Uit de Pers
Angst voor de dood
Het einde van een jaar herinnert ons aan onze vergankelijkheid. We zijn op doortocht als mensen onderweg. We kijken achterom en er zijn mensen achtergebleven. We zien vooruit en vermoeden ons eigen levenseinde of dat van mensen die ons lief zijn. Angstig kunnen we daarom soms de grens van een nieuwjaar oversteken. Angst voor het leven of angst voor de dood. Het viel me op, dat er de laatste weken nogal veel over angst en aanvechting, schuld en schaamte werd geschreven in de kerkelijke pers. In het Centraal Weekblad van 17 december 1993 schrijft prof. dr. K. Runia onder de titel 'Angst voor de dood overwinnen'. Hij heeft het onlangs verschenen boekje over ziek-zijn en de omgang met zieken ('Doorlopend bezoek') van Nico van der Voet gelezen. Daarin wordt in een apart hoofdstuk ook aandacht besteed aan angsten, die een ernstig zieke doorstaat: angst voor het afscheid, angst voor het alleen-zijn, angst voor de dood en angst voor het leven na de dood. Hij begint zijn artikel met het citeren van het aangrijpende gedicht van Hendrik Marsman uit een reeks gedichten over de dood, waarvan we hier alleen de slotregels citeren uit 'De overtocht':
o! de tocht naar het eeuwige land
door een duisternis somber en groot
in de nooit aflatende angst
dat de dood het einde niet is.
Angst voor de dood komt vandaag bij de meeste mensen niet meer voor. De dood is voor hen het absolute einde. Runia veronderstelt dat angst voor de dood het meest voorkomt bij kerkmensen. Bij hen leeft nog besef van het oordeel Gods, waar een mens doorheen moet als hij sterft. Hoe sterven is, weet niemand precies, alle verhalen van de zogeheten bijna-dood-ervaringen ten spijt.
Om eerlijk te zijn, weten we eigenlijk niets van sterven. Men heeft wel eens het volgende beeld gebruikt: de stervende is als iemand die een ladder opklimt, door een luik in het plafond verdwijnt, de ladder optrekt en daarna het luik sluit. Wie sterft gaat helemaal alleen op reis. Niemand kan met haar of hem meegaan.
Hoe is dan toch die angst voor de dood er zo diep ingekomen bij juist kerkmensen? Ze kunnen toch anders weten?
Is angst dan het gevolg van het geloof? Ik denk dat dat een onjuiste conclusie zou zijn. Het evangelie en angst voor de dood sluiten elkaar eigenlijk uit! De eerste christenen waren helemaal niet bang voor de dood. Zij geloofden dat Jezus aan het kruis voor hun zonden gestorven was en dat sterven daarom niets anders is dan 'ontslapen' en weer 'wakker worden' in de nieuwe wereld van God.
Helaas kwamen er in de prediking van de kerk al vrij gauw andere accenten bij. Al in de tweede eeuw zien we bij de zgn. apostolische Vaders, dat grote nadruk gelegd werd op de noodzaak van een heilig leven (op zichzelf een juiste gedachte, die we ook in het Nieuwe Testament tegenkomen), waar dan weer een andere gedachte mee verbonden werd: de eeuwige toekomst hangt van onze eigen heiligheid af! De leer van de verdienstelijkheid van de goede werken begon een grote rol te spelen, met als gevolg dat mensen erg onzeker werden ten aanzien van het eeuwige leven en dat de angst voor de dood ook in de kerk levensgroot werd.
In de Middeleeuwen kwam hier nog een bijzonder zwaar accent op het laatste oordeel bij. Boven de ingang van de kathedralen stond het dreigende beeld van Jezus Christus als de grote Rechter, die de heiligen in de hemel opneemt en de zondaren naar de hel verwijst. De Middeleeuwen stonden dan ook bol van de angst voor de dood. De dood was trouwens ook een dagelijkse realiteit. Ieder mens, ook het kind, kwam telkens weer met de dood in aanraking. De Reformatie van de 16e eeuw was een reactie op dit hele geloofspatroon. Luther ontdekte opnieuw dat bij Paulus een mens niet op grond van zijn eigen goede werken, maar door genade alleen gerechtvaardigd, d.w.z. vrijgesproken wordt. Het hangt niet van ons heilig leven af, maar van God die ons ziet in het licht van Jezus Christus en ons onze zonden vergeeft. Daarom konden ook in die tijd mensen zonder angst als martelaar sterven op de brandstapels.
Maar ook in de kerken van de Reformatie kwam de gedachte van de verdienstelijkheid van de goede werken heel gemakkelijk weer naar voren. Die zit ons blijkbaar in het bloed. En ze werd versterkt door de grote nadruk die vanaf de preekstoel vaak gelegd werd op het laatste oordeel, waarbij we naar onze werken beoordeeld zullen worden. In het persoonlijk geloofsleven van veel kerkmensen bleef het dan ook één grote open vraag: zou God me straks wel willen aannemen? En zo bleef de angst voor de dood een grote rol spelen en doet ze dat vandaag soms nog.
Angst voor de dood hoort bij het menselijk bestaan. We laten hier zoveel achter. En sterven is een gang alleen, niemand kan met ons mee.
Angst en aanvechting
In Poortnieuws nr. 20, december 1993, orgaan van GLIAGG De Poort schrijft drs. P.J. Verhagen een artikeltje 'Over geloofsaanvechting en angst'. Hij wijst erop, dat het christelijk geloof zoals het met name beleden wordt in de gereformeerde traditie nogal onder kritiek staat van de kant van psychologie en psychiatrie. Het zou mensen onzeker, depressief en angstig maken. Andere mensen maakt het zelfs gek of doodongelukkig. Hij kondigt een boekje van zijn hand aan, samen met een andere scribente over angst en vrees, waarbij vooral ook aandacht wordt geschonken aan de plaats van het geloof. Hij citeert Luther, die veel heeft geschreven over de aanvechtingen die kenmerkend zijn voor het geloof. Daarover straks nog meer.
Wat ik tenslotte erg belangrijk vind om op te merken, is het volgende. Door aandacht te besteden aan het thema 'geloofsaanvechtingen' worden we er nog eens heel nadrukkelijk aan herinnerd, dat geloven niet alleen maar een kwestie van groei, toename, vooruitgang of vermeerdering is. Zo zit het geloof kennelijk niet in elkaar, zo zit trouwens ook het leven niet in elkaar. Het blijkt, dat er naast vooruitgang ook achteruitgang is, naast opgang ook neergang. Nu is het natuurlijk heel essentieel, dat dit in het juiste Bijbelse perspectief wordt gezien. Maar tegelijkertijd is het duidelijk, dat we vanuit deze optiek het niet eens kunnen zijn met die voorstellingen in de psychologie over geloof en geloven als zou geloof alleen gezond zijn wanneer het in het teken van voortgaande persoonlijke ontwikkeling en groei staat.
In de kwartaalperiodiek van de Stichting Schuilplaats 9e jaargang nr. 4, december 1993, wordt aandacht gesconken aan een boekje van de psycholoog drs. Wubbo Scholte 'Met kippevel, angst en angststoornissen' (uitg. Oosterbaan & Le Cointre, Goes). Hierin worden vragen beantwoord als 'Wat is angst? Hoe ontstaat het? En hoe kom je ervan af?' Maar ook komt de relatie aan de orde tussen 'angst en het christelijk geloof' en 'angst en de kerk'.
'Er zijn wel vormen van angst, waarbij je je kunt afvragen of die terecht zijn. De angst voor Gods straf is op zich een terechte angst, maar er zijn mensen die zó door die angst bezeten zijn, dat heel hun leven daar om draait. Dan dreigt op een gegeven moment een soort godsdienstwaanzin te ontstaan. Dat komt niet alleen voor in de gereformeerde gezindte, maar ook in niet-christelijke godsdiensten. Daarbij spelen ook vaak andere factoren een rol. In dergelijke situaties ben ik toch geneigd naar de totale levensloop van de persoon te kijken.'
Scholte wijst erop, dat in de Bijbel vaak over angst gesproken wordt. Hij slaat Psalm 116 open, waar staat: 'De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende: Och Heere! bevrijd mijn ziel. De HEERE is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende.'
Dit gedeelte laat volgens Scholte zien, dat het belangrijk is, angst bij de Heere te brengen. 'Je ziet hier heel duidelijk dat de psalmist zijn angst aan de Heere voorlegt. En hij mag ook de genade aangrijpen, die hem door de Heere wordt aangereikt.'
Angst heeft ook in het bijbels getuigenis een plaats. De meest aarigrijpende angst vinden we bij Jezus in Gethsemané. Zijn angst is plaatsvervangend. Al onze angsten neemt Hij over. Te denken valt hier aan een couplet uit het gedicht 'Gethsemané' van Jacqueline E. van der Waals:
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen,
In Uwe smarten verzinken,
Gij, die den beker moest drinken,
Die de verzoening ons bracht,
Wie zal de angsten doorgronden
Van deze nachtlijke stonden?
Wie zal de duisternis peilen
Van deze duistere nachte?
Aangevochten geloof
Angst kan een belemmering zijn om voluit tot geloof te komen. Dat accent legt drs. W.G. Rietkerk in zijn onlangs verschenen geschrift 'Ik wou dat ik kòn geloven'. In Windstreken, december 1993, valt een gesprek met hem te lezen.
Daaruit lichten we één fragment, omdat het te maken heeft met hetzelfde thema.
In een van de hoofdstukken schrijft u, dat het van groot belang is, het verschil tussen schuld en schaamte te onderkennen. Iemand kan eindeloos bidden om bevrijding van schuld, terwijl hij eigenlijk tobt met schaamte. Is dat een veel voorkomend verschijnsel?
Volgens mij zijn velen in de diepste lagen van hun persoonlijkheid onzeker en wordt die onzekerheid niet veroorzaakt door het feit dat ze ernstig gezondigd hebben, maar doordat ze in hun leven te weinig bevestigd zijn. Als je zelf innerlijk onzeker bent en je voortdurend afvraagt of je wel de moeite waard bent om bemind te worden, is het heel moeilijk om te geloven. Het is ten diepste schaamte. Schaamte in zijn extreemste vorm is er-niet-willen-wezen. "Ik schaam me dat ik er ben", zei een meisje letterlijk tegen me. "Niet dat ik iets verkeerds gedaan heb, het er zijn is voor mij al schaamte". Verbijsterend.'
Het is goed om bij geloofsvragen en problemen ook steeds oog te hebben voor de psychologische kanten van het geheel. Aan de andere kant moeten we ook beseffen dat levend geloof geen zaak van psychologie is, doch werk van de Geest. Dàt geloof is vaak een aangevochten zaak. Prof. dr. W. van 't Spijker is in De Wekker een reeks artikelen begonnen onder de titel 'Het aangevochten geloof'. Hij noemt daarin de uitspraak van Luther dat het de grootste aanvechting is, wanneer er in het geheel geen aanvechtingen zijn. Aanvechtingen vormen een christen, aldus Luther. In het proces van geestelijke groei nemen ze een belangrijke plaats in. Ik denk dat prof. Van 't Spijker gelijk heeft als hij schrijft dat aanvechting, waaronder een christen gebukt gaat, een zeldzaam artikel geworden is in onze tijd. Het is de vraag of we daar echt blij mee moeten zijn. Om aan te geven wat Luther ermee bedoelde, citeren we uit 'De Wekker' van 17 december 1993 tenslotte dit citaat door Van 't Spijker beschreven.
Luther heeft op een aangrijpende manier over deze intensieve aanvechting geschreven. Het citaat, waarin hij evenals Paulus, over een ander schijnt te spreken, terwijl hij het intussen over zichzelf heeft, geef ik hier vrijwel in zijn geheel weer: 'Ik ken ook een mens, die verzekerd heeft dat hij deze straffen dikwijls heeft geleden. Ze hebben weliswaar slechts kort geduurd, maar ze waren toch zo zwaar en hels, dat geen tong het kan zeggen en geen pen het kan beschrijven. Geen onervarene zou het kunnen geloven, zodat wanneer ze de hoogste graad zouden bereiken, of slechts een halfuur, ja ook maar het tiende deel van een uur zouden duren, hij geheel en al te gronde zou moeten gaan en zijn gehele gebeente tot as zou moeten vergaan. Hier verschijnt God, verschrikkelijk vertoornd en met Hem tegelijk de ganse schepping. Men kan niet vluchten, er is geen troost, noch van binnen, noch van buiten, maar alles wordt tot een aanklager. Dan zegt men onder tranen dit vers: Verstoten ben ik van voor uw aangezicht (Ps. 31 : 23). In dit ogenblik waagt men het niet om één keer te zeggen: Heere straf mij niet in uw toorn (Ps. 6 : 2). In dit ogenblik kan de ziel, het is merkwaardig om het te zeggen, niet geloven dat zij ooit verlost zou kunnen worden; slechts dat zij nog niet de volle straf gevoelt. Deze is immers eeuwig en de ziel kan ze ook niet voor tijdelijk houden. Er blijft alleen het simpele verlangen naar hulp en een ontzettend zuchten over. Maar zij weet niet vanwaar haar hulp zal komen. Hier is de ziel wijd uitgestrekt, zoals Christus, zodat men als het ware al haar beenderen tellen kan, en er is in haar geen hoekje, dat niet met de bitterste bitterheid, met schrik, siddering en treurnis is vervuld, en wel zo dat deze alle van eeuwige duur zijn. Om enigszins een vergelijking te geven: wanneer een kogel een rechte lijn beschrijft, dan draagt n ieder punt van de lijn, waarlangs zij gaat die kogel, maar zij omvat niet de gehele kogel. Zo is het met de ziel in dit stuk van zaken: wanneer en zij door de over haar heengaande eeuwige golven wordt aangeraakt, ondervindt en drinkt zij niets anders dan de eeuwige straf, maar deze blijft niet, doch gaat over haar heen'.
Begrijpen wij in deze aangrijpende beschrijving Luther nog wel? Wie vandaag over Efeze 6 spreekt en de geestelijke strijd annex wapenrusting aan de orde stelt, wordt naar het lijkt door velen ook als een overspannen mens afgedaan. Wordt angst niet vaak ook veroorzaakt door onwetendheid en onzekerheid? Naar 'zwaarheid' zoals de aanvechtingen van Luther hoeven we uiteindelijk niet te verlangen, maar wel naar 'klaarheid en naar waarheid'. Er is er ons Eén zeer nabij gekomen. In al onze noden, angst en pijn werd Hij onzer Eén. Immanuëls komst doet onze angsten ophouden.
J. Maasland
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1993
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1993
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's