Augustinus over zelfdoding
Augustinus snapte de oplossing van actieve levensbeëindiging bij ernstig lijden
Het regent in Nederland pleidooien voor eigen regie bij het levenseinde. De jaarlijks in februari weerkerende ‘Week van de euthanasie’ stond in 2025 in het teken van de duoeuthanasie van het echtpaar Van Agt, nu een jaar geleden. Mogelijk mede als gevolg van de brede publiciteit die hun dood kreeg, lieten in 2024 maar liefst 54 paren samen een eind aan hun leven maken.
Opmerkelijk genoeg werd euthanasie in Nederland vanaf 1970 vooral aan de man gebracht door protestanten. Die hebben immers zowel barmhartigheid als eigen verantwoordelijkheid hoog in het vaandel staan. Het waren vrijwel alleen orthodoxe christenen die op de rem stonden: de hoogleraren Velema in Apeldoorn en Douma in Kampen en dr. Jan Hoek in Utrecht. Dat zoveel christenen zo gemakkelijk in de euthanasiebeweging zijn meegegaan, kunnen we gerust een vorm van geschiedkundige vergeetachtigheid noemen. In The Problem of Pain (Londen: The Centenary Press, 1940) moedigt de Britse schrijver en lekentheoloog C.S. Lewis ons aan om ons bewust te zijn van een van die vanzelfsprekende details die geleerden geneigd zijn te vergeten. Wanneer hij pleit voor de waarheid van religie, zegt hij: “Leg dit boek neer en denk vijf minuten na over het feit dat alle grote religies voor het eerst werden gepredikt, en lang werden beoefend, in een wereld zonder chloroform”. Lewis geeft een wijsheid door die even eenvoudig als cruciaal is: religieuze geschriften (dus niet alleen de christelijke) zijn in de regel ontstaan in contexten van doffe ellende, met weinig middelen om het lijden te verlichten. Voor Lewis draagt het besef van deze historische context bij aan de geloofwaardigheid en het nut van een religie – haar waarheid en waarde.
Kalmerende middelen
Over chloroform gesproken: de mens uit de Oudheid zou vast en zeker met jaloezie kijken naar wat er tegenwoordig dankzij de medische zorg mogelijk is. In de afgelopen eeuw hebben medische vooruitgang en toegenomen hygiëne geleid tot een sterk gestegen levensverwachting en een aanzienlijke verbetering van onze levenskwaliteit. We leven veel langer en nóg veel comfortabeler. Voor onze dagelijkse lichamelijke en psychische klachten hebben we als moderne burgers onze eigen huisapotheek. En voor patiënten met een ernstige ziekte is er een scala aan palliatieve opties beschikbaar gekomen: pijnstillers, kalmerende middelen, zuurstof, medicijnen tegen misselijkheid en benauwdheid, doorligbedden, evenals een reeks technologische oplossingen die een deel van de autonomie herstellen.
Toch zijn deze verworvenheden allerminst een oplossing voor de condition humaine. Ongemak, lijden en sterven worden teruggedrongen om vervolgens in andere vormen weer de kop op te steken: de dood komt later, gaat langzamer en wordt veroorzaakt door andere ziekten dan vroeger. Wie vroeger aan kanker zou zijn bezweken, kan nu aan dementie sterven. En als daar ooit weer een geneesmiddel voor wordt gevonden, dient zich vast een nieuwe dodelijke ziekte aan. Wat voor ziekten geldt, geldt ook voor lijden: naarmate pijn, benauwdheid of misselijkheid met groter succes worden bestreden, maken zij plaats voor niet-fysiek lijden zoals zinloosheid, vervreemding, zorgafhankelijkheid en eenzaamheid. Medische vooruitgang die geprezen wordt om zijn rol in het voorkomen van lijden, krijgt ook de schuld van het veroorzaken van nieuwe tragedies.
Schijnbaar logisch
Hedendaagse stemmen hebben een schijnbaar logische oplossing naar voren gebracht: een eind maken aan de ellende door het leven te beëindigen. In 1969 opende de Nederlandse psychiater Jan Hendrik van den Berg – ook hij was een protestant – de discussie over euthanasie met zijn baanbrekende boek Medische macht en medische ethiek (Nijkerk: Callenbach). Van den Berg stelt dat artsen, door zo effectief de dood te bestrijden, medeverantwoordelijk zijn voor het lijden van de overlevende patiënten. Daarom zouden ze de moed moeten hebben om desgewenst ook levens te beëindigen. Het gevolg, ruim een halve eeuw later, is een euthanasiepraktijk in Nederland die zowel de eerste als een van de meest liberale ter wereld is. Euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn goed voor 5,4% van alle sterfgevallen op nationaal niveau, tot 14% van alle sterfgevallen in sommige regio’s, en tot ongeveer 25% van alle sterfgevallen veroorzaakt door terminale ziekten in deze regio’s.
Als we proberen om over deze hausse aan euthanasie na te denken vanuit ons geloof, is het allereerst van belang om één ding helder te maken: hoezeer we er ook een medische handeling van hebben gemaakt, het is en blijft een vorm van zelfdoding. Een zelfdoding, uitgevoerd door een arts die daar bedrevener in is dan de patiënt zelf, misschien ook omdat de doorsnee patiënt het simpelweg te griezelig vindt om het eigen leven te beëindigen.
Niet te snel
Actieve levensbeëindiging dus als oplossing voor ernstig lijden? Allereerst dient zich natuurlijk het zesde gebod aan – Gij zult niet doden. Slaat dat ook op het zelfgekozen levenseinde? We kennen uit de Bijbel diverse verhalen van suïcides, en het opvallende en ook wel troostrijke is dat die suïcides eigenlijk nooit worden veroordeeld; misschien is dat wel omdat we bij zulke tragische beslissingen niet te snel een oordeel klaar moeten hebben. Want het omgekeerde is evenmin waar: geen enkele van die zelfdodingen wordt in de Bijbel van een rechtvaardiging voorzien. Waarover men niet kan spreken, moet men misschien maar zwijgen, met Wittgenstein. Zeker is wel dat in de theologiegeschiedenis, waar het gaat om het levenseinde, er nooit een recht op zelfbeschikking heeft bestaan.
Laten we daartoe eens kijken naar de theoloog Augustinus die drie eeuwen leefde na de afsluiting van de Bijbelse canon. Augustinus leefde, in de woorden van Lewis, niet alleen in een tijd waarin er geen chloroform bestond, maar ook in een tijd waarin filosofen meeslepende pleidooien voerden voor het zelfgekozen levenseinde. Zo afwezig als pleidooien voor zelfdoding waren in Bijbelse teksten, zo luid te horen waren ze in de geschriften van de stoïcijnen en anderen – net zoals tegenwoordig in veel moderne (en vooral westerse) landen. Augustinus begint met uitgebreid te verhalen hoe het lichaam, ook van de christen (hier: de wijze man), ten prooi kan vallen aan verval en lijden. Dood willen is dus heel goed te begrijpen, maar let dan vooral op de laatste zin van het volgende lange citaat uit zijn De Civitate Dei:
Is het lichaam van de wijze man vrijgesteld van elke pijn die het plezier kan verdrijven, van elke onrust die de rust kan verdrijven? De amputatie of het verval van de leden van het lichaam maakt een einde aan de integriteit ervan, misvorming tast de schoonheid ervan aan, zwakte de gezondheid, vermoeidheid de kracht, slaperigheid of traagheid de activiteit – en welke van deze is het die het vlees van de wijze man niet kan treffen? Wat als een man lijdt aan een zodanige kromming van de wervelkolom dat zijn handen de grond raken en hij op handen en voeten loopt als een viervoeter? Vernietigt dit niet alle schoonheid en gratie in het lichaam, of het nu in rust is of in beweging? Waar zijn verstand en intelligentie wanneer ziekte een man doet ijlen?
En wie is er zeker van dat zoiets de wijze man in dit leven niet kan overkomen? Zoals de apostel zegt: “Het vlees begeert tegen de geest in”, Galaten 5:17. Er schuilt een machtige kracht in deze kwalen om dit natuurlijke instinct te overwinnen, waardoor de dood met alle middelen en met alle inspanningen van een mens wordt vermeden, en om het zo volledig te overwinnen dat wat vermeden werd, wordt begeerd, na-gestreefd, en als het niet op een andere manier kan worden verkregen, is door de man aan zichzelf toegebracht. De wijze man, dat geef ik toe, moet de dood geduldig verdragen, als die maar door een ander wordt toegebracht. (Augustinus, geselecteerde gedeelten uit De civitate Dei, XIX.4)
Mogelijke zegen
In dit stuk confronteert Augustinus filosofen die beweren dat de dood een goede remedie zou zijn tegen het verliezen van iemands waardigheid door een slopende ziekte. De dood kan welkom zijn, stelt Augustinus, maar op voorwaarde dat deze ‘door een andere [oorzaak] wordt toegebracht’. De auteur doet dit pas nadat hij nadrukkelijk de beproevingen en ontberingen van het lijden heeft beschreven, en hij kon het weten: hij leefde in een tijd waarin het leven gemeen en ellendig kon zijn. Goed op de hoogte van de verschrikkelijkheid van het lijden aan ziekten en ouderdom, ziet hij in het sterven ook een mogelijke zegen. Maar er is één punt waarbij hij halt houdt: de dood moet wel door andere oorzaken komen dan door het individu dat wil sterven.
In de tijd van Augustinus waren er misschien nog wel dwingender redenen dan nu, om te pleiten voor het recht van mensen om hun eigen dood te bewerkstelligen. Toch verwierp de bisschop van Hippo om de een of andere reden de pleidooien voor zelfdoding van zijn tijdgenoten. Wat zou deze reden kunnen zijn? Is het zijn visie op de waarde van patientia, ook wel lijdzaamheid of geduld geheten, een deugd die essentieel is voor de vorming van het karakter van de christen? Is het het vertrouwen dat God trouw zal zijn in welke tegenslagen dan ook? Of is het de overtuiging dat goddelijke soevereiniteit en het zesde gebod zelfdoding eenvoudigweg uitsluiten? Wat het antwoord ook is, het is zeer relevant voor onze reflectie op hedendaagse kwesties in de medische ethiek.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's