerker ben je dan echt niet het centrum van het universum. Laat mij maar de tweede viool spelen en met een kopje koffie in gesprek gaan. Op de achtergrond, daar voel ik me veel beter bij.’

Dat is precies wat je in een van je nieuwsbrieven schrijft: ‘Ik merk dat mijn rol als zendingswerker steeds meer die is van praatpaal, van de tweede viool spelen. Op de achtergrond bemoedigen, luisteren, vragen stellen. Om dat wat gezegd wordt in een groter perspectief te plaatsen.’

‘Dit beeld van de zending past misschien niet zo goed in het plaatje dat men er in Nederland van heeft. Maar je hebt als zendingswerker wel met beeldvorming te maken, bijvoorbeeld als het om fondswerving gaat. Je moet wel zichtbaar maken wat ‘onze mevrouw in Oost-Europa’ doet.

Ik moet nogal eens terugdenken aan prof. C. Graafland. Die had het vaak over spanningen in de Schrift. Die spanningen zitten ook in de realiteit van het zendingswerk. Ik chargeer even voor de duidelijkheid: zending onder de Roma wordt vooral zichtbaar door foto’s van humanitaire hulp aan arme Roma. Maar wat er op de achtergrond gebeurt, blijft vaak onbesproken.

Neem Sasa Bakic, afkomstig uit het zuiden van Servië. Daar is in de jaren negentig een enorme opwekking geweest onder de Roma. Ik kwam hem tien jaar geleden tegen in Osijek waar hij theologie studeerde. Hij was bijna twintig en deelde met mij zijn dilemma: mijn ouders willen dat ik zo snel mogelijk trouw en kinderen krijg. Ik voel me echter geroepen om de Heere God te dienen. Zijn vraag was: moet ik naar de Roma-cultuur luisteren of naar de Heere God? Daar hebben we een heel gesprek over gehad. Nu geeft hij leiding aan een bijbelschool voor Roma en is hij betrokken bij bijbelvertaalwerk. En ondertussen is hij ook getrouwd. We werken veel samen. Daarbij probeer ik me te richten op de vier sola’s. Daar kom je een heel eind mee.

Een en ander heeft me heel erg gemotiveerd om te werken aan het opzetten van een Biographical Dictionary of Roma Christianity, een biografisch woordenboek over Roma-christenen. Het is een poging om hen op de kaart te zetten, maar vooral om te laten zien hoe God aan het werk is onder hen. Door hun zo een gezicht te geven hopen we bij te dragen aan het overwinnen van wijdverbreide vooroordelen en stereotiepe beelden.

Ik was hiertoe geïnspireerd doordat ik jaren geleden zijdelings betrokken raakte bij de Dictionary of African Christian Biography. Over de Afrikaanse zendingsgeschiedenis wordt meestal geschreven vanuit het perspectief van de zendingskerken, over wat zendingswerkers gedaan hebben. In de zending gaat het nog te veel over macht en controle. Daarom is het goed af en toe een speldenprikje uit te delen om de bezinning hierover op gang te brengen.’

Hoe krijgt die houding ten opzichte van zendingswerk gestalte in uw colleges?

‘Het kernbegrip in mijn onderwijs is dat van een international learning community. Ik laat mijn studenten altijd reflecties schrijven over de literatuur die ze bestuderen, en leer ze elkaar daarover te bevragen. Er is niet een docent die alles weet, we hebben allemaal wat bij te dragen. Vaak brengen mijn studenten al veel ervaring mee als predikant of zendingswerker. Ben je werkelijk bereid te leren van de ander? Daar is tijd en rust voor nodig.

Toen ik met deze interactieve manier van onderwijsgeven begon, hoorde ik al snel: die hoogleraar heeft er helemaal geen verstand van. Ze stelt alleen maar vragen. Vandaar dat ik nu tijdens de eerste colleges een overzicht schets en de grote lijnen uitzet en met een degelijk verhaal begin. Daarna leg ik me erop toe met mijn studenten mee te denken: Wat zijn de vragen van jouw context, waar vind je goede literatuur? Et cetera.’

Hoe heeft het werkzaam-zijn in de zending u theologisch gevormd?

‘Ik heb geleerd dat we opnieuw moeten kijken naar de bijbelse principes van zending. Eigenlijk is de hele Bijbel een zendingsboek. Het gaat over God Die Zijn liefde met de hele wereld wil delen. Ik kom uit de Peperstraat in Oud-Alblas. Daar was oecumene in die tijd niet aan de orde. Nu zit ik in ons mentorprogramma en in ons missiologische netwerk met studenten van allerlei kerkelijke afkomst, onder wie Orthodoxe studenten en collega’s uit Roemenië. En dan zeg ik: jullie Orthodox-missionaire theologie is een gezonde tegenhanger tegen de managementbenadering van veel westerse zendingsorganisaties. Bijbels-theologisch denken, dat verbindt. Dat leerde ik destijds van ds. Snoei. Niet dat dogmatiek niet belangrijk is, maar het moet niet ons startpunt zijn.’

Hoe ziet u uw toekomst voor zich?

‘Ik blijf in Hongarije wonen. Ik blijf ook nog een soort ‘garantiehoogleraar’ voor een theologische opleiding in Slowakije. De oude generatie is met pensioen, de jonge generatie heeft nog te weinig publicaties. Ik geef ook nog graag gastcolleges. En ik wil betrokken blijven bij het biografisch woordenboek-project van Roma-christenen, en publiceren over missiologische ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa vanuit mijn ervaring van de afgelopen dertig jaar met het oog op de samenwerking tussen Oost en West. De realiteit is dat geld en macht vaak de dienst uitmaken. Maar een bijbels-theologische onderbouwing van samenwerking rust in de drie-eenheid van God. Dan is het sleutelwoord niet controle maar communicatie. Het gaat uiteindelijk, zoals Paulus zegt in Handelingen 14, over ‘de grote dingen’ die God gedaan heeft en nog doet. Het gaat om het volgen van de Heere Jezus op Zijn weg naar het kruis. En dan gaat het dus nadrukkelijk niet om Anne-Marie Kool.’


Uitgezonden sinds 1987

In 1987 werd prof. dr. Anne-Marie Kool door de GZB uitgezonden naar Midden- en Oost-Europa om daar het missiologisch onderwijs en onderzoek te versterken. Ook was ze als hoogleraar Missiologie verbonden aan het Evangelical Theological Seminary in Osijek, Kroatië. Eind deze maand gaat ze officieel met pensioen. In dit interview deelt ze haar ervaringen en haar visie op zendingswerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 2024

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Jezus volgen op Zijn weg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 2024

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's