De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Kohlbrugge en zijn komma

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kohlbrugge en zijn komma

Hoe een leesteken voor velen tot troost werd

8 minuten leestijd

Cato Kohlbrugge was slechts 24 jaar oud en amper vier jaar getrouwd, toen ze op 12 februari 1833 in Utrecht stierf aan tbc. Twee zoontjes liet ze achter: Gerrit en Jakob. Haar man Hermann Friedrich wist haar een beter lot bereid. Aan een vriend schreef hij: ‘Ik ben met haar tot aan de poorten van de hemel geweest. Toen ze binnengegaan was, heb ik de Heere geprezen om Zijn ontferming en trouw.’

Enkele maanden daarvoor was Kohlbrugges jongere broer Jakob omgekomen op zee. Wat hem ook zwaar viel, was dat men hem het lidmaatschap van de Hervormde Kerk willekeurig belette, maar meer nog: dat men hem de toegang tot de kansel ontzegde. Een probleem dat al een flink aantal jaren speelde.

Geen wonder dat Kohlbrugges veerkracht op was. Zijn artsen adviseerden hem afstand te nemen, letterlijk. Zodoende maakte hij een Rijnreis naar Duitsland, richting Wuppertal. Hij bezocht gemeenten en ontmoette geloofsverwanten. Op een gegeven moment werd hij uitgenodigd om voor te gaan in Elberfeld, waar hij vervolgens een maand of zes bleef.

Aangegrepen

Toen, eind juli 1833, is zijn “kommapreek” geboren. Kohlbrugge moest invallen voor de ziek geworden “oude Krummacher”, een van Elberfelds predikanten. Bij de voorbereiding viel hem ineens op dat Paulus in Romeinen 7:14 niet schrijft: ‘Ik ben vleselijk verkocht onder de zonde.’ Alsof de woorden “vleselijk” en “verkocht” bij elkaar horen. Dan zou de apostel bedoelen: voor zover ik vlees ben, een niet-wedergeboren mens, zit ik onder de knoet van de zonde; maar gelukkig, er is nog een gelovig deel in mij dat ontheven is aan de zonde en leeft tot Gods eer.

Maar dat staat er niet! En dat bedoelt Paulus niet. Wat hij wel bedoelt? Dat hij ook als gelovige op en top zondaar is, in één woord “vlees”. Dat duidt op het schepselmatige van de mens, maar vooral op zijn rebellie tegenover God. Dus: ‘Ik ben vleselijk, komma, (die er in het Grieks niet staat, in een correcte vertaling wel), onder de zonde verkocht.’ Totaal, ook na ontvangen genade.

‘Ik weet niet – schreef Kohlbrugge naderhand – dat mij in mijn leven iets meer heeft aangegrepen als die komma te zien. Ik viel neer voor de Heere, loofde Zijn Naam, prees Zijn ontferming en schreef met een voor mijzelf onbegrijpelijke snelheid de preek op, in één worp.’ De volgende dag hield hij de preek, twee weken voor zijn dertigste verjaardag.

Onwrikbaarheid

Waarom greep de komma Kohlbrugge zo sterk aan? Omdat hij net als Paulus diep doordrongen was van de geestelijke dimensie van Gods Wet: Wij weten dat de Wet geestelijk is (zo begint vers 14). Hij was zich bewust van haar hemelse herkomst – uit het hart van God, maar ook van haar verheven doel: de vorming van de mens naar Gods beeld en gelijkenis. Dat blijkt al direct uit de eerste zin van de preek: ‘Door heel de Heilige Schrift heen wordt Gods Wet door de Evangelieprediking in haar onwrikbaarheid bevestigd.’

Dat betekent dat de Wet niet tevreden is met ‘uiterlijke werken, uiterlijke gerechtigheid en uiterlijke heiligheid; zij eist niet alleen heiligheid van handen, voeten, ogen. Zij wil dat wij alles wat zij opdraagt uitvoeren uit de grond van ons hart en met liefde.’ Nog toegespitster: ‘Zij wil dat wij God hartelijk vertrouwen, in Hem geloven, Hem liefhebben, Hem boven alles eren en Hem met heel ons gemoed gehoorzamen uit enkel dankbaarheid. Zij wil dat wij onze vijand innig liefhebben. In één woord: zij wil dat wij zó heilig zijn als onze eerste ouders vóór de val en zó volmaakt als onze Vader in de hemelen.’

Heiligingskrukken

Is het nodig dat Kohlbrugge met Paulus hier de vinger bij legt? In het voorafgaande heeft de apostel immers gezegd dat wij ontslagen zijn van de Wet, eraan gestorven zelfs. In het taaleigen van Kohlbrugge: ‘Wij zullen het ervoor houden dat de Wet ons een lijk is, dat wij terecht begraven hebben; en dat wij voor de Wet ook een lijk geworden zijn en niets meer met haar te maken hebben.’ Waarom opnieuw die sterke nadruk op de geestelijke dimensie van de Wet?

Kohlbrugge antwoordt: ‘Opdat het ons steeds duidelijker wordt dat wij totaal niet geschikt zijn om de Wet te gehoorzamen. Wij moeten met onze handen van haar afblijven! En onze hoop alleen op Christus stellen.’ Zodra wij met behulp van de Wet de zonde eronder willen krijgen, loopt diezelfde zonde ons onder de voet. Zij wordt namelijk door de Wet – haars ondanks – geactiveerd.

Kohlbrugge hoort een tegenwerping: ‘Zullen wij dus niets doen?’ Zijn repliek is scherp: ‘U kunt niets dan zondigen. Hoe meer u zich toelegt op het doen, des te erger u het maakt. Want de zonde wordt u telkens te machtig. Heden niet heilig, na een jaar nog onheiliger.’ Dan volgt de befaamde uitroep: ‘Werp uw heiligingskrukken ver van u weg! U komt er de berg Sion niet mee op.’

Harde heer

Waarom komt men daarmee de Sion niet op? Waarom is onze heiliging een relaas van mislukkingen, net als bij de Bijbelheiligen? Omdat de gelovige vlees is. Inderdaad: ís. ‘Als Paulus deze brief schrijft, zegt hij niet: ‘Vroeger wás ik.’ Nee: ‘Ik ben.’

Het woord “maar” in vers 14 ontsnapt evenmin aan Kohlbrugges aandacht: ‘Dat “maar” snijdt diep door hart en nieren heen.’ Hij illustreert dat met tal van voorbeelden en zegt: ‘Het zit nog dieper. Zelfs in de heiligste oefeningen zal altijd de waarheid aan het licht komen: de Wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk.’ De woorden “verkocht onder de zonde” in vers 14 b onderstrepen het “vleselijk”. Daarmee ‘schudt de apostel heel zijn hart leeg voor zijn broeders.’ Zij moeten weten dat hij ‘is verkocht onder de harde heer van de zonde, die als tiran zetelt in ons hart en ons voert waarheen wij willen, en toch niet willen.’

Op één hoop

Zo werpt Kohlbrugge alle heiligen op één hoop en jaagt hen naar de rotssteen Christus, Die de Wet op Sinaï heeft gegeven, haar vervulde en daardoor de Zijnen vrijmaakte van de Wet.

‘In onszelf ontdekken wij hoe langer hoe meer zonde en ellende, wij klagen onszelf aan; toch houdt de Vader ons in Christus voor Zijn lieve kinderen en Hij ziet ons aan in Hem als helemaal rechtvaardig en volmaakt.’ Daarom is de botsing met de Wet voor de gelovige zo’n hard gelag. En tegelijkertijd liefdevol! Want Paulus ‘drijft de ziel uit de Wet, uit haar werken om heilig en vroom te worden, uit alle pogingen om de zonde te doden en kwijt te raken; opdat zij o zo teer tot Christus getrokken wordt, om alleen in Hem gevonden te worden.’

Met het oog daarop klinkt Kohlbrugges aansporing om – wat er ook tegen raast en tiert aan twijfel, zonde enzovoorts – met alle vrijmoedigheid te besluiten dat Vader en Zoon vol liefde, barmhartigheid en genade zijn jegens arme zondaren. Lukt het echter nog niet om dat vrijmoedig te belijden, om te zeggen dat Christus van mij is en dat ik van Hem ben, dan rest mij dit ene: ‘Dat ik Christus zoek, Christus heb en in Zijn gerechtigheid helemaal ben ingewikkeld. Maar heb ik Hem, dan bekommer ik mij niet om mijn heiliging, nee, dan jaag ik Hem na.’

Licht

Kohlbrugges preek sloeg in. Velen namen er afstand van, evenals van de prediker zelf, niet het minst zijn vrienden uit de Réveilkring. Over en weer ging men er met gestrekt been in. Het nieuwe leven van een christen en daarmee het werk de Heilige Geest zou door Kohlbrugge verwaarloosd worden. Op zijn beurt nam Kohlbrugge het niet dat men zijn door God gegeven inzicht niet erkende.

Menigeen echter laafde zich aan zijn boodschap. ‘Er is een licht voor mij opgegaan, zoals ik het nog niet kende’, schreef de een. En een ander: ‘De Heere werkte krachtig door Zijn Geest in mijn ziel, zodat het licht van vrije genade steeds machtiger doorbrak en de verkochtheid onder de zonde mij van dag tot dag duidelijker werd.’

Graveren

Het was alweer geruime tijd geleden dat ik deze zogenaamde “gastpreek” las. Met het oog op dit artikel herlas ik deze. Opnieuw raakte ik onder de indruk. Niet zozeer omdat de preek een homiletisch hoogstandje is; herhaling en wijdlopigheid zijn haar (naar huidige maatstaven) niet vreemd. Maar ze grijpt je in de kraag, zó dat je vanwege je vleselijkheid en je verkocht-zijn geen kant meer op kunt. Of beter: je kunt alleen nog de kant van Christus op.

Hoewel, ook dat lukt niet. Hij moet bij mij komen. En dat dóét Hij! Door Zijn Heilige Geest, Die in ons lege hart een klankbodem schept voor de troost van het Evangelie en zorgt dat wij, zo arm als we zijn, Christus aangrijpen, zodat wij in een nieuw godzalig leven wandelen. Dat is de bevrijdende boodschap van Kohlbrugges beroemde preek en van al zijn preken. Het laatste woord is aan Kohlbrugge: ‘Welnu, laten wij dit woord van Paulus diep in ons hart graveren en als een zoete heildrank innemen; onze farizeeër ten spijt, maar ons bekommerd hart tot troost.’

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Kohlbrugge en zijn komma

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's