Boekbespreking
Hilde Heynen e.a., Wereldsteden. Stadswandelingen door filosofie en religie, Uitg. Gooi en Sticht, Baarn 1999, 120 blz., ƒ 25, -. Anton van Harskamp Fundamentalisme. Tussen afkeer en herkenning, Uitg. Meinema, Zoetermeer 1999, 76 blz., ƒ 21,50. Peter Scheele, Ik ben Jezus-fan, maar hoe word jij er een? Telos-boek. Uitg. Buijten & Schipperheijn, 32 blz., ƒ 7,95.
Hilde Heynen e.a., Wereldsteden. Stad wandelingen door filosofie en religie, Uitg. Gooi en Sticht, Baarn 1999, 120 blz., ƒ 25,-.
Waar en wanneer de betreffende lezingen gehouden zijn wordt helaas niet vermeld, maar de in dit boekje bijeengebrachte opstellen vormen de uitwerking van een lezingenreeks die de Thomas More Academie ontwikkelde. De Thomas More Academie is een samenwerkingsverband van rooms-katholieke universiteiten, studiecentra en andere instituten. Haar doelstelling is het via lezingen, symposia en publicaties verkennen van maatschappelijke en culturele vragen vanuit levensbeschouwelijk perspectief'.
Na de inleiding van prof. Heynen volgen vijf bijdragen, waarvan de meeste een bepaald wijsgerig of theologisch thema koppelen aan één of meer wereldsteden. Zo schrijft rabbijn Lody van de Kamp over Jeruzalem als een stad vol pluralisme. Hij doet een beroep op de eschatologische verwachtingen van joden, moslims en christenen om geduld op te brengen in het conflict over de politieke status van Jeruzalem. 'De toekomstplannen van de Schepper laten zich door de mens niet in de tijd naar voren schuiven', citeert hij een voormalige Jeruzalemse opperrabbijn. Een van buitenaf opgelegde vredesregeling voor Jeruzalem brengt echte vrede eerder verder dan dichterbij.
Rooms-Katholiek theoloog Jozef Wissink acht Rome een heilige stad, niet omdat de paus er resideert, maar omdat de graven van de martelaren Petrus en Paulus er gelegen zouden zijn. Wel verdedigt hij het pausschap als een 'heilig ambt' dat het universele aspect van het kerk-zijn belichaamt, maar hij verzet zich tegen de verregaande sacralisering ervan tijdens massabijeenkomsten etc.
Politicoloog Marin Terpstra gaat aan de hand van het Athene van de oudheid in op de samenhang tussen stad, macht en politiek. De stadstaat ('polis') Athene was immers de bakermat van de democratie en het denken over politiek. Historicus Peter Rietbergen heeft een opstel met tal van wetenswaardigheden over droomsteden, die meestal anders uitvielen dan gehoopt werd (het sterkste voorbeeld is Brasilia, de nieuwe hoofdstad van Brazilië). Daartegenover is in de westerse cultuur altijd ook de tuin c.q. het paradijs als beeld van het ideale leven in stand gebleven. Cultuurfilosoof René Boomkens ten slotte bespreekt de ontwikkeling van het moderne grootstedelijke leven aan de hand van vier steden, die elk een bepaalde fase vertegenwoordigen: Parijs, Amsterdam, New York en Los Angeles. Hij ziet het grootstedelijke leven vandaag in verval door de opkomst van de buitenwijken met hun veel striktere scheiding tussen privé-terrein en openbaarheid. Wonen komt geheel in dienst te staan van de ongehinderde ontplooiing van het individu, en daarom ontvluchten we typisch grootstedelijke verschijnselen als lawaai, chaos, en onvoorspelbaarheid.
Al met al is dit een tamelijk diverse bundel, met een originele rode draad die de verschillende bijdragen aan elkaar verbindt.
Bilthoven G. v. d. Brink
Anton van Harskamp Fundamentalisme. Tussen afkeer en herkenning, Uitg. Meinema, Zoetermeer 1999, 76 blz., ƒ 21,50.
Vier auteurs belichten in deze VU-bundel het verschijnsel 'fundamentalisme'. Ze stellen zich de vraag hoe het precies gedefinieerd moet worden, welke kenmerken het heeft, welke motieven er aanleiding toe kunnen geven, en in de marge toch ook nog even welke uitdagingen het voor ons in zich heeft. Interessant is dat de doelstelling van de bundel niet puur wetenschappelijk is, maar ook maatschappelijk: de auteurs hopen eraan bij te dragen 'fundamentalistische tendensen tijdig te onderkennen en waar mogelijk te stoppen' (9). Fundamentalisme is dus fout, dat staat bij voorbaat vast.
Van Harskamps bijdrage gaat over christelijk fundamentalisme, en is als ik het goed zie volstrekt gebaseerd op (vooral Amerikaanse) secundaire literatuur. Opvallend is hoe vaag de categorie van christelijke fundamentalisten daardoor blijft. Niemand van hen wordt geciteerd; de enigen die en passant even genoemd worden zijn Hal Lindsey en Jerry Falwell, maar die kenden we nu juist al. Zodoende krijgt het fundamentalisme nergens een eigen gezicht. Ik vind dat betreurenswaardig, niet alleen omdat dat altijd de gemakkelijkste manier is om een vijandsbeeld in stand te houden, maar ook omdat het wetenschappelijk niet bevredigt. De lezer moet het nu doen met suggesties in de trant van: 'Wanneer we een fundamentalist zouden vragen (waarom de maagdelijke geboorte van Christus zo belangrijk voor hem is), krijgen we vermoedelijk het antwoord dat...', p.14. Maar dat is dus nattevingerwerk. Als Van Harskamp er niet zeker van is, waarom vraagt hij het dan niet gewoon aan één of meer fundamentalisten, en noteert en analyseert hij hun antwoorden? Waarom zoekt hij het niet op in hun publicaties? Nu doet hij niet veel meer dan de reeds bestaande secundaire literatuur napraten, en wel vanuit het gezichtspunt van 'wij moderne christenen' (23). Het merkwaardige is, dat de vanzelfsprekendheid waarmee dit gezichtspunt gekozen wordt weinig onderdoet voor de absolute zekerheid waarmee fundamentalisten doorgaans hun gelijk claimen! Hoe de auteur uiteindelijk nog kan zeggen dat hij geprobeerd heeft een zo eerlijk mogelijk beeld van het fundamentalisme te schetsen, begrijp ik niet goed; hij heeft ze niet eens aan het woord gelaten. Waarom niet terughoudender en voorzichtiger in je oordelen, waarom niet gezocht naar neutraler perspectief?
Die vraag klemt temeer, omdat de in deze bundel ontwikkelde definitie van fundamentalisme ook prima van toepassing is op het theologisch voorgeslacht van drie van de vier auteurs (de vierde is r.-k.). Tenminste Abraham Kuyper mat iemands geloof ook af aan de bereidheid bepaalde absoluut geldige leerstukken (c.q. belijdenisgeschriften) te onderschrijven, schermde zich tot op grote hoogte van de moderne cultuur af in een eigen zuil, en bewoog zich nadrukkelijk op publiek en politiek terrein. Men zou van de auteurs, zeker ook van Montsma die zich in het tweede opstel richt op de verhouding van orthodoxie en fundamentalisme, een bezinning op het eigen verleden verwachten. Maar niets daarvan! Het gaat uitsluitend over anderen, niet over onszelf c.q. onze traditie. Ook in het opstel van Wessels is de 'herkenning', van het fundamentalisme waarvan de ondertitel rept ver te zoeken, en de afkeer dominant. Het vierde artikel, dat van de katholieke feministe Lieve Troch, is nog het meest irizichtgevend. Troch signaleert in elk geval belangrijke parallellen tussen fundamentalistische groeperingen en 'zogenaamd meer liberale groepen', o.m. dat ze elkaar over en weer tot zondebok maken en de eigen vijandsbeelden op de ander projecteren (59). Wat mij betreft werkt een bundel als de onderhavige dus averechts: al zie ik best de gevaren van hun militante houding etc., ze maakt mijn sympathie voor christelijke fundamentalisten eerder groter dan kleiner.
Bilthoven G. van den Brink
Peter Scheele, Ik ben Jezus-fan, maar hoe word jij er een? Telos-boek. Uitg. Buijten & Schipperheijn, 32 blz., ƒ 7,95.
Peter Scheele probeert op eigentijdse wijze en in heel alledaagse taal jongeren (pubers? ) te bereiken met het Evangelie. Daar mogen we in eerste instantie positief tegenover staan. Te veel jongeren (en ouderen) in onze tijd zijn door de bijbelwoorden totaal niet meer aanspreekbaar. Maar kan het ook niet te alledaags zijn? Vinden ook onkerkelijke jongeren het niet al te goedkoop als bijvoorbeeld van Jezus wordt gezegd: 'God is een jonge man, die in de kracht van zijn leven om zeep werd geholpen omdat men zijn opvattingen over God niet zag zitten, en die zijn macht over het heelal bewees door weer levend te worden' (blz. 11) en voelen ze zich zo wel serieus genomen? Kun je, hoe moeilijk het ook is om in eigentijdse woorden de bijbelse boodschap over te dragen, voor een aantal dingen wel zonder de bijbelse woorden? Tenslotte had Paulus in Athene (Hand. 17) ook te maken met een publiek wiens denken haaks stond op de boodschap van het Evangelie. Ik mis in dit boekje ook het werk van de Heilige Geest in het overtuigen van zonden, in het brengen tot geloof en het leiden tot Christus. Hoofdlijn is: laat Jezus toe een vriend voor je te zijn en dan zul je hem zo tof gaan vinden dat je een fan van hem wordt (blz. 5) en dan komt de Heilige Geest in je wonen (7); waarschijnlijk zul je dan ontdekken dat er toch wel dingen bij je fout zitten (13). Waarom moet Jezus worden aangesproken met 'jij'? (28). Brengt dat je beter op de weg en tot dé Weg? Bij alle goede bedoelingen, die de schrijver ongetwijfeld heeft, moet ik toch zeggen dat het zo niet mag en kan.
Huizen H. Veldhuizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2000
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2000
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's