Uit de pers
Barth-herdenking
Op verschillende wijze wordt in deze weken herdacht dat 100 jaar geleden Karl Barth geboren is. Hoe men ook over zijn theologie denkt, over één ding zijn voor-en tegenstanders het in elk geval eens: De geschiedenis van de theologie van de twintigste eeuw is zonder hem niet te denken. Barth heeft ontzagwekkend veel geschreven. Naast de dikke delen van zijn Kirchliche Dogmatik (KD) bavat zijn bibliografie een groot aantal commentaren, studies, lezingen, preken en niet te vergeten een groot aantal brieven. In 1984 verscheen een bibliografie van zijn werken, met 976 nummers, vertalingen meegerekend. Zeer groot is ook het aantal boeken en artikelen, aan zijn theologie of delen daarvan gewijd. Barth is ook éen veel omstreden theoloog, wiens werk op zeer verschillende wijze geïnterpreerd wordt. Ik denk b.v. aan de omstreden kwestie van Barth en het socialisme.
Het gaat me in deze persschouw niet om een kritische beschouwing van zijn theologie. Daarvoor zijn enkele kolommen veel te weinig om een zo veelzijdig denken recht te doen. Ik wil iets doorgeven uit een aantal artikelen die me rondom deze herdenking onder ogen kwamen.
Herinneringen aan Barth als docent
Er hebben voor en na de oorlog nog wat nederlandswe theologen een of twee semesters bij Barth gestudeerd. De redaktie van Kerk en Theologie vroeg aan enkelen een impressie te geven van zo'n studieperiode in Bazel. Een van hen, ds. S. F. van Veenen vertelt hierover het volgende:
'Naast zijn dogmatische "Vorlesungen" waren er in ons semester ook de colleges, waarin hij met ons (en met meerdere toehoorders) de eerste Petrusbrief las en uitlegde, de brief aan een gemeente, die leefde onder de druk, die op haar was gelegd. Deze colleges, aan de directe Schriftuitleg gewijd, zeer direct aansprekend, heeft hij later onderbroken, omdat dit niet tot zijn directe opdracht behoorde.
Het waren niet alleen deze colleges, waarvoor hij regelmatig met zijn vele hoorders, ook wel van buiten de theologische faculteit, contact had. Hij hield ook een 'Seminar', een vorm van intensieve communicatie, zoals wij deze toen in Nederland nog niet kenden. En een 'Sozietat' bij hem thuis, waartoe hij meer gevorderden uitnodigde, met name ook buitenlandse studenten. In zijn "Seminare" werd altijd een bepaalde theologische tekst onder zij n leiding gelezen, bestudeerd en uitgelegd, waarbij van de deelnemers (er was meestal ook een kring van toehoorders) ook actieve deelname verlangd werd. In ons semester was wel een heel boeiende stof aan de orde, die ons veel te denken gaf: Calvijns fundering van de kinderdoop (Inst. IV, cap. 15 en 16).
(...) Het is hier niet de plaats om op de vragen, die hier liggen, nader in te gaan. Genoeg om op te merken, dat dit "Seminar" ons nogal wat te denken gaf, ook te protesteren — vanuit de achtergrond van de verbondstheologie — en te vragen. We deden dit in ieder geval bij het doordenken van de aan de orde komende vragen, waarbij de studenten uit de kring van de Bekennende Kirche uitmuntten door hun bijzondere "Gründlichkeit".
Daarnaast waren er dan nog in dit wederzijds contact de zogenaamde "Offene Abende", waar wij — in groepen van zo'n 15 studenten — bij Barth thuis werden uitgenodigd, om in meer huiselijke kring het gesprek op vertrouwelijke basis voort te zetten. Meestal ging het daarbij om een korte reproductie door een of twee hoorders van datgene, wat op de dogmatische colleges aan de orde was geweest, waarbij wij de gelegenheid hadden om nader uitleg te vragen en tevens konden toetsen of wij hem ook werkelijk verstaan hadden.
Dit zomersemester werd hierbij van dit programma afgeweken. Barth oordeelde namelijk, dat de bijzondere omstandigheden, waarin kerk en christenen in die jaren verkeerden, en de bijzondere verzoekingen (de toenemende dreiging, die er van het sterk gemilitariseerde "Herrenvolk" naar buiten toe uitging) het noodzakelijk maakten om niet alleen theologie te bedrijven, maar om tevens in alle openheid met elkaar in gesprek te komen over de steeds dringender vraag naar de verantwoordelijkheid van de christen in en ten aanzien van het tijdsgebeuren, concreet: ten aanzien van wat zich in de politiek afspeelde. Dit hield Barth in die maanden — voorafgaande aan het najaar van 1938 — sterk bezig.
(...) Op deze "politische Offene Abende" ging het er om, dat wij als studenten, vanuit een verschillende achtergrond — gevraagd werden om aan de hand van een korte samenvatting van het tijdsgebeuren van de afgelopen dagen zo goed mogelijk geïnformeerd — aan te geven hoe wij van mening waren tot een verantwoorde houding te kunnen komen. Waarbij ons vooral op het hart werd gebonden, dat er een duidelijke (zichtbare, voelbare) relatie dient te zijn tussen het christen-zijn, het eigendom van Christus te zijn (met lichaam en ziel, innerlijk en uiterlijk) en de wijze waarop wij, niet neutraal, maar als christen, onze verantwoordelijkheid gestalte dienden te geven. Iets wat Barth een jaar later, bij zijn toernee langs de Nederlandse faculteitsverenigingen (n'en déplaise H. Colijn) in alle duidelijkheid herhaalde.
Hij riep op tot betrokkenheid bij het tijdsgebeuren, zeker niet in het minst bij de kerkstrijd in Duitsland, een betrokkenheid die later in en vanuit Nederland in en door bepaalde contacten steeds nauwer gelegd werd en gestalte kreeg mede in de uitgave van een serie "Berichten uit de Duitse Kerkstrijd". Voor ons mede een begin van een stuk oecumene, boven bloed en bodem uit. Ook een leerschool, een oefenschool voor het verzet, dat de kerken later zouden hebben te bieden.'
Prof. H. W. de Knijff wijst er in hetzelfde nummer op, dat hem in Barth altijd getroffen heeft diens interesse in mensen. Een van de sterkte voorbeelden hiervan, was Barth's kontakt met de gevangenen. Barth preekte tot op hoge leeftijd regelmatig in de gevangenis in Basel. 'Hij voelde zich daar geheel op zijn gemak; zijn eigen levensgevoel was zozeer doordrenkt van besef van zonde en kleinheid tegenover God, dat hij daar kennelijk liever voorging dan in een Bazelse stadskerk.' Maar Barth stelde ook belang in de mens achter de gevangene, hun leefwereld. Ontslagen gevangenen bezochten hem nogal eens thuis.
Humor bij Karl Barth
Herdenkingsartikelen laten nogal eens facetten van iemands leven zien die in een theologisch boekwerk doorgaans niet aan de orde komen. Zo schrijft dr. Th. C. Frederikse in Kerknieuws van 9 mei:
'Kenmerkend voor Barth is zijn gevoel voor humor. Eberhard Busch heeft diens biografie geschreven aan de hand van brieven en autobiografische teksten. De lectuur daarvan is ook daarom zo boeiend omdat je blijft glimlachen.
Wie Barth persoonlijk heeft meegemaakt herkent in dit boek zijn tintelende oogjes achter zijn sterke brilleglazen.
Die humor is niet alleen een karakterkwestie maar staat in verband met zijn geloof en theologie. Humor is de gave iets zó uit te drukken dat meteen iets anders of zelfs het tegendeel doorkomt. Daardoor wordt men even op het andere been gezet, zoals de voetballer dat noemt. Die kunst paste Barth in het bijzonder toe wanneer hij een voorwoord schreef voor een nieuw deel van zijn omvangrijke oeuvre. Als voorbeeld een zinsnede uit het voorwoord van de tweede sterk omgewerkte druk van de beroemde Römerbrief uit 1922. Van recensies over de eerste druk, zo schrijft hij, heeft hij geleerd en hij vervolgt dan "dat de instemmende recensies die ik gekregen heb me meer tot zelfkritiek dienden dan de negatieve reacties omdat ik van sommige lovende woorden zó geschrokken ben, dat ik niet meer kon ontkomen aan de noodzaak om de zaak die mij ter harte gaat nog heel anders en van een radicaal verschillend gezichtspunt uit aan te pakken".
Juist ook lovende recensenten krijgen een prik maar hij is vooral zelf tekort geschoten. Echte humor weet zichzelf op de korrel te nemen. Dat is het typische van joodse gein. Zich zelf relativeren, een onverwachte wending, dat is echt Barth. De naam "dialektische theologie" was daarom destijds nog zo gek niet.'
Triumf der genade
Onder die titel schreef in 1954 de amsterdamse dogmaticus Berkouwer een vermaard boek over Barths theologie. Ook prof. dr. K. Runia wijst op dit aspect in zijn artikel in het Centraal Weekblad van 9 mei. De commentaar op de brief aan de Romeinen markeerde een wending in Barths denken. Hij wendde zich af van de liberale 19e eeuwse theologie, legde zijn oor te luisteren bij kerkvaders en reformatoren en zette zijn dogmatiek op vanuit het midden van de Schrift: Gods openbaring in Jezus Christus. Runia schrijft o.a.:
'Hij wilde afzien van elke poging om een aanknopingspunt voor het evangelie te vinden in deze wereld of in de mens zelf en ging zijn dogmatiek volstrekt christocentrisch opzetten. Jezus Christus is het begin van al Gods werken en wegen. Als we over de uitverkiezing nadenken, moeten we beginnen met Jezus Christus. De schepping moet geheel gezien worden in het licht van Jezus Christus. Ook het antwoord op de vraag wie de geschapen mens werkelijk is kan alleen afgelezen worden van de ware mens, Jezus Christus. Deze aanpak, die Barth consequent volhield in zijn hele dogmatiek, betekende in allerlei opzichten een verschuiving in de traditionele theologie.
Maar ook in allerlei onderdelen van de dogmatiek gaf Barth nieuwe aanzetten en ging hij nieuwe wegen. Voor velen was het, bij voorbeeld, een grote verrassing dat hij er toe kwam om de kinderdoop af te wijzen. Velen van zijn volgelingen hebben daar grote moeite mee gehad en zijn hem hier ook niet in gevolgd. Maar ook als men het niet eens is met Barth, krijgt men toch allerlei impulsen om verder te denken. In ieder geval kan men hem nooit zo maar voorbijlopen.
Toch is het opmerkelijk hoe vaak Barth zich bij de grote tradities van de christelijke kerk aansloot. Voor velen was het een verrassing dat Barth het opnam voor de klassieke Christologie van de oude kerk (Jezus Christus — God en mens tegelijk), voor de maagdelijke geboorte, voor de leer van de Drie-eenheid enzovoort. Het gevolg was dat veel jongere theologen ineens weer belangstelling kregen voor de traditie van de kerk.'
Ook Prof. dr. W. H. Velema gaat op dit karakter van Barths theologie in {Kerknieuws). Velema is onder de indruk van zijn spreken over de genade en de werkelijkheid van het heil in Christus, maar maakt toch een kritisch voorbehoud. Dreigt bij Barth de genade geen principe te worden?
'De overmacht van de genade is, naar mijn gedachte, vooral daaraan te danken dat God Zelf in Jezus Christus het handelend subject is. Zo is er een directe relatie tussen wat in de geschiedenis gebeurt én tussen de eeuwigheid. De eeuwige God handelt in de geschiedenis, maar Hij doet dat als de eeuwige!
Laat ik zonder verdere omhaal mogen zeggen, dat deze visie mij een constructie lijkt, waarin de genade een principe wordt. Ik besef dat velen zich in deze interpretatie niet kunnen vinden. Zij zullen haar een caricatuur noemen van wat Barth voor ogen heeft gestaan. Wellicht willen wij teruggrijpen op de benaming die Barth nog voor Berkouwer gebruikte: fundamentalistisch — met weglating van de aanhalingstekens.
Toch houd ik het spreken over genade als principe staande. Zoals de zonde een tijdloze kwalificatie van des mensen bestaan is, zo is de genade dat ook. In Jezus Christus is er ongetwijfeld een relatie met de tijd. Maar Jezus Christus is in de eeuwigheid één met de Vader! Daarom is de genade een principe van eeuwigheid. De verkondiging — Barth wordt niet moe het te herhalen, tot in zijn Ethiek toe — is een aanzegging van des mensen verkozen zijn in Jezus Christus. Die aanzegging is een historisch gebeuren, maar bestaat in de bekendmaking van wat in de eeuwigheid is besloten.
Dr. J. van Genderen heeft in de serie voordrachten over Barth, welke de E.O. deed uitspreken, gewezen op het universalisme en het objectivisme bij Barth. Hij deed dat in het kader van de bespreking van Barths leer over de verzoening. Ik meen dat dit terecht is gezegd. Deze bezwaren zijn keerzijde van wat ik noemde, de genade is een principe geworden.'
Velema is van mening dat dit alles met name voor de prediking gevolgen heeft. Landt de prediking nog wel in de realiteit van het mensenleven? Het zijn dezelfde bezwaren destijds door Berkouwer verwoond ten aanzien van de aard van de verkondiging. Z.i. kwam het beslissingskarakter van de verkondiging met het appel tot geloof bij Barth onvoldoende tot zijn recht. Men kan ook denken aan de bezwaren van Van Ruler en vanuit de praktische theologie van Jonker aan het adres van Barth.
Typerend is — Velema wijst erop — dat men na Barth's heengaan ook van post-barthiaanse zijde gezegd heeft: 'Er is bij Barth geen plaats voor onze werkelijkheid'. Dit verwijt hangt stellig samen met de nadruk op ervaring en situatie in de moderne theologie. Velema schrijft dan ook:
'Er zijn er die zeggen: Men moet niet beweren dat Barth zijn tijd gehad heeft. Het is veeleer omgekeerd! Barths tijd komt nog. Ik meen dat we het protest van de jonge Barth tegen het liberalisme van zijn dagen opnieuw nodig hebben. Nu moet het gericht worden tegen de ervaringstheologie. Barth kan alleen een heilzame remedie zijn, als de genade niet langer als een principe wordt meegedeeld. Zij moet als Gods belofte verkondigd worden. Die belofte vraagt om geloof. De Heilige Geest is nodig om Gods werkelijkheid in onze werkelijkheid, vernieuwend, en bekerend, hoopgevend en wegwijzend, aanwezig te doen zijn!
Bij het lezen van Barths werk heb ik de ervaring van: ja, daar is hij bezig met het Woord, en tegelijk kan ik niet loskomen van het bezwaar: de genade is een principe.'
Zo blijft de theologie van Barth boeien en uitdagen, uitdagen ook in die zin dat ze om een kritische verwerking vraagt. Barth heeft scherpe vragen gesteld aan de gereformeerde traditie. Ik denk aan zijn verkiezingsleer, aan zijn afwijzing van de kinderdoop, aan zijn visie op de verhouding van schepping en verbond. Omgekeerd zijn er vanuit de Schrift kritische vragen aan Barth te stellen, met name op de punten hierboven genoemd. Problematisch is en blijft, dat de interpretatie van Barth lang niet gemakkelijk is. De uitgebreidheid van zijn werk brengt dat met zich mee, de bewegelijkheid van zijn denken ook. En het wordt nog ingewikkelder, als we zien hoe de 'Barthianen' heel verschillende kanten zijn uitgegaan. Men kan daar niet zomaar een is-gelijk-teken tussen plaatsen. Ik sluit dit overzicht af met een herinnering van Hans Küng aan Barth. Küng had eens een gesprek met Barth over het pausdom en zei op een gegeven moment: 'We zijn het wel niet met elkaar eens, maar ik erken de oprechtheid van uw geloof. Barth's reaktie was: 'Zo, u erkent mijn oprechtheid van geloof. Zelf zou ik mij dat nooit toekennen. En als eenmaal de dag gekomen is dat ik voor mijn Heer moet treden, dan zal ik mijn boeken niet in mijn "ransel" op mijn rug meetorsen. Dan zouden alle engelen maar lachen. Maar ik zal ook niet zeggen: "Ik heb het altijd zo goed gemeend, ik geloofde oprecht". Nee, dan zal ik slechts een ding te zeggen hebben: 'Heer, wees uw arme zondaar genadig'. Triumf der genade!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's