Kroniek
Van de opening van het Concilie — Rome bekeert zich niet — Vergelijkingen — Uit het congres van de Bond van Duitse gereformeerde gemeenten.
Toen Prins Willem III, de Stadhouder-Koning en zijn gemalin Maria, in Londen werden gekroond in de Westminster Abbey, geschiedde dit met de pracht en praal naar de ritus der Anglicaanse Kerk. Het ritueel in zijn uitbundigheid greep Maria zozeer aan, dat zij er door tot tranen toe bewogen werd. Op Prins Willem had het alles een geheel andere uitwerking. Men verhaalt, dat hij temidden der plechtigheden mompelde: „Sotte, paepse superstitiën". Aan dit verhaal moest ik onwillekeurig denken, toen ik 11 oktober j.l. luisterde naar wat via de radio werd doorgegeven van de plechtige opening van het tweede Vaticaanse Concilie. De radioreporter — hij was van de K.R.O., aan welke omroepvereniging de N.C.R.V. voor deze gelegenheid haar zendtijd die morgen had afgestaan — was door alles wat hij zag en hoorde, diep ontroerd. Men kon dat in zijn stem en woordkeus duidelijk merken. Zo was het bij dat deel der plechtigheid, waarin de kardinalen en enkele aartsbisschoppen, representanten van de overige concilievaders, „de Heilige Vader" gehoorzaamheid beloofden en zulks betuigden met een kus op zijn ring, zijn hand of knie. Onderstreept werd, hoe vriendelijk de paus kardinaal Alfrink, de aartsbisschop van Utrecht, had bejegend. Bijzonder was de verslaggever gegrepen, toen hij melding maakte van het binnen dragen van het Evangelieboek, een rijk versierd handschrift van het Evangelie naar Johannes, — niet de codex vaticanus uit de 3e eeuw — dat dateert uit de 14e eeuw, een geschenk van een Duits keizer — als ik althans goed heb gehoord — en dat een symbool is, dat het concilie zich stelt onder het gezag, van Gods Woord.
Ik kan begrijpen, dat de K.R.O.-verslaggever diep onder de indruk was van wat hij mocht „verslaan". Hij is waarschijnlijk 'n geboren „zoon der Kerk", opgevoed bij al haar ceremoniën, en was, nu hij dit grote gebeuren in de St, Pieter mocht meemaken, uit de aard der zaak uitermate bewogen. Maar ik had een ervaring, ongeveer gelijk aan die van Stadhouder Willem III in de Westminster-Abbey. Had ik een en ander nog op het televisie-scherm kunnen zien, dan zou ik daarin nog wel versterkt zijn. Ik sprak tenminste bevriende relaties, die een deel der plechtigheden hadden kunnen zien. Zij kwamen desondanks niet uit boven mijn ervaring. Eén van hen, die de prachtige St. Pieter bij zijn bezoek aan Rome in zijn imponerende schoonheid had gezien, vond dat door de tribunes en wat verder voor de conciliezittingen moest worden aangebracht, de kathedraal, wat de aanblik betreft, wel van haar schoonheid — zij het dan tijdelijk — had ingeboet.
Wat ik tot nu toe over het concilie schreef, betrof de omlijsting en de ceremoniën van de opening. Daarmede is nog niets gezegd, behoeft althans nog niets gezegd te zijn, over het wezenlijke dezer grote en grootse roomse kerkvergadering. Zullen de beraadslagingen tot gevolg hebben, dat de r.k. kerk zich na dit concilie anders openbaart dan tot nu toe ? Of zal waarheid blijken wat, naar ik meen Döllingen, een der opposanten, wellicht de voornaamste onder hen, tegen wat het eerste Vaticaans Concihe (1869-1870) moest besluiten, — n.l. de onfeilbaarheid van de paus — heeft gezegd : „Rome ne se convertit pas", d.i. Rome bekeert zich niet. Ook de gehoorzaamheidsformule, door de concilievaders afgelegd, zegt in dezen veel. Ik trof ze aan in G. W., d.d. 13-.1.'62. Ze luidt: „Ik, N.N., geloof en belijd in vast geloof alles wat de geloofsbelijdenis bevat, die de heilige roomse kerk gebruikt, namelijk : (hier volgt dan de geloofsbelijdenis van Nicea) ;
vervolgens :
Ik aanvaard de apostolische en kerkelijke overleveringen en de overige gebruiken en regels der kerk. Ik erken de Heilige Schrift zoals de heilige moederkerk haar hield en houdt. Haar is het oordeel over de ware zin en de verklaring der heilige schriften voorbehouden. Nooit zal ik haar anders opvatten en uitleggen dan volgens de eenstemmige opvattingen der vaders.
Ik belijd ook, dat er in de ware en eigenlijke zin zeven sacramenten van et nieuwe verbond zijn, die door Jezus Christus zijn ingesteld tot heil van het menselijk geslacht.
Alles wat in het concilie van Trente over de erfzonde en de rechtvaardiging is vastgesteld, neem ik geheel aan. Ik belijd verder, dat aan God in de mis een waar, eigenlijk een verzoenend offer wordt gebracht voor de levenden en de doden ...
.. dat in de eucharistie een verandering der gehele broodsubstantie in het lichaam en der gehele wijnsubstantie in het bloed van Christus plaats vindt; deze verandering noemt de katholieke kerk transsubstantiatie ...
Ik houd vast, dat er een vagevuur is ...
Ook bevestig ik, dat door Christus aan de kerk de volmacht is gegeven over de aflaten en dat haar gebruik de kerk grote zegen schenkt...
... ik beloof en zweer ware gehoorzaamheid jegens de paus ... de stedehouder van Christus .. .
... ik neem zonder twijfel aan wat in het Vaticanum vastgesteld werd over de voorrang van de bisschop van Rome en diens onfeilbaar leergezag ...
. . . dat ware katholieke geloof, zonder hetwelk niemand kan worden gered, dat ik hier vrij belijd... zal ik met Gods hulp tot aan de laatste adem van mijn leven belijden . . .
Voorspellingen in dezen kunnen voorbarig schijnen, al is men thans in protestantse kringen wel algemeen van oordeel, dat de r.k. kerk haar wezenlijk karakter niet zal „prijsgeven". Zij is krachtens haar wezen gebonden aan haar vorige uitspraken en decreten. De paus heeft o.m. bij de openingsceremoniën ook de belijdenis van Trente gereciteerd. En het concilie van Trente wees weloverwogen — het duurde met de nodige onderbrekingen van 1545—1563 — de Reformatie af. Men denke aan het vele malen herhaalde „anathema sit" — vervloekt zij — als het ging over de kernwaarheden, door de kerken der Hervorming beleden.
Eén ding is zeker : het besluit om dit concilie samen te roepen is op heel andere wijze tot stand gekomen dan dat voor het eerste Vaticaanse. Van 1864— 1869 heeft paus Pius IX er eigenlijk aan gewerkt. Hij heeft het besluit ondanks velerlei tegenstand doorgezet. De tegenstand was er voornamelijk omdat gevoeld werd, dat het begonnen was om de onfeilbaarheidsverklaringen van de paus.
Vooral de zo pas reeds genoemde Döllingen heeft er zich hardnekkig tegen verzet.
Voor dit concilie heeft paus Johannes XXIII, voorzover wij weten, zonder raadpleging van de kardinalen, het besluit genomen. Hij heeft gesproken van een bijzondere ingeving, het voornemen kwam plotseling bij hem op, „bloeide op als een bloem in de lente".
En als alle voortekenen niet bedriegen, zullen er op het huidige concilie niet zulke beledigende en vijandige woorden over de reformatorisch gezinde christenen gesproken worden, als in 1870 in de St. Pieter weerklonken. Dat was bij de tweede lezing van het voorstel van de desbetreffende commissie, dat handelde over: „Het Katholieke geloof". Toen daarbij stromingen als rationalisme, pantheïsme en atheïsme op rekening van het protestantisme werden geschreven, verzette zich daartegen bisschop Strossmayer uit Bosnië. Hij wees er op, dat die stromingen al ver vóór het uitbreken der reformatie bestonden. Met beroep op Augustinus hield hij staande dat de protestanten wel dwaalden, doch te goeder trouw. Toen hij zeide te hopen, dat in het schema niets zou komen te staan, dat een verhindering zou zijn voor het werk van Gods genade, die onder hen (de protestanten) werkte, was er reeds veel deining in de vergadering. Toen Strossmayer voortging, ondanks het rumoer, en een besluitneming met meerderheid van stemmen afkeurde — dit sloeg vooral op de aanneming van het „onfeilbaarheidsvoorstel" — moest Strossmayer het spreekgestoelte verlaten onder protest zijnerzijds, en werd hem door de concilievaders toegeroepen: „Hij is Lucifer, vervloekt, vervloekt. Hij is een tweede Luther, jaag hem weg". Dit verhaalt prof. V. Itterzon in „Hervormd Weekblad", d.d. 4-10-'62. Ik ontleende het, vrij weergegeven, aan het door hem meegedeelde.
Tot dergelijke spanningen en uitroepen zal het nu wel niet komen. De uitnodigingen van Rome aan gescheiden kerken om waarnemers te zenden, lijkt mij daarvoor wel een waarborg te zijn. Wat dit betreft is er wel iets veranderd. Als dat nu maar mede door dit concilie door werkt. Dan zal het er voor de protestanten in Italië iets beter op worden. Hun positie is waarlijk niet rooskleurig. Ze hebben het tot nu toe moeilijk gehad. De dochter van dr. Visser 't Hooft — zij is gehuwd met een predikant van de Waldenzen — deed daarover een boekje open op de conferentie in Nyborg; het maakte diepe indruk.
Zal paus Johannes XXIII wat hij met dit concilie bedoelt — verjonging van het gelaat der kerk, mede door de positie van het episcopaat, de invloed der bisschoppen sterker te maken — kunnen doorzetten? Zal hij op kunnen tegen de Romeinse curie? Deze curie wordt gevormd door 32 kardinalen, waarvan 27 „titelbisschoppen" zijn, d.w.z., ze hebben geen bisdom, doch dragen wel de titel. Voorts zijn er nog 20 „titelbisschoppen" en voorts 50 nuntii, internuntii en andere prelaten, die allen „titel (aarts) bisschop" zijn. Het gehele college bestaat uit 104 leden. Aldus „Trouw" d.d. 20-10-'62, dat boven het artikel, waarin deze mededeling voorkomt, als opschrift plaatste: „Geen voorbarig optimisme, wel moedgevende tekenen".
Hebben de beide verslaggevers - „Trouw" heeft in Rome twee speciale verslaggevers: ds. A. T. Besselaar uit Eindhoven en ds. J. Spoelstra uit Tilburg — met dat eerste lid van het opschrift het oog op de macht van de Italiaanse curie. Zij is een macht, en heeft, dat bleek laatst uit enkele artikelen in de N.R.Crt. al haar best gedaan om haar dingen door te zetten. Nu schijnt haar invloed — het bleek uit een andere wijze van stemmen om 10 commissies te benoemen, waartoe de concilievaders besloten, dan de curie had voorgesteld — in dezen wel enigermate doorbroken te zijn. Maar zal dat zo bljven? En zal het vervolg uitwijzen, dat paus Johannes XXIII tegen „de Italianen" op kan? Hij zal het zeker gemakkelijker hebben dan wijlen paus Adrianus VI, de enige Nederlandse paus tot nu toe. Zijn benoeming was een verrassing voor alle bij de verkiezing betrokkenen. In dit opzicht is er enige overeenkomst met de keuze van de tegenwoordige paus. Maar voorts zijn er vele verschillen. De leeftijden verschillen. Adrianus was 62 jaar, toen hij van zijn verkiezing — hij was toen in Spanje — op d, hoogte werd gebracht. Johannes XXIII was dicht bij de tachtig, toen hij de pauselijke troon besteeg. Hij was gewild en geliefd bij zijn Italiaanse volk. Dit volk kende Adrianus niet en aanvaardde hem noodgedwongen. Voorts kreeg paus Adrianus de curie, heel het Vaticaanse hof tegen, omdat hij overging, moest overgaan, tot drastische bezuiniging, en versobering. De korte tijd van zijn ponteficaat heeft hij het zo moeilijk gehad, dat het wel heel juist gezien is, dat de beeldhouwer van zijn graftombe, hem daarop uitbeitelde met een hand onder zijn hoofd, met vermoeide trekken, vermoeid door de tiara op zijn hoofd, vermoeid van het torsen van die loodzware last. Zo beschrijft het drs. G. Puckinger in zijn bijzonder fijn geschreven boek: „Rei naar Rome", dezer dagen in de „Boeket reeks" verschenen bij Kok in Kampen. Deze paus zond een legaat naar de Rijksdag te Neurenberg, met een boodschap, waarin wel de Reformatie werd veroordeeld, doch waarin tevens met schuld en smart werd gewaagd van vele misstanden in de kerk en de noodzakelijkheid van hervormingen werd gesteld en aangekondigd, zij het ook, dat er nadruk op werd gelegd, dat ze geleidelijk moesten worden tot stand gebracht.
De tegenwoordige paus wenst eveneens een andere koers. Hij heeft „de waarnemers" sprekend van zijn verlangen naar eenheid, met geen woord gerept van de verbreking dier eenheid door Rome's afdwaling en schuld. Veler hoop, vooral in Frankrijk, Duitsland en Nederland, is op hem gevestigd. Zal die hoop vervuld worden? Dat zal blijken in de voortzetting van het concilie, dat zeker een jaar in beslag zal nemen. De tijd zal het leren. Komen er veranderingen, ze zullen het gelaat der kerk, de uitleving betreffen. In wezen zal er weinig zich wijzigen en zal vermoedelijk wel blijken: , .Rome ne se convertit pas".
Ik heb mijn lezers ditmaal wel wat lang bezig gehouden met de zaken van en rondom het tweede Vaticaanse Concilie. Het is ook een gebeurtenis van grote betekenis, gelijk blijkt uit de aandacht daarvoor in de pers, kerkelijke en wereldlijke. Het concilie van 1870 werd ontijdig afgebroken, door het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog. Een dergelijke afbreking zij het 2e Vaticanum bespaard. Niet om het concilie als zodanig, maar vóór alles om de mensheid. De situatie is zeer gespannen, terwijl ik dit schrijf. Kennedy's rede op 22 oktober loog er niet om. God Almachtig wende alles nog ten goede.
Intussen zij er bij ons een vasthouden aan „het geloof eenmaal den heiligen overgeleverd" (Judas 5). Ik wijs daarop en roep daartoe op, allereerst, omdat als deze Kroniek verschijnt, wij heel dicht zijn bij 31 oktober. Rome's activiteit prikkele ons tot bekering van onze oppervlakkigheid, welke we in velerlei opzicht aan de dag leggen. En de prediking, welke veelszins bloedarm is, getuige intenser en inniger van het Lam Gods, dat Zijn bloed stortte tot verzoening van Gods Kerk. Er zij meer het profetisch oproepen tot wederkeer tot de Heere.
Ook onder de „Duitse Gereformeerden" is daartoe opgeroepen. Het was te Detmold, dat dit geschiedde, op de tweejaarlijkse samenkomst van de „Reformierte Bund". Ds. Gerssen uit Utrecht was daar en plaatste een verslag van het daar verhandelde in „Trouw" d.d. 3-10- '62. Deze „Reformierte Bund" werd in 1848 opgericht en omvat 400 gemeenten, die verspreid zijn over Oost-Friesland, Graafschap Bentheim, Westfalen en Rijnland.
Onderwerp van bespreking was het vierhonderdjarig bestaan van de Heidelbergsche Catechismus in januari 1963. De eigenlijke herdenking zal plaatsvinden D.V. juni 1963 in Heidelberg.
Het verslag spreekt van „Onbehagen over de prediking bij theologen en gemeenteleden." Door de verschillende referenten — en in de discussie — werd opgemerkt, dat de theologie steeds verder van de prediking komt af te staan." De vraag werd gesteld of „de crisis", die men constateerde, „niet samenhangt „met het gebrek aan waardering voor de toegang tot de Heilige Schrift, die ons door de H. C. geboden wordt". Bij de behandeling van „de tucht" — zij geschiedde door een ouderling — werd gevraagd of „ondanks alle correctheid wel goed gepreekt wordt". In dat verband werd gesteld, dat als de oproep tot bekering wegvalt, er in het geheel geen tucht meer mogelijk is. Men kwam tot de slotsom, dat er veel meer exclusiever en beslister vanuit de H.C. zal moeten worden gehandeld en gesproken".
Dat waren al te maal goede en behartigings waardige woorden. Ze mogen weerklank vinden onder ons; zowel bij de gemeente als haar leraren en kerkeraden. Er werd gezegd, dat wij, meer dan ooit wellicht, biddende kerkeraden nodig hebben. Zeker, maar niet minder biddende gemeenten, gemeenten, waarin de Heilige Geest veel doe kennen, dat Hij leidt in alle Waarheid en is de Geest der genade en der gebeden. Zo krijgen we ouderlingen en gemeenteleden, die — ik citeer een woord van een nu reeds ontslapen ouderling — „de predikanten, waar ze vaak leeg zijn, vol bidden. Als God de Heere ons die zegen geeft, wordt Christus alles." Zo de Reformatie herdenken zal sterken en bezielen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's