Stichtelijke overdenking.
En Orpa kuste hare schoonmoeder, maar Ruth kleefde haar aan. Ruth 1:14b.
Orpa en Ruth.
Welk een Vriendelijke schilderij wordt geteekend in het eerste hoofdstuk van het boek Ruth.
Drie vrouwspersonen staan daar voor ons, verbonden door den band der liefde.
Drie weduwen, allen deelend één lot, één smart, één gemis.
Drie armen, waarvan een getuigde, de stem van de oudste: vol was ik uitgetogen, maar ledig keerde ik weder.
Drie gelijken — in veel 'tzelfde, in levenservaring aan elkaar gelijk.
En toch ! waar uitwendig zooveel overeenkomst was, kon daar inwendig nog zooveel verschil zijn?
Neem die twee jongsten, Orpa en Ruth, echtgenooten van Machlon en Chiljon, die beide Moabietischen, één in oorsprong, opvoeding, omgeving en leiding. Wij zouden zeggen: sprekend twee zusters, in alles één en 'tzelfde.
En toch!
Orpa had een vriendelijke en hartelijke natuur, in alles innemend en lief, een aangenaam karakter en een lieftallig gelaat. Ze was tien jaar gehuwd geweest, en was tien jaar een.liefhebbende schoondochter geweest voor Ruth. Ze had weldadigheid bewezen aan levenden en dooden, had Naomi gezegd.
Wat mocht ze Naomi graag lijden. Ze hield bepaald veel van Naomi.
Ze had ook vast besloten om met Naomi mee te gaan. En eindelijk eerst, na veel hoofdbreken en veel woorden, na veel vermaning ook van Naomi's kant — eindelijk was ze wedergekeerd. Weenend, en met veel tranen wedergekeerd tot haar volk en tot haar goden.
Orpa - „gazelle"; zoo heelemaal 't beeld van de vlugge en vluchtige aandoening, van de lichte emotie, zonder 't diepe, ware, echte werk der liefde, met de oppervlakkige beweging der golving van de stille meeren.
Orpa — de aanhankelijke, die 't wat kostte om van Naomi — de liefelijke — te scheiden. Vleesch moet van vleesch losgescheurd worden, en zulk scheiden doet smart." 't Werd scheiden, maar 't kon niet zonder kus. Ze kuste en weende, en toen ging ze weenend haars weegs.
Orpa — met al de teedere uitingen van een menschelijk leven — en nochtans, Orpa met een hart zoo zwart en „zoo donker als de hel."
Geliefden, - van hoevelen is die Orpa het beeld!
Als we nu niet eens denken aan al de teleurstellingen die wij ondervinden in 't leven, die duizenden, als vrienden vijanden worden, en we met verwerping en verguizing worden overladen, loszinnig en klakkeloos, maar als we alleen eens denken aan onzen geestelijken arbeid, dat werk van de bediening des Woords, in het midden der gemeente en voor Gods Konirikrijk, gelooft gij dan met mij niet dat bet schijnt alsof er velen meegaan ?
Ja, schijn is er in overvloed!
De schoonste schijn — op het gebied van den godsdienst.
O, wat is er een vluchtige aandoening, wat opwekking en wat belangstelling, in schijn wat liefde erbij en dan van dat bekende, lichtvaardige, over alles heenloopende „gelooven"!
Onze tijd is waarlijk aan niets zoo rijk als aan christelijkheid, meeloopen en vóór-stemmen.
En als we vragen naar motieven en redenen, och, helaas welk een teleurstelling — wel honderd motieven voor één, maar allen van zulk heel laag soort, zulk droevig gehalte!
't Is alleen het ware niet!
Toen Jezus op aarde rondwandelde waren er ook velen die meeliepen, heel veel en niet weinigen „ook om den broode'? , maar later wandelden velen niet meer met Hem.
Abram had ook grooter gezelschap toen hij uit Ur ging dan toen hij in Kanaan kwam.
En hoe stond het met Lots uitgang uit Sodom ?
Waren zy niet allen een eind meegegaan? Sommigen een heel eind zelfs?
Maar toen, toen het er op aankwam, toen zij elkaar noodig hadden tot troost en tot sterkte, toen zij gemeenschap moesten houden, omdat de verdrukking en benauwdheid aanstaande was, toen brak de band, de zg. liefdeband, toen kwam de kus, de afscheidskus — toen dat scheiden, dat zoo diep leed doet voor die vóortreizen willen naar Kanaan — met velen.
En de kus was wel hartelijk gemeend, en de handdruk werd met kracht gegeven, maar — 't was de laatste. En dat was het droeve er in. Het vertolkte een vaarwel en er was geen tot wederzien in te merken.
Ja, 't schijnt, dat velen meegaan!
Zie eens op de kerkgangers. Och, wat een belangstelling weer in onze dagen! Belangstelling juist in de prediking der Gereformeerde waarheid ! Er is reden om tevreden te zijn. Wie zou het zoeken in zoo'n diepgezonken Kerk, en in dezen tijd, waar alles er op aangelegd is om menschenzielen door namaak te bedriegen?
Zij verdringen elkaar, als er een Gereformeerde dominé op den stoel zal klimmen!
En toch, hoevelen zijn als Herodes, die Johannes nog wel gaarne „hoorde", en die ook nog wel wat voor hem „doen" wil, voor zoo'n besten hofprediker, zoo'n eerlijken man, zoo'n trouwen belijder, zoo'n man van stavast — maar, die als 't er op aan komt, per slot van rekening, om Herodias, om de valsche eer, om de zonden en de lusten zich niet ontzien om dien hoog geachten en zeergeëerden Johannes te onthoofden?
Helaas, het schijnt, dat velen meegaan!
Maar 't is ook niet meer dan schijn..
Voornemens hebben ze als de beste, plannen, idealen, woorden en wat niet al!
Maar het zijn Orpa's-naturen, die er over spreken, 't Zijn maar Orpa's-banden, die binden, en dus, op 't eind, 't is ook een Orpa's afscheid, dat vaarwel met dien kus.
Och, als 't hart onbekeerd blijft, wat is het eind dan toch droevig, en als de ware bekeering niet gewerkt wordt, wat slaat dan 't schoonste begin vaak om in de ellendigste vijandschap en eindigt alles in een schijnbaar schoonen kus.
't Schijnt dat velen meegaan.
De apostel Paulus had er ook kennis aan, als hij tot sommige lezers zegt: gij liept wél, wie heeft u verhinderd, der waarheid niet gehoorzaam te zijn? " (Gal. 3:1.)
Och, zoo'n sierlijke gang soms, en dat bij zoo'n onbekeerd hart!
En de kus kan het niet meer goed maken.
Want daden ontbreken, geloofsdaden, waarbij het geloof getoond wordt uit de werken.
Voorwaar, Orpa is ons het beeld van de afvallige. Ze had maar geloof voor een tijd, liefde voor een tijd, gevoel en bevinding voor een tijd, en toen de keuze gemaakt moest worden, was de tijd van haar liefde juist om.
II. Maar tegenover Orpa staat ons in dat eerste hoofdstuk geteekend Ruth, de andere jonge Moabietische. Het beeld van genade staat vierkant tegenover het beeld der natuur.
O, wat is dat een verschil, of we met een natuurlijke of met een geestelijke Moabietische gaan.
Want, als het schijnt, dat velen meegaan, dan blijkt het, dat er maar enkelen volharden.
Ruth — een zelfde liefelijke figuur, naar ik mij voorstel, als Orpa; aanvallig, vriendelijk. Een trouwe levensgezellin.
Ruth — ze wordt voor dezelfde keuze gesteld als haar schoonzuster. Met klem wordt het haar aangedrongen en Naomi zegt het haar nog eens en nog eens: weet het toch wel, lieve, uw zwagerin is wedergekeerd tot haar land, haar volk, haar goden, haar vorig leven, weet het wel: keer ook gij weder en ga ze na, beter vandaag dan morgen.
Maar Ruth — hoe anders in haar antwoord dan Orpa! Hoe kras dat woord van de Heidensche. Haast boos en gepikeerd, want dat aanhouden wordt haar ondragelijk: Val me toch niet langer tegen om u te verlaten. Ik kan het niet, ik mag het niet, nooit zal ik het ook doen!
Voelt gij, dat het juist het omgekeerde is? Maar Ruth zeide — in tegenstelling van Orpa.
Want Ruth had niet alleen een schoonmoeder gekregen, zij had ook een moeder voor haar ziel, een zorg, een echte zorg in haar levensweg, een trooster voor het hart.
En daarom zegt ze, als het op scheiden aankomt: val me niet tegen, gebeuren zal het toch niet.
O, denk het u in!
Dat was voor het vleesch toch een moeilijke keuze, 't Had alles tegen !
Want Naomi drong heelemaal niet aan, eer het tegendeel, ze scheen koel en ze ried het al maar af, om te blijven.
De kans op levensgeluk was, naar den mensch, geheel vervlogen.
Van plichtsverzuim zou ze niet te verwijten zijn als ze ging, want boven vermogen had ze haar best gedaan.
In Bethlehem stond ellende te wachten, in Moab was de mogelijkheid voor betere positie bijna een zekerheid.
O, ik bid u, wie, die in het vleesch leeft, kan bij zoo'n tweesprong op 's levensweg dan ja zeggen ?
Wie kiest er voor blijven, voor een arme Naomi, voor een vreemd Bethlehem, voor ontbering, ellende; wie waagt het, zonder té weten „een toekomst" tegen te gaan?
Als we eerlijk zijn, zeggen niemand! Ze groeten Naomi desnoods als Orpa met een kus — maar ze groeten haar voor altijd.
En — Ruth kleefde Naomi aan! Ruth waagde haar vleesch er aan, en haar huis, haar familie en kennissen, geld en goed. Alles, alles waagde ze er aan.
En zij zeide: waar gij henengaat, daar zal ik heengaan. Ziet, dat is een daad van geloof.
De menschen, ook knappe uitleggers, spreken van liefde en piëteit, maar ze verstaan er niets van, want hier is geloof. En als er geloof is dan wagen we er alles aan. Dan is het om dien weg, om dat volk, om dezen God te doen.
Gelukkig, er zijn meer zulke voorbeelden in het Woord en in het leven aan te wijzen.
Gij kent de keuze van Mozes, die liever met het volk van God kwalijk behandeld werd dan voor een tijd in de genieting der zonde te deelen, en die na de weigering om een zoon van Farao's dochter genaamd te worden, de zalige en welgegronde overtuiging had dat de versmaadheid van Christus meerder rijkdom was dan al de schatten van Egypte.
Wat was de oorzaak van die weigering, die keuze, die overtuiging? Het geloof gaf den doorslag. Door het geloof heeft hij geweigerd, gekozen, beleden.
En als de Heere die overtuiging wekt in de ziel dan wordt het noodzakelijk om te breken met alles, om afscheid te nemen van de wereld en haar gezelschap, van onzen kring en onze vrienden, en dan is er gewilligheid om over te gaan tot ander leven, andere conversatie, andere vrienden.
In een oogenblik is het soms beslist, en nochtans is het een beslissing voor de eeuwigheid. Voorwaar, 't is een moeilijke, maar het is ook een heerlijke keuze.
Waar had ze 't oog op, de Moabitische jonge weduwe?
Op drie dingen. Op Naomi's weg, volk en God!
Denk 't u maar in. Naomi's weg was voor Ruth bekoorlijk. Ze had wel gezien dat Naomi niet rijk geworden was met haar geloof, geen eer bij menschen had, geen naam in de wereld had verworven, maar dit had ze gemeend, dat ze in al hare armoede en ellende zoo gelukkig was, zoo'n vrede had voor haar ziel.
O, een ongelukkig gemaakte ziel door de ontdekkende genade Gods, zoekt geluk, — en bij het arme volk van God vindt hij het — zij 't ook diep bedolven onder de menigte der ellende en aardsche zorgen.
Waar zij het oog op had?
Op het volk van Naomi. Ja, dat moest het ware volk van God zijn, die van Bethlehem, die vreemden met dien schoonen godsdienst, met dien inwendigen vrede, met die onuitblusschelijke liefde.
Ja, dat volk is bij zulke zielen in waarde.
Daar hebben zij spoedig den rechten kijk op en zij gelooven het beter van de anderen dan van zichzelf, dat is het volk dat vergeving van zonden ontvangt, dat is het volk dat een heilig volk genaamd wordt, dat is het volk gelukkig in de smart, dat is het volk dat zalig is in zijn uitgang en vrede heeft met den dood.
O, wat een rijkdom heeft dat volk van God!
Wie die arm gemaakt is, als Ruth, en ontledigd en ellendig, zou met dat volk niet willen leven en sterven en als vriend en metgezel de reis uit Moab naar Bethlehem durven ondernemen.
Waar zij 't oog op had?
Ook op Naomi's God. Maar dat is ook maar waar, 't volk moge nog zoo goed zijn, de God van het volk is toch nog wat beter.
Die God is onze zaligheid. Hij is de Bron van het hoogste goed. Ja, zoo klimt de ziel op in haar overpeinzing.
Ze leert dat volk kennen, ze ziet dat die weg van dat volk zoo goed is, ze eindigt in 't hoogtepunt : maar wat moet dien God van dat volk te kennen dan niet zijn de hoogste zaligheid en de zaligste vrede!
Per slot van rekening is het om dien God te doen, om Hem alleen.
Bij de eerste keuze zien zij al zoo veel in Hem en met al 's Heeren gekenden zingen zij dan:
„Want deze God is onze God, Hij is ons deel, ons zaligst lot.
Die God is gaarne vergevend, getrouw in den Zoon Zijner liefde, een Helper in allen nood, een Redder voor leven en dood.
Voelt gij, dat bij zulk gezicht alle valsche goden overboord gaan? Al de Moabitische bij elkaar. Voor dien Eénen in Israel geven ze al de anderen van Moab cadeau.
Want die God is alleen onze zaligheid. Ja, Ruth roept het uit: „val me niet tegen, uw volk zal mijn volk, uw weg zal mijn weg, uw God zal mijn God zijn." Samen reizen we voortaan hand aan hand, hart aan hart, saam en saam verbonden, op één weg, met één doel, één leven door één geloof, en gedragen door ééne genade.
O, welk verschil, zoo bezien, tusschen Orpa en Ruth.
De natuur keert terug. De genade volhardt.
Vleesch zoekt vleesch weer op, maar de Geest zoekt het leven, en waar er velen zijn, die in schijn meegaan, Gode zij dank daar zijn er ook weinigen die doorzetten.
Die laatsten moeten doorzetten. Zij kunnen 'niet anders. Zij kiezen met hun gansche hart.
(Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1910
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1910
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's