De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

7 minuten leestijd

Mag ik belijdenis doen? Door W. van Vlastuin, uitgave F. Hardeman te Ede. Prijs ƒ 11,50. Voorwoord van ds. W. Pieters
Dit boekje van 61 bladzijden gaat in op de vraag waar (jonge) gemeenteleden mee kunnen zitten, namelijk of zij belijdenis van hun geloof mogen afleggen. In vogelvlucht geeft de schrijver een overzicht van enkele bijbelse en historische notities. Het historisch beeld is m.i. te ongenuaneerd. Er is meer onderscheid in de visie op belijdenis en avondmaal geweest, met name in de Nadere Reformatie, dan uit deze schets blijkt. Verder voert het feit, dat de Moorman uit Handelingen 8 zegt: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is en niet: ik geloof in de Heere Jezus, een onderscheid in dat door Lukas niet zo bedoeld is.
Het boekje als geheel komt sympathiek bij mij over. Vooral als het gaat om de toon die je opmerkt in de hulp die mensen geboden wordt in hun geloofsworsteling rondom belijdenis en avondmaal. Ik acht het ook een goede zaak dat de auteur duidelijk afstand neemt van het zogenaamde historische geloof. Ook worden belijdenis en avondmaal sterk op elkaar betrokken. Toch ben ik bang dat de lezer uiteindelijk te veel teruggeworpen wordt op zichzelf. Ben ik wel wedergeboren? Heb ik wel het ware geloof? zijn vragen waarin je vast kunt lopen. Dienen ze niet omgebogen te worden naar de vraag Wie de Heere voor ons is? Dat Hij Zijn beloften waarmaakt. Dat niet onze wedergeboorte, maar Jezus Christus de inhoud van onze geloofsbelijdenis is wordt wel door de schrijver gesteld, maar als het om de konsekwenties gaat, blijft hij toch te veel in het subjectieve spoor. Belijdenis doen is niet op jezelf zien, maar alleen op Jezus Christus zien.
W. Verboom, Hierden

Het E.O.-programma Theologische Verkenningen wijdde in het jubileumjaar 1986 een serie ethercollege's aan Karl Barth. De neerslag ligt in dit boekje voor ons. Een zes-tal auteurs werkten eraan mee: dr. M. J. Arntzen, dr. R. H. Bremmer, prof. dr. J. van Genderen, drs. K. Exalto, prof. dr. K. Runia en prof. dr. W. H. Velema.
Na een korte, heldere tijdsbepaling van de hand van Exalto komt een aantal thema's uit Barth's theologie aan de orde dat er mag wezen: zijn nee tegen de natuurlijke theologie, zijn Schriftopvatting en bijbelgebruik, zijn leer aangaande verkiezing, schepping, verzoening en kinderdoop, zijn leer aangaande de laatste dingen en zijn visie op de ethiek. Velema schrijft de uitleiding.
Stuk voor stuk opstellen die een afzonderlijke bespreking waard zouden zijn. In het bescheiden kader van deze boekbespreking beperk ik me evenwel tot enkele opmerkingen.
De eerste is deze. Het tijdsbestek van de korte radiolezing biedt wel uiterst begrensde ruimte om genoemde thema's recht te doen. De auteurs hebben moeten woekeren met deze ruimte. Dat laat bij de lezer iets tweeslachtigs na: enerzijds dankbaar respect voor overzicht en inzicht dat in luttele bladzijden geboden wordt, anderzijds het onbevredigde gevoel toch slechts even aan de beker te hebben genipt.
Ten tweede. Alle medewerkers aan deze serie steken niet onder stoelen of banken, hoe kritisch-afwijzend ze tegenover Barth's theologie staan. Te meer frappeert het, hoe ettelijken onder hen niet geringe waardering op weten te brengen voor markante facetten ervan. Zo gaat Van Genderen een eindweegs mee in Barth's resolute offensief tegen een geprononceerde natuurlijke theologie (al wijst hij Barth's eenzijdigheid tegelijk hartgrondig af) en haalt hij met instemming Barth's grondstelling aan: 'Principieel gezien is de zin van de leer van de predestinatie, dat het genade is om genade te ontvangen' en geeft hij Barth helemaal toe dat de menselijke beslissing geen tweede brandpunt van een ellips is (al verwijt hij Barth m.i. terecht zijn pneumatologische manco).
Evenzo geeft Velema er ronduit blijk van, voor tal van passages bewondering te hebben. Ik wil met deze opmerking maar zeggen dat ik deze houding niet alleen eerlijk en ook een beetje moedig vind, maar vooral: theologische terzake. Men kan zonder in te stemmen met structuur en konsekwenties van een theologie zich bepaalde noties en intenties voor gezegd houden.
In de derde plaats. Het is duidelijk dat hier geen mensen in het krijt treden die de staf over Barth komen breken zonder ooit veel meer van Barth te hebben gelezen dan wat citaten uit Berkouwers Triomf der Genade! De auteurs zijn terdege met hem in gesprek en hebben (dus) geluisterd. Zonder de anderen te kort te doen, geldt dit naar mijn besef bij uitstek van Velema.
De hoofdstukken die hij schreef zijn van hoog niveau. Niet omdat ze zo gewild geleerd zouden zijn, maar omdat er een echte geleerde in aan het woord is.
Ten vierde een tweetal vragen. Zou het niet vruchtbaar geweest zijn wanneer Arntzen niet alleen de twee-heid van Woord en Geest bij Barth had gesignaleerd, maar ook – b.v. aan de hand van Calvijn's nadruk op het getuigenis van de Heilige Geest – wat dieper was ingegaan op het geheim van hun twee-eenheid?
Van Genderen, die de theopaschietische lijn in Barth's verzoeningsleer afwijst, zou wel te vragen zijn wat hij bedoelt als hij zegt: 'We mogen nog wél zeggen, dat God die zelfs Zijn eigen Zoon niet spaarde, zichzelf niet gespaard heeft'.
Ten vijfde: een uitroepteken achter deze zin van Van Genderen: 'Men kan bewondering hebben voor de strakke systematiek (sc. van Barth's dogmatiek). Maar de vraag laat zich niet onderdrukken, of dat systeem geen belemmering is voor het blijven bij wat het Woord van God zelf zegt!' Deze kritische vraag raakt o.i. nog steeds de kern van de kwestie. Al moet ik erbij zeggen, dat het proefschrijft van collega C. Vermeulen (Het hart van de kerk. De plaats van de Heilige Geest in de theologie van Karl Barth, Nijkerk 1986) deze overtuiging weliswaar niet ondergraaft, maar er wel iedere lichtvaardige vanzelfsprekendheid aan ontneemt.

Dr. A. J. Onstenk: Je staat er voor. Werken in het christelijk onderwijs. Uitgave van Boekencentrum, Den Haag. Prijs ƒ 17,90.
De schrijver, predikant en godsdienstleraar, schrijft vanuit de ervaringen die hij opgedaan heeft en doet. Hij geeft in deze paperback geen diepgaande beschouwingen over de christelijke identiteit, maar hij vraagt aandacht voor een aantal essentiële zaken; hij stuurt bij, corrigeert en stimuleert, waarschuwt en probeert de bedding aan te geven waarbinnen het christelijk onderwijs kan funktioneren. Het gaat niet over het protestants christelijk onderwijs op zich, want Onstenk juicht toe dat er ta.v. het godsdienstonderwijs samenwerking is met de rooms-katholieke collega's (74).
Onstenk kiest niet voor de benadering van de Groninger School (71) dat godsdienstonderwijs niet meer mag zijn dan het op een didaktische verantwoorde manier aandragen van formele en rationele kennis ten aanzien van het 'verschijnsel' godsdienst (Zie bespreking van dr. L. Zwanenburg van: Tussen leuren en leren); Onstenk kiest voor een bewust uitgaan van de belevingswereld van het kind en wil daarbij pedagogisch-didactisch aansluiten (73), maar hij is liever een goeroe die spreekt vanuit zijn hart, dan een deskundige maar strikt neutrale museumgids' (79).
In een tiental hoofdstukjes komen er heel wat zaken aan de orde: een christelijke school, wat is dat? Motieven om een school te bezoeken; de ouders; het bestuur; de leerlingen, de leraren; godsdienstonderwijs en vieringen; conflicten; afronding.
Praktisch worden er heel wat 'stips.' gegeven die van belang zijn b.v. Laat het bestuur bij elke vergadering 15 à 20 minuten bezig zijn met bezinning op de identiteit (28); de school is werk- en leefgemeenschap met eigen karakters en doel (14 en 90 e.v.).
In deze uitgave mis je al lezende een duidelijke keuze, want het pleiten voor christelijke schoolgemeenschap heeft ook konsekwenties voor het toelatingsbeleid en benoemingsbeleid. Dan zullen er knopen doorgehakt moeten worden. Dan kies ik voor de benadering om de school te blijven zien als een verlengstuk van de christelijke opvoeding in het gezin; het godsdienstonderwijs staat dan in het teken van de christelijke visie van de ouders en is daardoor naar zijn aard verkondigend en evangeliserend (70).
Onze kring van lezers wijs ik liever, t.a.v. de vragen rond het prot. chr. onderwijs, op de publicatie van dr. A. Noordegraaf: Meer dan een formule; De betekenis van de gereformeerde grondslag voor christelijke organisaties (de relatie naar de belijdenis speelt bij Onstenk geen rol, 9). En verder de publikatie die drs. M. Burggraaf verzorgd heeft in de Reformatiereeks: Het christelijk onderwijs.
I. A. Kole, Berkenwoude

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 14 juli 1987

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 14 juli 1987

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's