Het kerstevangelie verkondigd in de wereld, die leeft bij het zichtbare, het tastbare, het bewijsbare
Kerstfeest komt!
De ster van Efratha zal weer schitteren voor de ogen van ontelbaar veel jongeren en ouderen, die in de geest naar de stal van Bethlehem willen reizen om daar op dit hoge feest hun Koning te aanbidden. Overal, waar het engelenwoord van de grote blijdschap zal worden gehoord en nederig zal worden geloofd, zal dit Licht der lichten zijn vertroostend schijnsel spreiden in de nachten van onze schuld, ons lijden, in de duisternis van de dood.
Maar het is de vraag, hoe in de wereld van nu dit kerstevangelie wordt ontvangen.
Niet minder echter klemt de vraag aan de grens van 1973, óf deze goede tijding nog ontvangen wordt. Het lijkt erop, dat in deze tijd de verkondiging van het Kind in de kribbe niet alleen niet meer wordt aanvaard, maar zelfs niet eens overkomt bij vele moderne mensen. Al zijn er nog volop kaarsten voor kerst en klinkt het 'Stille nacht', dat men voor geen enkele prijs zou willen missen, er is vaak geen enkel begrip en daarom ook geen aandacht voor Gods hoge en heilige bedoeling met de gave van Zijn Zoon. De kribbe gaat niet meer schuil achter sparregroen, maar is nergens meer te vinden. De kerstkaarsen branden stil en strak, maar de stal is leeg geworden.
Men leeft immers in onze tijd bij wat voor ogen is: het zichtbare, het tastbare, het bewijsbare.
Dat geldt al van vele ouderen, van wie sommigen nog een vaag en ver herinneren bewaren aan de zin en de zegen van het echte kerstfeest. Dat geldt nog meer van jongeren, die opgegroeid zijn in een wereld, die zweert bij wat te zien, te tasten en te bewijzen is. U bemerkt dit aan alle kanten. Wellicht ook aan de kant, waar we het niet hadden vermoed: bij onze medekerkgangers en uw eigen kinderen. Het is lang niet onmogelijk, dat we deze gedachtenwereld ook bij ons zelf hebben ontdekt.
Het gaat om het zichtbare. Ik denk aan een huisbezoek nog niet zo lang geleden. Althans aan een poging tot bezoek, want halverwege de trap werd ik al gestuit door een stroom van woorden: U mag niet boven komen, want we geloven niet. Ik aanvaard alleen wat ik zie en wat ik niet kan zien, weiger ik te geloven. U behoeft ook niet te proberen me van het tegendeel te overtuigen; mijn ogen zijn m'n getuigen. Wat die niet zien, geloof ik niet. Uit! Wilt u de deur goed dichttrekken?
Daarmee was alles gezegd. Er wordt geleefd bij het waarneembare en al wat onzichtbaar is, wordt verwezen naar het rijk van de sprookjes. Misschien — althans met de kerstdagen — een aangrijpend sprookje, maar daar je er niets mee kunt beginnen in het volle leven, waardeloos en soms zelfs gevaarlijk. Heel duidelijk en beslist stelt men: Eerst zien en dan geloven. Een geloven, dat dan geen geloof meer zou zijn.
Vaak zal dit alles voortkomen uit een innerlijke onverschilligheid tegenover de eeuwige dingen. Een onbewogenheid, die zelfs niet ontroerd wordt bij het Kind in de kribbe, laat staan dan, dat men zou knielen in aanbidding en overgave. Eigenlijk keurt men het Kind geen blik waardig. Soms schuilt daarachter — bij ouderen vaker meen ik, dan bij jongeren — het min of meer verdrongen besef, dat de ontmoeting met het Kind vergaande consequenties heeft: geloven is gehoorzamen. Vaak is dit echter niet het geval. Men is zo doordrenkt van de gedachte, dat alles wat onzichtbaar is onwerkelijk zou zijn, dat men er niet aan kan denken en wil denken om te geloven, wat men niet ziet. Anderen zoeken hun zekerheid in wat letterlijk houvast kan geven. Niet enkel wat zij zien, maar wat zij kunnen aanraken. betasten en vasthouden met hun handen. Het gaat hen om een lichamelijk ervaren of om een geestelijk ervaren. Ervaren en niet geloven. Tastbaar is, wat wij kunnen grijpen. Soms is dit het geld, dat in deze wereld van consumptiedrift hen opdrijft. Vaak is het ook genot, dat zij zich willen verwerven. Misschien een hoog beleven, diep en hevig, dat in bijna religieuze termen wordt verheerlijkt of ook wel het gewoon genieten in burgerlijke braafheid van een goed gezin. Soms ook — maar lang niet altijd — een vlak genot, waarvan men gulzig en gretig wil genieten. Als dan de verveling daarover of de walging daarvan ons naar de keel stijgt, betekent dit niet, dat men nu in een andere richting gaat zoeken — wat bekering zou kunnen betekenen — maar een graaien en grijpen naar iets dat dan wel houvast kan geven. In Rotterdam noemt men dit met een wreed woord een hondengeloof: het vlees is beter dan de benen. Maar men geeft geen kamp: Alleen wat te tasten, te ervaren is, heeft waarde.
Een waar het kerstevangelie dat niet biedt, is er voor het evangelie van het Kind geen plaats. Voor het evangelie niet en voor het Kind nog minder.
Ik denk ook aan mensen, die het houden bij het bewijsbare. Het gaat hen niet om een voorwendsel om niet te geloven en evenmin om verhaast genot, maar om volstrekte zekerheid.
We kennen de bewijzen uit de wiskunde met een streng rechtlijnig denken. Van stap tot stap kan alles worden nageplozen en gecontroleerd. U vraagt om te bewijzen, welnu hier is het bewijs. We zweren dan ook bij wat 'wetenschappelijk bewezen is'. Het is geen wonder, dat we zo redeneren, want onze hele opleiding gaat sterk in deze richting, ook van hen, die dan geen wiskunde leren. We kunnen nauwelijks meer anders denken. Bovendien geeft dit rust, want nu kunnen we duidelijk zien, waaraan we toe zijn. Het is een feit, dat velen in de kerk ook zo denken. Daarom denken vele jongeren dan ook, dat hun geloof een enorme steun zou krijgen, als we het geloof zouden kunnen bewijzen. Dan zouden ze sterk staan in het gesprek met niet-gelovige vrienden. Sterker ook tegenover hun eigen twijfels. Ook ouderen denken vaak niet anders. Hoe vaak gebeurt het, dat ouders, die niet gestudeerd hebben hun hoop vestigen op iemand, die dat wel heeft gedaan: U moet eens met mijn zoon of dochter praten. Wij kunnen dat zo niet, maar u kunt hem natuurlijk wel duidelijk maken, dat ons geloof juist is. Dat wil in beide gevallen zeggen, dat we het geloof willen bewijzen. Maar het geloof laat zich niet bewijzen. Hoe moet het dan met het kerstfeest? De kleine kerstkaarsjes verbleken bij het kille licht van de neonlampen, die hun schijnsel zonder schaduw werpen op een open wiskundeboek. Wie leven wil alleen bij het bewijsbare zal geen echt kerstfeest kunnen vieren.
Nog blijven wij een uitweg zoeken. Hoe graag zouden we de weg gaan van een christen uit de eerste eeuwen. Een heiden had hem uitgedaagd om hem de God van de christenen te laten zien, zoals zijn goden zichtbaar en tastbaar stonden in de nissen van hun tempels. Zonder zich maar een ogenblik in het nauw gedreven te voelen, zei de christen, dat hij dat meteen zou doen. Hij nam de ander mee naar buiten en vroeg hem om in de zon te kijken, die stralend helder aan de hemel stond. Deze deed dit maar sloeg meteen de gepijnigde ogen neer. Toen zei de christen tot hem: Ik heb u gevraagd in de zon te kijken, die alleen maar de dienaar van mijn God is. Dat kunt u niet, hoe wilt u dan God zien'. Als kind vond ik dit een afdoend antwoord, maar ik ben me bewust, dat ik daarmee nu niemand zal overtuigen.
Wij leerden godsbewijzen om aan te tonen, dat God bestaat, maar mogen deze voor een gelovige een zekere steun betekenen, voor wie niet gelooft zijn ze geen bewijzen. Hij wil immers zien, tasten en een wiskundig bewijs hebben. Bijna wanhopig vragen we, wat ons dan te doen staat?
Laten we beginnen te bedenken, dat dit probleem niet alleen speelt in onze tijd. Ik geloof wel, dat elke tijd zijn eigen vraagstelling heeft, maar ik meen ook te weten, dat in alle tijden het kerstevangelie weerstanden ondervindt.
Als u het evangelie van Lucas leest, hoort u blij ontroerd van de geloofsgehoorzaamheid van de herders en de verwondering van de hoorders. Maar als u dan het evangelie van Johannes opslaat, hoort u heel andere geluiden. Niet dat Johannes Lucas zou bestrijden, maar hij legt de nadruk op een andere kant. Hoort, hier hoort u hem spreken van het licht, dat in de wereld kwam, maar dat de mensen de duisternis liever hadden dan het licht, omdat hun werken boos waren (Joh. 3 : 19)'. Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen (Joh. 1:5). 'De verdorven mensen hebben het licht.. . niet gebruikt om de Zoon van God recht te kennen, te dienen en te eren' zeggen de kanttekenaren van de statenbijbel bij deze tekst. Inderdaad ook toen gold het, dat Hij kwam tot het Zijne en dat de Zijnen Hem niet hebben aangenomen (Joh. 1 : 11).
Het kerstevangelie is in geen enkele tijd naar de mens. Toen niet. Nu niet. Nooit. Maar het kerstevangelie is er wel vóór de mens. Ook voor de mens van nu met al zijn vragen en twijfels, zijn onwil om te geloven. En zijn onmacht om te geloven, omdat hij een gevangene is geworden van zijn opleiding en de tijd, waarin we leven. Dat houdt voor ons allen in, dat we ons er nooit bij zullen mogen neerleggen, dat de mens, die leeft bij wat zichtbaar, tastbaar en bewijsbaar is, aan het Kind in de kribbe zou voorbijgaan. De anderen niet. En onze eigen gemeenteleden niet. En onze jongeren niet. Wij hebben nog altijd een woord voor de wereld.
Wij kunnen de waarheid van het kerstevangelie niet laten zien. Maar we kunnen wel in de weg staan, dat anderen het zouden zien. We kunnen het Kind niet laten betasten door de handen van wie niet gelooft, maar we kunnen wel anderen verhinderen om tot het Kind van Kers.tfeest te komen. We kunnen niets bewijzen, maar God geve, dat we als leesbare brieven van Christus iets tonen van Zijn genade en macht.
De herders maakten alom bekend, wat hun van het Kind was gezegd. God vraagt niet van ons, dat we bewijzen, dat Christus is geboren, maar wel dat wij het verkondigen. De herders gaan lof zingend de nacht in. Klinkt het loflied van ons doordringend en blij in de nacht van de moderne wereld? Laat in ons leven iets zichtbaar worden van Gods genadewerk door de Heilige Geest. Laat de wereld tasten door onze daden, ons zijn, van Gods geheim in ons leven. Laat ons leven een teken zijn van het Kind in de kribbe. Het Kind kwam tot het Zijne en de Zijnen namen Hem niet aan. Maar de Heilige Geest maakt, dat ook het andere geldt: ovelen als Hem aangenomen hebben heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden, namelijk, die in Zijn naam geloven (Joh. 1 : 12).
Dan beleven zij, jongeren en ouderen, en wij het eeuwig wonder van het kerstfeest: Het oog van het geloof ziet het Kind als zijn Verlosser, onze eerbiedige handen tasten in geloof naar Zijn kleine handen en de kribbe is voor het geloof het eeuwig bewijs, dat God de wereld liefheeft. Ook de wereld aan de grens van 1973.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's