DE DAG DES HEEREN
De ervaring leert, dat in dagen van groote beroering altijd weer de gedachte aan de voleindiging dezer bedeeling naar boven komt, terwijl deze belangstelling weer gaat sluimeren, wanneer de stormen der tijden bedaren en plaats maken voor een betrekkelijke rust. Betrekkelijk — want telkens weer rijzen de baren. Het leven is een tooneel van disharmonie en strijd. De ware vrede wordt niet gevonden.
Bovendien staat niet alleen het leven der menschheid in het teeken van den strijd. Wij vinden dien ook in het leven der natuur. Deze ervaring, welke de eeuwen door het deel van ons geslacht is, is op zich zelf een bron van vrees, onrust, wereldangst, ontevredenheid en wekt wellicht ook reacties op, die zich uiten in strevingen naar verandering en overwinning van 't kwaad, kweekt een hoop op verlossing en sterkt het besef, dat er een einde zal komen aan deze bedeeling.
Dat besef ligt op den bodem van het menschenhart en heeft op zich zelf een dieperen grond dan de ervaring, waarop wij wezen. Het komt op uit de gebrokenheid van ons bestaan, uit de innerlijke crisis van ons leven, die zich voltrekt in den dood.
Ondanks het feit, dat ieder mensch sterft, en geslacht na geslacht den levensdraad ziet afgesneden, leeft toch het besef, dat de dood slechts het einde is van dit aardsche bestaan. De voortdurende ervaring van den sterveling kan het algemeen besef van een hiernamaals niet wegnemen. Daarin ligt een bewijs, dat zulk een besef niet uit de ervaring stamt, want deze leert slechts, dat alle menschen sterven. In het licht van het besef van een leven na den dood verkrijgt de dood dan ook een buitengewoon karakter, ondanks het gewone van het verschijnsel. De dood is „ingekomen" in de wereld. Hij wijst op een oordeel, een ingrijpende daad, een afgesneden worden. Zoo gevoelt men het ook. De dood is een verschrikking, een vijand, een duistere macht, die een zwarte schaduw werpt over ons bestaan. Zij, die de gedachte van verlossing aan dien dood willen verbinden, zien dit als een verlost worden uit het aardsche lijden. De religieuse voorstellingen hebben daarenboven betrekking op den toestand na den dood en verbinden daaraan veelal het oordeel over hetgeen in dit leven is geschied.
Hoezeer daar in gedachten en bespiegelingen elementen kunnen worden aangewezen van het besef, dat dit leven en deze wereld tot een voleindiging komen, de zekerheid daaromtrent wordt slechts verstaan in het geloof. Het geloof schouwt in de verborgenheid van de schepping. Door het geloof verstaan wij, dat de Heere de wereld heeft geschapen en dat de dingen, die wij zien, opkomen uit de dingen, die wij niet zien. De wereld is Gods wereld en het Woord Gods zegt, dat het alles zeer goed was, toen het uit de hand van den Schepper voortkwam.
Daar was geen disharmonie. Alles beantwoordde aan zijn roeping en was goed tot zijn bestemming. Dan echter leert de Heilige Schrift, dat de zonde is ingekomen in de wereld en door de zonde de dood, die is doorgegaan tot alle menschen. Daar ligt de breuke en de oorzaak van alle lijden en ellende dezer eeuw, van disharmonie en strijd. De zonde is ingekomen als in één punt des tijds door den val en de ongehoorzaamheid van Adam. De wereld ligt onder het oordeel Gods en den vloek.
Als wij spreken over oordeel en vloek, is daar een Rechter, die oordeelt en verdoemt. De Heere God, die als souvereine Schepper het werk Zijner handen bezegelt met Zijn goedkeuring, maakt als de hoogste Rechter scheiding tusschen de heerlijkheid van den paradijsstaat en de wereld, die wij kennen. Dat is Zijn rechtvaardig oordeel, dat oorzaak nam in de zonde tegen Zijn goddelijke Majesteit.
Dat oordeel teekent zich af in den geestelijken en lichamelijken dood. De eerste is onmiddellijk ingetreden bij het oordeel, gelijk Hij gesproken had : Ten dage als gij van dezen boom eet, zult gij den dood sterven. (Gen. 2 : 17). Deze maakte een scheiding tusschen God en mensch, brak de gemeenschap met God af en had de verduistering van verstand en hart des menschen ten gevolge, waaronder ons verdorven geslacht leeft.
Ook in den lichamelijken dood wordt de rechterlijke daad des Heeren openbaar, hoe zeer die een weinig wordt uitgesteld. De werkingen des doods dragen wij allen in het lichaam om, maar de doorwerking komt op Gods tijd en neemt ons weg uit dit leven.
Daarom is de lichamelijke dood eenigermate een uitgesteld oordeel. Doch de aard van het oordeel wordt gekend uit de afsnijding van den levensdraad, men zou zeggen het niet natuurlijk zijn van den dood. De dood is ingekomen. Hij wijst op een daad Gods. Immers daar geschiedt niets bij geval. Geen muschke zelfs valt ter aarde buiten Gods wil.
En nu zet de Heilige Schrift de geschiedenis der wereld als geheel onder hetzelfde oordeel. Vooreerst de menschheid. Zij leeft als geheel in de duisternis van den geestelijken dood, zij het ook, dat God Zijn genade over haar doet lichten. Doch ook ten opzichte van dit aardsche leven kan men spreken van een uitgesteld oordeel. Er komt een dag, dat het oordeel wordt voltrokken, en dat gaat niet alleen over den mensch, maar ook over de engelen en over de gansche wereld, die God geschapen heeft.
Een rechterlijke daad Gods zal een voleinding maken met deze bedeeling, en zoo is het kernpunt van de laatste dingen in de voltrekking van het oordeel gelegen. Wanneer omtrent deze dingen niet meer ware te zeggen, zou men dus bij vergelijking kunnen spreken van den dood of ondergang der wereld.
Maar er is meer. Immers dit zou kunnen worden opgevat als het ontbonden worden van de wereld, het ophouden en niet meer zijn, zooals sommige menschen ook den lichamelijken dood willen voorstellen, als ware het daarmede radicaal uit. Dit beteekende echter ten aanzien van een enkelen mensch evenzeer zelfmisleiding als ten aanzien van de geheele schepping.
Het ophouden van alle leven, dat werkelijk een feit zou worden, als de Heere God Zijn scheppende Woord terugtrok, zou toch geen oordeel zijn, dan alleen een oordeel over Gods werk van hetwelk Hij gezegd heeft dat het goed was. Mitsdien zou dit oordeel God Zelf treffen en Zijn voorgenomen Raad. Het zou een even dwaze als goddelooze gedachte zijn, evenals een andere, die eertijds bij sommige philosophen verdediging heeft gevonden, alsof uit den wereldbrand van den ondergang altijd weer opnieuw een zelfde wereld zou voortkomen, die aan de vorige precies gelijk zou zijn en hetzelfde lot zou ondergaan en zoo voortgaande in eindeloozen cirkelgang van ontstaan en vergaan.
Het oordeel echter treft den mensch, dien God als redelijk en zedelijk wezen heeft geschapen, en evenzoo de engelen. Maar daarom zal het redelijk zedelijk wezen niet ophouden te zijn, doch zijn voortbestaan zal door de rechterlijke daad Gods bepaald worden, zoodat het zich van dat oordeel bewust zal zijn. Ook in het oordeel is een openbarende daad Gods, waardoor de mensch als schuldig en God als rechtvaardig wordt gekend en erkend.
De Heilige Schrift zet de gansche wereld onder het oordeel en behelst reeds daarin een profetie van zijn voltrekking als de sluitsteen van de geschiedenis.
Doch ook daarmede is niet alles gezegd, want de openbaring leert, dat de Heere God geen behagen heeft in den dood des menschen, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve. (Ezech. 33 : 11). Hij heeft niet alleen alzoo gesproken door Zijn profeten, maar heeft in den Zoon Zijner liefde het oordeel weggenomen, zoodat Zijn uitverkorenen daaraan worden ontrukt en de voltrekking over hen niet zal komen.
Dat is ook een rechterlijke daad, welke Hij als de hoogste Rechter in Zijn vrijmacht doet, n.l. begenadiging en vrijspraak van het rechtvaardig oordeel, dat zij verdiend hebben.
Deze rechterlijke daad zet een streep door het oordeel, evenalsof de val en de ongehoorzaamheid te niet waren gedaan, zoodat er geen plaats meer is voor den vloek. En dat is maar niet een alsof, maar een werkelijkheid in Christus Jezus, den Rechtvaardige, die alle gerechtigheid heeft volbracht en tot een rantsoen gegeven is, opdat velen gerechtvaardigd worden.
Zoo heeft de Heere in Hem wat nieuws gewrocht in Zijn groote barmhartigheid en ook dit nieuwe is in de wereld gekomen, eerst door het Woord verkondigd en in de vleeschwording des Woords bevestigd en vervuld.
Het welbehagen Gods in Christus strekt nog veel verder, gelijk de apostel getuigt: n.l. dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou uit Ziclizelven, hetzij de dingen, die op de aarde zijn, hetzij de dingen, die in de hemelen zijn. (Kol. 1 : 20. Vgl. Efeze 1 : 10).
De laatste dingen omvatten meer dan het oordeel, want het oordeel is in Christus weggenomen, de vloek is opgeheven en in Hem is door Gods welbehagen een grond gelegd voor de verzoening van alle dingen tot God. Een andere Schrift zegt: God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende. (2 Cor. 5 : 19). Daar is in Christus een verzoenende betrekking, die alle dingen raakt. Efeze 1 : 10 spreekt van bijeenvergadering, Petrus van de verwachting van een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. (2 Petus 3 : 13).
Sommigen zijn spoedig bereid om deze en dergelijke plaatsen naar hun begeerte aan te halen om een algemeene verzoening der zondaren aan te prijzen en misleiden zichzelf en anderen door hun onverstand. Hoe zou ook dezelfde Geest, die deze dingen heeft geopenbaard, indien Hij een algemeene verzoening der menschen heeft bedoeld, nog van een eeuwig oordeel, een worm, die niet sterft, een tweede dood, een hel gewagen ?
Te meer heeft men de zoo even aangehaalde woorden ernstig te nemen om te verstaan, dat de verzoenende daad Gods buiten de zaligheid van Gods kinderen toch een universeele strekking moet hebben, aangezien daar gesproken wordt van alle dingen, die in den hemel en op aarde zijn. Deze uitdrukking heeft dus betrekking op de schepping als geheel en wij hebben elders reeds gewezen op de verwachting, welke de apostel Paulus in de zuchtende schepping beluistert naar den dag der heerlijkheid van de kinderen Gods.
De schepping heeft alzoo betrekking op de heerlijkheid van Christus' gemeente, ziet daarnaar verlangend uit en zal in de heerlijkheid van Christus deelen, gelijk zij in den vloek der zonde deelt.
De mensch, door God naar Zijn beeld geschapen en tot een koninklijk ambt over het schepsel geroepen, staat in een levende relatie tot die schepping, zoodat des menschen val en oordeel ook over haar ging. Door de genade Gods deelt zij echter ook in de verzoening, zoodat zij van den vloek ontheven, in den staat van verheerlijking der kinderen Gods mede met luister zal worden bekleed en de nieuwigheid des levens zal aandoen, die voor een nieuwen hemel en een nieuwe aarde is weggelegd bij God.
De laatste dingen zullen dus niet alleen de voltrekking van het oordeel brengen, maar ook de wegneming van het oordeel voor de uitverkorenen Gods bevestigen in de openbaring der heerlijkheid van de Bruid des Lams, gepaard gaande aan de vernieuwing van hemel en aarde.
Dit alles is in Christus geschonken om in den dag van Zijn wederkomst in de harmonie der eeuwigheid vervuld te worden.
De wederkomst van Christus is dus het centrale en alles beheerschende gebeuren in de laatste dingen, die deze bedeeling zal zien.
Toch is het niet zoo, dat de vleeschwording des Woords en de wederkomst des Heeren als twee feiten zonder verband naast elkander kunnen worden gezet. Veeleer zijn deze feiten nauw verbonden, zoo nauw zelfs, dat zij schier als één gebeuren kunnen worden gezien, gelijk de profeten van het Oude Testament ook inderdaad doen.
Doch ook het Nieuwe Testament laat de volheid des tijds ingaan met Christus' geboorte. Ook daarop werd in ander verband onlangs door ons gewezen. (Ef. 1 : 10) Zoodat de periode van Christus' komst tot Zijn wederkomst reeds in het teeken der voleindiging of der laatste dingen staat.
Het zou dus in dit licht gezien niet onjuist zijn, bij de laatste dingen de vleeschwording des Woords in te sluiten, of deze als eerste in de reeks te noemen. De vleeschwording des Woords is een daad Gods, welke alles bevat, dat aan het einde dezer eeuw geschieden zal : de wederkomst, het oordeel, de heerlijkheid der gemeente, de vernieuwing der dingen.
Ziet men dus op de vervulling der laatste dingen in de wereld, dan valt de scheiding bij de wederkomst. In dien zin spreekt de Christus zelf in Markus 10 : 29, 30.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1940
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1940
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's