De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Een heet hangijzer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een heet hangijzer

11 minuten leestijd

In het vorig artikel zijn naar aanleiding van de artikelen van Ds. Groenewoud allerlei vragen gesteld, die bedoelden helderheid in de verhoudingen tuisen confessionelen en gereformeerde bonders te brengen. Deze lijst met vragen bedoelde niet de kloof zo diep mogelijk te maken. Wij komen geen stap verder, wanneer wij allerlei vriendelijkheden tegen elkander zeggen en de zaak zelf onbesproken blijft. Intussen kan het de schijn hebben, dat deze vragen bedoeld zijn als evenzovele beschuldigingen en zelfrechtvaardigingen. Wanneer wij eigen gebreken en ellendigheden met de tekortkomingen van anderen pogen schoon te wassen, doen wij zeker geen bijbels werk. Menigeen, die dit las, heeft gedacht: Waarin gij een ander oordeelt, oordeelt ge uzelf. Dat is tot op zekere hoogte ook waar. Wie in het vlees van de ander snijdt - hoezeer daartoe uitgedaagd en uitgelokt - snijdt in eigen vlees.

Want wie is die ander? In dit geval mensen, met wie wij veel gemeen hebben, die door God in precies dezelfde kerk gezet zijn, die hetzelfde teken van het verbond der genade dragen, die met ons onder hetzelfde oordeel en onder dezelfde belofte staan, die in menig opzicht dezelfde strijd strijden. Wij hebben met hen en zij met ons te vragen naar de Wil van God. Wanneer het erop aankomt hebben wij allen in de kerk niets te zeggen, want Christus is het Hoofd der gemeente en wij moeten het allen hebben van Zijn genade en ontferming.

Wanneer er desniettemin aan het onderling verkeer veel ontbreekt, vooral in de gemeenten, dan is het altijd zaak niet alleen de ander, maar vooral onszelf te beproeven. Ds. Groenewoud heeft vele malen erop gewezen, dat er aan het onderling verkeer in de gemeenten veel ontbreekt. Dit komt o.a. tot uiting, dat er voor elkander niet, of met veel moeite en pijn plaats gemaakt wordt in de kerkeraden en in de bezetting van de predikantsplaatsen.

Met opzet schrijf ik: voor elkander. Het is n.l. niet zo, dat in confessionele gemeenten een hervormd gereformeerd predikant zonder slag of stoot wordt beroepen. Hoeveel moeite en strijd daaraan soms voorafgaat, weet ieder, die enigermate met de toestand op de hoogte is. Ik memoreer dit niet om dus te zeggen: wij hebben elkander niets te verwijten. Op dit vlak moeten wij het niet zoeken. Zo komen wij geen stap verder.

Een van de pijnlijkste plekken in het kerkelijk leven is het bestaan van minderheden van hervormd gereformeerden in confessionele gemeenten en van confessionele minderheden in hervormd gereformeerde gemeenten. Dit is een heet hangijzer, waar wij wel omheen kunnen lopen, maar dat nodig aangepakt moet worden. Dit hangijzer is gloeiend geworden door de maatregelen die de kerk heeft genomen in de vorm van noodvoorzieningen en wijkgemeenten in wording. Zoals bekend, zijn deze noodvoorzieningen en wijkgemeenten in wording van toepassing verklaard op gemeenten van allerlei kleur. In eerste aanleg waren deze bepalingen hoofdzakelijk gericht tegen hervormd gereformeerde gemeenten, waarin niet of niet voldoende ruimte werd gemaakt voor wat in de kerk gemakshalve genoemd werd confessionele minderheden.

Wij mogen niet zeggen, dat deze maatregelen zomaar genomen zijn. Integendeel, de verschillende kerkelijke instanties hebben zich intensief met deze kerkeraden en minderheden ingelaten en een oplossing gezocht. Ondanks al deze bemoeiingen is het op deze plaatsen niet tot een oplossing gekomen.

Wat zijn daarvan de oorzaken?

Nog afgezien van de geestelijke bagage van deze minderheden (daarover straks) is hier de gehele kerk in het geding. De leidinggevende personen in de kerkelijke instanties, die zich met deze zaken bezighielden, gingen en gaan - uitzonderingen daargelaten - van een modaliteitenvisie uit, die de kerk in haar feitelijke verschijning met al haar richtingen omspant, zonder dat deze zich aandienende modaliteiten op haar waarheidsgestalte en Bijbelse inhoud werden en worden geijkt. Dat was en is één van de moeilijkste knelpunten in de naoorlogse situatie. Daarover is één-en andermaal geschreven, 'k Ga er nu niet verder op in. Maar deze modaliteitenvisie blijft een veld vol spanningen en explosies, zolang de kerk niet vóór alles de helderheid in haar belijdenis bemint.

Wanneer iemand opmerkt, dat deze modaliteitenvisie niet speelt tussen gereformeerde bonder en confessionelen, dan heeft hij voor een groot deel gelijk. Maar de moeilijkheid verschoof, toen bleek, dat velen voeren onder confessionele vlag, terwijl zij niet confessioneel was. In bepaalde gevallen is het woord confessioneel misbruikt. Dit is niet alleen de overtuiging van bepaalde hervormd - gereformeerde kerkeraden, maar ook van sommige confessionelen. Dit heeft de zaak op sommige plaatsen vertroebeld. Het zou duidelijkheid gegeven hebben en alsnog geven, wanneer Ds. Groenewoud tegen dit misbruik geprotesteerd had en protesteerde in het heden. De ontwikkeling van sommige van deze minderheden laat zien, dat zij allerminst gesteld zijn op confessionele voorgangers.

Wanneer wij deze niet-confessionele minderheden aftrekken, houden wij inderdaad enkele confessionele groepen over, die kerkelijk niet ondergebracht zijn. Erkend moet worden, dat dit in sommige gemeenten niet gelukt is. Daarvoor zijn allerlei redenen te noemen, die geen verontschuldigingen zijn, maar wel het een en ander verklaren kunnen.

In de eerste plaats wijs ik op de moeilijke onderhandelingspositie tussen kerkeraden en minderheden. Toen de stok achter de deur stond (art. 238 van de Ov. bep.), hing het Damocleszwaard boven de ontmoeting. Dit werkte bij enkele kerkeraden de gemakzucht in de hand om aan de rust en de eenheid van de gemeente, voorzover deze door de prediking verzameld werd, de voorkeur te geven boven de spanningen, die gepaard zouden gaan met het kerkelijk onderdak geven aan deze minderheden. Wanneer de rust en het gemak de doorslag geven, is dit een aanvechtbaar standpunt. Maar intussen werd dit door middel van Ov. bep. 238 (onbedoeld) in de hand gewerkt.

Andere kerkeraden kwamen - hoewel laat - met bepaalde oplossingen aan, die door de minderheid - ondanks goedkeurende adviezen van de visitatoren - werden afgewezen. Speelde in deze afwijzing niet mee de gedachte: Wanneer wij het been maar strak houden, dan komt tenslotte 238 wel uit de bus? Dan zijn wij „vrij"? " In enkele gevallen helaas wel!

Bij een geval, dat volledig klopte met bovengenoemde gedachte, heeft indertijd Dr. W. J. de Wilde gezegd: Hier wordt, zo lang ik leef, art. 238 niet toegepast! Dat is ook waar gebleken. Maar korte tijd na zijn dood gebeurde het toch! Deze illustratie was nodig om de zwakheid van bovengenoemde onderhandelingspositie te schetsen.

In de derde plaats dient bedacht te worden, dat in een waarlijk gereformeerde kerk (samenhangend met wat geschreven is over de huidige modaliteitenvisie) veel meer zou kunnen, dan nu gebeurt. Immers in een gereformeerde kerk dient er toezicht te zijn op de prediking, op de reine leer van Woord en sacramenten. Wat merken wij van de reinhouding van de prediking en de sacramenten?

Wanneer iemand zegt, dat de reinwording van onze kerk zijn tijd moet hebben, dat dit via de kerkelijke vergaderingen aan de orde moet komen en blijven enz., dan is de vraag of dit in de huidig gehanteerde kaders van de kerkorde en de heersende modaliteitenvisie kan. 'k Krijg steeds meer de indruk, dat deze arbeid met onvruchtbaarheid geslagen wordt en dat de huidige koers zich hoe langer hoe meer van het hart der Schrift en van de confessie verwijdert. Verder: wanneer men geduld en liefde vraagt voor het geheel der kerk, waarom maakt men dan zo'n haast met de toepassing van Ov. bep. 238 of wijkgemeenten in wording in hervormd gereformeerde gemeenten? Wat zijn enkele jaren, desnoods enkele tientallen van jaren in de opeenvolging van de generaties?

Dit alles speelt mee in de houding van bepaalde kerkeraden. Zij vragen: wanneer de kerkelijke oplossing niet goed gaat, wanneer de prediking van de aan te trekken predikant of bijstand in het pastoraat in de confessionele substantie steeds achteruitgaat of zich daarvan verwijdert, wie doet er wat aan?

Natuurlijk geldt dit ook van de „eigen" predikanten en natuurlijk is waar, dat vrees een slechte raadgeefster is. Maar dat hier wezenlijke vragen gesteld worden, kan niemand ontkennen.

Deze overwegingen verschijnen zelden in de pers, maar de openheid en de eerlijkheid gebieden dit elkander te zeggen. Dan kijken wij er nog eens van een andere kant tegen aan en laten wij misschien iets minder gemakkelijk woorden als partijzucht, machtswellust en bekrompenheid vallen en worstelen wij allen verder met deze vragen.

Daarmee is niet gezegd, dat hervormd gereformeerde kerkeraden zo vlot zijn voor confessionele minderheden. Dat zijn zij niet. Hier dient elk geval afzonderlijk bezien te worden en is leiding en overleg soms geboden en nodig.

Behalve veel andere moeilijkheden, die in het praktische vlak liggen, is er de moeilijkheid van het gezang. Het niet gezangen zingen is geen zaak van conservatisme zonder meer, al spelen gewoonte en opvoeding een rol, maar op zijn best de zorg de gemeente dicht bij de psalmen en de onder ons gebruikte berijmde nieuw-testamentische liederen te bewaren. Dit alles is lang en breed een-en andermaal uiteengezet, 't laatst nog door Ir. Smit, in een artikelenreeks in De Waarheidsvriend. Daarom willen wij ons aan deze liturgie ook houden. Wij begrijpen, dat als de kerk gereformeerd wordt geleid, ook deze zaak op tafel moet komen. Zover is het wat de gereformeerde leiding van onze kerk betreft helaas nog niet.

Intussen komt via de minderheid in een gemeente ook de gezangenkwestie op de kerkeraadstafel. Wat moet zo'n kerkeraad met deze zaak? De kerkeraad begeert het gezang niet, het overgrote deel van de gemeente ook niet, maar een deel van de gemeente begeert dit sterk. Hoewel wij de gehele kerk de apotheek van de psalmen en berijmde nieuw-testamentische liederen aanbevelen, mag dit gezang niet het breekpunt zijn, wanneer de eenheid van de gemeente op het spel staat. Hoe moeilijk hier de dingen ook liggen, wij moeten voor de eenheid van de gemeente alles doen, mits er maar naar de Schrift en de confessie gepreekt wordt.

Het is mogelijk, dat sommigen onder ons daarover anders denken, maar ik meen, dat een kerkeraad veel zorg en liefde voor een minderheid moet hebben en dat een georganiseerde minderheid, die aan eigen ontwikkeling wordt overgelaten en alle werk in de gemeente buiten de leiding van de kerkeraad om doorkruist, een ramp is, zowel voor de gemeente als voor de minderheid.

Wanneer dus oplossingen kunnen worden verkregen, waarbij - bij alle verschil in „ligging" - de gemeente gediend wordt met een confessioneel predikant, die waarlijk naar de confessie preekt, dan kan deze oplossing, door veel worsteling verkregen, soms gezegend worden.

Intussen staat iedere kerkeraad voor eigen verantwoordelijkheid. Wij hebben elkander niets op te leggen, maar mogen wel met elkander bezig zijn. Tenslotte heeft ieder voor God en zijn geweten te beslissen. Het gaat om de handhaving van 't gezaghebbend Woord Gods in alle situaties. Maar de waarheid kan alleen in de uiterste liefde en zelfverloochening worden betracht.

Ziedaar enige overwegingen bij dit hete hangijzer. Wellicht kan dit bijdragen tot beter begrip voor deze moeilijke vragen. Dan mag daarbij gezegd worden, dat wij het oude 238 en de nieuwe wijkgemeente in wording - waar dan ook en bij wie dan ook de slechtst mogelijke oplossing vinden. Het is in strijd met elke vorm van kerkrecht. Daarom hebben wij het juist die confessionelen zo kwalijk genomen, die aan deze bepalingen en aan de toepassing daarvan hebben meegewerkt.

De gereformeerde bond was en is tegen deze oplossingen, die geen oplossingen zijn. Behalve in één noodgeval, waar art. 235 is toegepast, omdat anders alles naar een afgescheiden kerk was weggevloeid door de onbarmhartige houding van een kerkeraad, die alle consenten weigerde en daarbij door de kerkelijke commissies in het gelijk werd gesteld, is tot nu toe nooit aan een dergelijke oplossing meegewerkt. Laat dan liever de pijn en de moeite van evangelisaties nog wat voortduren, totdat er een kerkelijke oplossing wordt gevonden.

Wij hopen, dat dit zo blijft. Want er dreigen gevaren, dat ook de gereformeerde bond voor de verzoeking bezwijkt, omdat in bepaalde situaties mede door de intrede van de vrouw in het ambt en vele andere dingen, de leefruimte wordt af gekneld. Het gemakkelijkst is de vrouw in het ambt - al of niet onder protest - maar te aanvaarden of zich met een bescheiden plekje in de kerk tevreden te stellen. Maar in beide gevallen leeft men over zijn geweten heen en wordt het zicht op een waarlijk hervormde of gereformeerde kerk verduisterd.

En dat willen wij zo gaarne openhouden. Welnu, dat de kerk dit niet afsluite ! Er is geen enkel kerkelijk en geestelijk belang gediend, wanneer hier conflicten geforceerd worden en de gewetenspijn van hervormd gereformeerden in de Hervormde Kerk nog vergroot wordt of wanneer sommigen naar andere kerken verdwijnen. Dit moet de kerk niet willen en dit moeten ook haar leden niet willen.

Katwijk aan Zee, G. Boer

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Een heet hangijzer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's