Zorgzaam, niet bezorgd
Zorg voor de schepping – Voorzienigheid en verantwoordelijkheid (4)
‘Het is de schuld van het christendom’, zo luidde de these van de historicus Lynn Townsend White Jr. (1907-1987) in het indringende artikel ‘De historische wortels van onze ecologische crisis’ (Science, 1967). Het christendom ziet immers de mens als het superieure middelpunt van de schepping.
White stelde dat de westerse theologie vanaf de Middeleeuwen de basis vormde voor de exploitatie van de aarde. We hoeven de visie van White niet te delen om te erkennen dat zijn artikel iets profetisch heeft. Hij schreef het al ruim voordat de Club van Rome (1971) stelde dat de mensheid binnen afzienbare tijd door de uitputting van grondstoffen in grote problemen zou komen. Sindsdien zijn er steeds weer nieuwe technische middelen gevonden om olie en gas uit de aarde te pompen en is de wereldbevolking meer dan verdubbeld.
Volgens White is het antwoord op de crisis niet gelegen in ‘meer technologie’, maar in ‘minder groei’, in een houding van bescheidenheid en in de erkenning van onze afhankelijkheid van de schepping. Daarbij weet hij zich geïnspireerd door Franciscus van Assisi.
IJstijd
Hoe moeten we bijna zestig jaar later de klimaatcrisis duiden? Gaat het om een natuurlijk proces waarin ijstijden en opwarming elkaar afwisselen? Die conclusie leidt gemakkelijk tot een relativering van het probleem. Het verband met menselijk handelen staat wetenschappelijk wel vast. Dat kunnen we niet bagatelliseren in de hoop dat er over 20.000 jaar wel weer een ijstijd komt. De komende generaties hebben immers te lijden onder de gevolgen van de vorige generaties.
Wat doen wij? Moeten we de crisis zien in het licht van de rampen in de eindtijd die Jezus voorzegt en die het laatste bijbelboek in felle kleuren tekent? Gaat het om een oordeel van God? Laat Hij het toe dat wij mensen Zijn schepping aantasten door onze verkwisting? Ook dat zou een oordeel zijn. Maar als alles toch binnenkort door vuur zal vergaan, waarom zouden wij ons dan druk maken om een halve graad Celsius? Kortom, hoe moeten we de klimaatcrisis en onze roeping duiden in het licht van Gods voorzienigheid?
Duizelig
Het woord voorzienigheid komt in het artikel van White niet voor. Hij schrijft wel dat God alles ‘gepland heeft ten behoeve van de mens en ten behoeve van Zijn heerschappij: niets in de schepping heeft een ander doel dan het dienen van de doelen van de mens’. Dat lijkt wel een beetje op de Nederlandse Geloofsbelijdenis: God heeft ‘aan elk schepsel zijn wezen, vorm en gestalte en verschillende taken gegeven om zijn Schepper te dienen. Wij geloven dat Hij ze ook nu alle onderhoudt en regeert overeenkomstig Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, opdat de mens zijn God dient’ (NGB 12).
Toch zijn er opvallende verschillen. Bij White laat God de schepping aan de heerschappij van de mens over. Je zou dat een deïstische visie op de schepping kunnen noemen. Gods voorzienigheid, als actieve vaderlijke zorg, valt weg. Daarnaast gaat het in de geloofsbelijdenis niet om het dienen van onze ‘doelen’, laat staan van onze ‘belangen’, maar om het dienen van God. Alle schepselen dienen ons, opdat wij God dienen. De andere schepselen assisteren ons in de lofzang.
Gods voorzienigheid gaat over heel de schepping. Gods voorzienigheid strekt zich ook uit over de mussen op het dak en over de haren van ons hoofd. De Heidelbergse Catechismus begint met ‘loof en gras’. Alle blaadjes aan de bomen en alle grassprietjes in de wei zijn ontworpen door een grote Kunstenaar. Hij onderhoudt ze allemaal, alle duizenden miljarden, door Zijn almachtige en alomtegenwoordige kracht. Dat is om duizelig van te worden.
‘Heere, onze Heere, hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde!’ (Ps.8:1) De mens is slechts een van de vele schepselen die God onderhoudt en regeert. We zijn ‘uit de aarde, stoffelijk’ (1 Kor.15:47), niet ‘materieel’, maar ‘stof-fig’, of: uit stof gemaakt.
Baby
De Zweedse zoöloog Carl Linnaeus (1707-1778) had het goed gezien, toen hij de mens (homo sapiens) indeelde in het dierenrijk bij de zoogdieren. De mens is als Gods beelddrager uiteraard veel meer dan een zoogdier. Je zou haast zeggen: dit zoogdier heeft God geschapen om daarin Zichzelf te weerspiegelen. Er is kennelijk juist in die aardsheid en concrete stoffelijkheid iets wat de mens – en niet de engelen – tot Gods beeld maakt. Ligt dat in onze emoties, die in het Oude Testament zo verweven zijn met ons lichaam? Onze nieren verlangen in onze schoot, onze beenderen teren weg van verdriet, onze ingewanden rommelen van barmhartigheid en onze voeten huppelen van blijdschap.
De klassieke theologie heeft moeite met die lichamelijkheid en is zeer terughoudend om daarin ook maar iets van Gods beeld te zien. In de bijbelteksten zelf is God ook behoorlijk ‘emotioneel’, al zijn onze emoties per definitie anders dan de Zijne. Als Gods voorzienigheid ons op onze plek zet in het midden van de schepping, als bezielde lichamen die Gods adem in- en uitblazen, dan leidt de belijdenis van Gods voorzienigheid ook tot een besef van verwevenheid met en afhankelijkheid van de schepping. Een baby heeft geen schijn van kans om te overleven zonder de zorg van vader en moeder. Geen enkel schepsel is zo afhankelijk als de mens.
Onze afhankelijkheid van God is niet alleen onmiddellijk, maar wordt vooral zichtbaar in onze relaties met andere schepselen. Die relationaliteit is ook een wezenlijk aspect van het beeld van God. Er is vanwege die verwevenheid met de schepping en die afhankelijkheid van andere schepselen alle reden om zorgzaam te zijn.
Vriendelijke ogen
We moeten echter vooral zorgzaam zijn, omdat God dat is. In de oorspronkelijke Nederlandse vertaling van de Heidelbergse Catechismus staat: ‘Wat verstaet ghy door de voorsichticheyt Gods?’ Uiteraard zal Petrus Datheen daarbij gedacht hebben aan Gods ‘vooruitzicht’ in de zin van voorkennis. Toch is het mooi om Gods voorzienigheid als voorzichtigheid te zien. God gaat zorgvuldig met Zijn schepping om. De gereformeerde belijdenisgeschriften en de Bijbel spreken vaak over Gods handen om uitdrukking te geven aan Zijn vaderlijke zorg. Hij onderhoudt alle dingen en regeert alle dingen ‘als met Zijn hand’ (HC 10.27). Dat God almachtig is, betekent volgens Calvijn dit: ‘Het wil niet slechts zeggen dat Hij de macht heeft zonder die nog uit te oefenen, maar dat Hij alle schepselen in zijn hand heeft.’ (Catechismus van Genève, 23)
Gods handen zijn milde handen en Zijn ogen zijn vriendelijke ogen. Met tederheid kijkt Hij naar Zijn schepping en met zachte hand koerst Hij het wereldschip naar de veilige haven.
Varken en zalm
Er is wel geloof voor nodig om dat te zien, om er soms doorheen te kijken. Het gaat er immers helemaal niet zo zachtzinnig aan toe in de schepping. Roofdieren verscheuren hun prooi. De aarde schudt en beeft, zodat alles wankelt. In een tsunami spoelen enorme vloedgolven alles weg.
Gods hand kan ook een slaande hand worden. De troost van Gods voorzienigheid waar de catechismus over spreekt, is juist dat ook die slaande hand een Vaderhand is. We zijn niet overgeleverd aan de willekeur van het noodlot, maar weten onszelf en de wereld in de handen van God, ja, in de doorboorde handen van Christus, het Lam Dat in het midden van de troon de hele wereld regeert.
Die belijdenis vraagt om extra zorgzaamheid voor de wereld. We zijn niet geschapen om als parasieten de aarde leeg te slurpen. We zijn verweven met Gods schepping en ook als we een boom omhakken of paardrijden en zelfs als we vlees of vis eten, dan doen we dat met een dankbaar hart. Oprecht danken kan alleen als we ook zorgzaam zijn voor het bos, het paard, het varken en de zalm.
Alles zal vergaan
De grote vragen van de klimaatcrisis kunnen ons soms verlammen. De begrijpelijke reflex om alles op zijn beloop te laten als wij het zelf maar goed hebben, verraadt een zondige en hebberige houding. Als dat het christendom is, dan heeft White gewoon gelijk. Die reflex mag niet bedekt worden met vroom vernis. Dat gebeurt als Gods voorzienigheid onze zorgeloosheid moet camoufleren.
Laat staan dat we het laatste oordeel als excuus mogen gebruiken. Petrus schrijft immers dat we moeten uitblinken ‘in heilige levenswandel en in godsvrucht’, omdat we weten dat alles zal vergaan en verlangen naar de dag waarop ‘de elementen brandend zullen wegsmelten’ (2 Petr.3:11-12). Zorgzaamheid voor Gods goede schepping is een element van die godsvrucht. Omdat we weten dat de wereld eindig is en dat wij vergankelijk zijn, hebben we alle reden om te zorgen voor de schepping en voor de komende generaties.
Zorgzaam is wel iets anders dan bezorgd. We weten weliswaar niet wat ons nog te wachten staat, maar we weten wel hoe het afloopt.
Gaat de huidige schepping verheerlijkt mee de herschepping in? Met andere woorden: heeft het zin wat we doen? In deze serie bekijken we de zorg voor de schepping vanuit vijf invalshoeken.
1. God de Schepper
2. Schepping en zonde
3. Schepping en herschepping
4. Voorzienigheid en verantwoordelijkheid
5. Concrete vragen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's