Een hemels hoogtepunt
Bach verklankt de Drie-eenheid in zijn pinkstercantate
Johann Sebastian Bach componeerde de cantate ‘Erschallet, ihr Lieder, erklinget, ihr Saiten!’ (Klinkt, o liederen, weerklinkt, o snaren!, BWV 172) in 1714 ter gelegenheid van het pinksterfeest. Het is een hemels hoogtepunt binnen zijn kerkelijk oeuvre.
Het werk klonk voor het eerst in de hofkapel Himmelsburg in het stadskasteel van Weimar, op 20 mei van dat jaar. Bach is dan juist benoemd tot concertmeester aan het hof van Saksen-Weimar.
Hij baseert deze pinkstercantate op Johannes 14:23-31, waarin Jezus Zijn discipelen de komst van de Heilige Geest belooft, Die bij hen zal wonen en hen zal onderwijzen. De kernboodschap van het stuk is de diepe verbondenheid tussen God en mens, die werkelijkheid wordt door de komst van de Heilige Geest. Bach weet deze mystieke band op een indrukwekkende wijze tot uitdrukking te brengen. Salomo Franck, de hofpoëet van Weimar, is degene die de tekst grotendeels schreef. Hij verweeft Bijbelcitaten met poëtische reflecties.
Drie-eenheid
De cantate opent met een feestelijk koor dat onmiddellijk indruk maakt door zijn grootsheid en jubelend karakter. Het is een meesterwerk op zichzelf. In een virtuoos samenspel van klankkleuren wisselen drie muzikale ‘koren’ – de trompetten, de strijkers en het vocale koor – elkaar af. Deze driedeling verwijst naar de Drie-eenheid, het centrale thema van deze cantate. De muziek daalt als het ware uit de hemel neer, een klankbeeld van de majesteit van God de Vader, de Schepper en oorsprong van het pinksterwonder.
De Britse dirigent John Eliot Gardiner ziet de cantate als ‘een muzikale minitheologie’ van de Drie-eenheid. ‘De cantate is opgebouwd als een soort liturgisch drieluik, waarin elk van de goddelijke personen hoorbaar tot zijn recht komt – en toch als een eenheid wordt ervaren.’ Gardiner hoort in de cantate de Vader in majesteit spreken, de Zoon in autoriteit en de Geest in liefdevolle nabijheid. Reden waarom hij BWV 172 ‘niet zomaar een pinkstercatante’ noemt.
Contrasten
In de aria’s speelt Bach met contrasten: de plechtige basaria met trompetten en pauken benadrukt de majesteit van de Drie-eenheid. Daar staat tegenover dat eenstemmig spelende strijkers lichtvoetige tenoraria begeleiden, als een muzikale verbeelding van de Geest. In het vijfde deel voeren de ziel (sopraan) en de Heilige Geest (alt) een dialoog, omgeven door Luthers pinksterkoraal ‘Komm, Heiliger Geist, Herre Gott’, een muzikale uitbeelding van verlangen en geestelijke vereniging.
Het slotkoraal ‘Von Gott kömmt mir ein Freudenschein’, met tekst van Philipp Nicolai, sluit de cantate af met een lofzang vol vreugde, bekroond door een levendige vioolpartij die Bach aan het koor toevoegt.
Het is indrukwekkend hoe Bach theologie, poëzie en muziek in de cantate tot een diep geestelijke, maar tegelijk feestelijke compositie laat samenkomen. Bachs eerste grote biograaf, Philipp Spitta, noemt het werk in 1873 ‘een van de meest majestueuze en jubelende werken uit Bachs vroege cantateperiode. Hier klinkt het geloof niet als een innerlijke strijd, maar als een hemelse overwinning.’ En theoloog en Bach-kenner Albert Schweitzer schrijft in 1905: ‘In deze cantate drukt Bach de pinkstervreugde uit in een taal die kosmisch is. De geestelijke wereld komt naar de aarde – niet met stilte, maar met een jubelende roep.’
Het is een fijnzinnige interpretatie die de essentie van de cantate overtuigend weergeeft. Dan rest maar één ding: dit werk beluisteren op het pinksterfeest.
Geestelijk gesprek
In de pinkstercantate ‘Erschallet, Ihr Lieder’ gaan de ziel en de Heilige Geest met elkaar in gesprek. In een prachtig duet verwoordt de sopraan (in cursief) de ziel en de alt (in standaardschrift) de Geest.
Komm, laß mich nicht länger warten,
komm, du sanfter Himmelswind,
wehe durch den Herzengarten!
Ich erquicke dich, mein Kind.
Liebste Liebe, die so süße,
aller Wollust Überfluß!
ich vergeh, wenn ich dich misse.
Nimm von mir den Gnadenkuß.
Sei im Glauben mir willkommen,
höchste Liebe, komm herein!
Du hast mir das Herz genommen.
Ich bin dein, und du bist mein!
Kom, laat mij niet langer wachten,
Kom, U zachte hemelwind,
Waai door de hof van mijn hart!
Ik verkwik je, mijn kind.
Liefste Liefde, zo zoet,
de overvloed van alle genot!
Ik kom om als ik U moet missen.
Ontvang van mij de kus der genade.
Wees bij mij welkom in geloof,
hoogste Liefde, kom binnen!
U hebt mijn hart in bezit genomen.
Ik ben van U, en U bent van mij!
BWV 172
Oorspronkelijk bestond de cantate uit zeven delen, maar later bracht Bach enkele wijzigingen aan.
1. Koor: ‘Erschallet, ihr Lieder, erklinget, ihr Saiten!’
2. Recitatief (bas): ‘Wer mich liebet’
3. Aria (bas): ‘Heiligste Dreieinigkeit’
4. Aria (tenor): ‘O Seelenparadies’
5. Duet (sopraan en alt): ‘Komm, laß mich nicht länger warten’
6. Koraal: ‘Von Gott kömmt mir ein Freudenschein’
7. (oorspronkelijke versie) herhaling van het openingskoor
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's