De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd

En het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer, en een groote schare der Priesteren werd den geloove gehoorzaam. Hand. 6 : 76.

Een groote schare.

In de veelheid des volks is des konings heerlijkheid. Geldt dit reeds in het algemeen, hier is nog een bizondere wijze te belichten.

Wanneer de uitbreiding van Gods Koninkrijk ware begonnen vanuit een der gewesten, waarin ook 'sHeilands werkaaamheden waren aan te wijzen, ver buiten Jeruzalem, zoo waren den vijand onderscheidene punten van aanval gelaten. Dan kon hg zeggen: , in Jeruzalem vermocht de Heere toch niets te doen. Hij liet den Jood in zijne afkeerigheid, " Maar nu wordt een bizondere liefdemacht des Heeren getoond.

Vanuit Jeruzalem wordt het werk begonnen. Hier wordt de Heilige Geest uitgestort. Hier grijpt het werk der vermenigvuldiging plaats.

Twee dingen bizonderlijk trekken de aandacht. Vooreerst de grootheid van Gods liefde.

Jeruzalem, Jeruzalem", zoo had de Heere gesproken, , als een hen hare kiekens, alzoo heb Ik u willen bij een vergaderen, maar gij hebt niet gewild."

Dit Jeruzalem had het uitgeschreeuwd: , weg met Dezen, kruist Hem."

En toch is het deze diep verdorven stad der vaderen, waarover de Heere de vleugelen Zijner liefde het eerst uitbreidt.

Is hierin nu geen wenk gelegen?

Gaat er geene prediking van uit tot u, lezer, die tot nu afkeerigzijt gebleven? Is het niet alsof ge hoort: „Ik wil Mij nog over u ontfermen. Ik wü ü nog onder Mijne discipelen opnemen, nog als leerlingen om Mij toevergaderen."

Is het niet iets groots? Wij zouden zeggen: dit staat de grootheid des Konings in den weg, Zijne majtesteit laat het niet toe, dat hier de setel des Koninkrijks wordt opgericht.

En toch op geen andere plaats mag het zijn,

Hoe vindt ge zulk een liefde?

Alles wil Hij prijsgeven om zondaren te behouden.

Is dit het eerste, daar is nog een tweede opmerking te maken.

In dit Jeruzalem Zijn Gemeente het earst te vergaderen, daarin blijkt Zijne macht.

Schuilt hier niet de zetel van het verzet? Is hier niet de wapenburg te vinden? Ge vindt nl. over het gansche rond der aarde geen enkele stee, waar zooveel vijandschap tegen den Christus Gods valt aan te wijzen als hier.

De heidenen kenden Hem niet, de veraf wonenden hadden Zyn naam nooit gehoord, maar den Joden wai geen ding ergerlijker dan zich gewonnen te geven aan den Nazarener.

Leerlingen van Hem te worden was onmogelijk. Alles kon eerder geschieden dan dit.

En ziet, lezers, onmiddellijk valt de veste, zoodrft er maar een aanval zich op richt.

Het gaat in Gods Koninkrqk geheel anders dan in het rijk der natuur. Wanneer hier twee legers tegenover elkander liggen, en de slag zal beginnen, zoo hoort ge de eerste dagen van niets anders dan van verkenningen. Zij zoeken elkanders zwakste punten te ontdekken. Zijn deze  gevonden, dan heeft de aanval plaats.

De Heere doet precies omgekeerd. Op de meest versterkte plaats richt Hij het  oog en legt Hij de hand. Jeruzalem moet  buigen, moet zich gewonnen geven, het eerst.

Welke gedachte zou hier anders in voorzitten dan deze:

Geen ding geschiedt er ooit gewisser Dan 't hoog bevel van 's Heeren mond. Zijn goddlijk' almacht spreekt en 't is er, Zqn wil gebiedt en 't wordt terstond.

Daar is geen vijand op heel de wereld die het tegen den Almachtige uithoudt. Jeruzalem zelfs moet het opgeven.

Welk een rijkdom van prediking schuilt hier. Als 't eens zoo stond, dat alleen de zwaksten zich gewonnen gaven, waar bleven dan de sterksten? Nu geeft de sterke zich over en de zwakken mogen volgen, opdat zij uit Zijn mond het woord ter zaliging beluisteren.

Is het niet wonderschoon?

Te Jeruzalem worden de eerste schoven binnengehaald, omdat 's Heeren doen mfejesteit predikt en liefde.

Wij zouden zoo iets nooit hebben kunnen denken. Onze gedachtengang was in déze lijn getrokken: -Zij hébben Mij. in hunne afkeerigheld, beleedigd, smaadheid aangedaan; daarom zal Ik hen mijden. In ieder geval in den eersten tijd. Als er gepredikt zal worden, dit terrein ter bearbeiding voorgelegd, zoo zal dit in de allerlaatste plaats geschieden.

De Heere zegt: , neen, vanaf Jeruzalem beginnen."

Lezer, wat zal het dengenen, die verloren gaan, moeilijk vallen om iets ter hunner verontschuldiging aan te wqzen. De allergrootste liefde wordt hier gepredikt: te Jeruzalem werd de eerste Gemeente gebouwd. Hierin zijn de bizondere bewijzen van Zijne bemoeienis getoond, 't Is alles liefde, koninklijke liefde.

Ge zult het nog sterker u hooren prediken. Immers niet alleen uit het gewone volk, uit de onontwikkelden, die de wet niet kenden, maar ook de priesters worden den geloove gehoorzaam.

Een groote schare zelfs.

Gaat het eens na wat dit u te vertellen heeft,

Het volk van Israel scheen nog zoo ongenegen niet om den Heere te hooren. Ge merkt dit uit den geweldigen drang om Hem te volgen. Onnoemelijk groot was de schare, die aich rond Hem verdrong. De hitte van den dag en de koude van den nacht, zelfs tal van ontberingen op den weg wilden zij zich wel laten opleggen als ze Zijne prediking maar mochten beluisteren en Zijne wonderen gadeslaan.

Ge kent allen het woord: , het heele volk loopt Hem na."

Van welk punt nu dé vijandschap komt, wie op de volksziel nu schadelijk inwerkt, wordt u ras duidelijk. Dat zijn de Priesters. Van stonde af aan waren deze in de oppositie. De Farizeën zeggen dan ook: , wie der oversten van het volk, wie der priesters, voegt zich bij Hem? " Hoe kwam dat nu, lezers?

Och heel eenvoudig. Wat in de leerschool des Heiligen Geestes niet loopt, zit nog op andere banken. Zij verstonden den Heere niet. Zq begrepen Hem niet.

Vanwaar weet Deze de Schriften? zoo hadden de Priesters al gesproken ten pzichte van den twaalfjarigen Jezus in s en Tempel.

Dat Hij met Zijn Vadar in den hemel m en wonderlijke eenheid vormde, kwam u ij hen niet eens op. Hunne oogen waren r ten eenenmale voor gesloten.

En zoo was het met heel hun werk.

Alleen de uitwendige dienst in Gods tempel werd door hen waargenomen.  Aan den rijken inhoud werd niet gedacht. Hoe een zondaar vergiffenis krijgt van zonde? Hoe hij zich te bekeeren heeft tot God? Hoe hij wedergeboren moet  worden? Nicodemus had er nooit van gehoord.

Jesaja klaagde in zijn tijd reeds: het volk vergaat omdat het geen kennis heeft.  En 't was er in den loop der jaren niet op verbeterd. Blinde leidslieden van een blind volk, zoo kon de toestand worden  weergegeven. In die blindheid stonden ze allen tegenover - den Heere.

Zoo verstaat ge 't dan ook, dat ze Hem zochten te dooden. „Hij bederft heel het volk", aldus hun aanklacht.

En niet eerder lieten zij, de Priesters nl., af, voor de kruisiging de kroon had gezet op hun werk.

En nu lezen we, dat een groote schare der priesters den geloove gehoorzaam

Dé toebrenging van het volk zegt veel; dat van de Priesters onnoemelqk veel meer.

In dezen was nl. de vijandschap, de bitterheid verpersoonlijkt. Dat dezen bekeerd worden, het hoofd buigen, hun ongelijk bekennen, zich met dat verachte volk op ééne lijn laten stellen, dat is Gods werk. Dit behoort tot de mènschelijke onmogelijkheden.

Wamieer ge uw leven lang nooit anders hebt gedaan dan afgeven op iemand, hem hebt gescholden en beschimpt, om dan te zeggen: „daarbij behoor ik nu ook! Dat is mijn hoogste eere, mijn eenigst verlangen."

De Priesters werden den geloove gehoorzaam. ,

Hoe blijkt Gods doen geheel tegenovergesteld aan onze daden. Hy kiest niet de vrienden uit, doch de sterkste tegenstanders en zaligt hen. Hij werpt de grootste vijanden omver en leert hen roepen: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? "

We lezen hier een eigenaardig woord: „Zg werden den geloove gehoorzaam." Aan de zaak der bekeering, aan de toevoeging van het Godsrqk is dus eene zgde van gehoorzaamheid. ,

De leer der aaligheid, want die' wordt hier met geloof betiteld, moet worden aanvaard. Daarvoor moet het hoofd gebogen, deemoediglijk.

Hadden deze Priesters tevoren de ooren toegestopt, nu wilden ze niets liever dan hooren, er zich voor buigen. Zij waren gevangengenomen. Als ongehoorzamen zagen zij zich nu voor Gods aanzicht gesteld.

Is dit geen wonderheerlijk blijk van Gods alvermogende liefde.

Hij breekt niet enkel der Priesteren verzet. Hij slaat niet alleen met machteloosheid, maar zet hen om van vijanden in vrienden, van tegenstanders in predikers.

Wordt met dit alvermogen Gods in onzen tiijd nog wel genoegsaam rekening gehouden?

We leven in een goddeloozen tijd. Daar is klaarblgkelgk eene verharding gekomen over heele deelen van de christenwereld. Men spot met de ernstigste roep­ temmen onzer dagen. Men lacht en dartelt te midden van alle ellende. „Me­mento vivere" is het wachtwoord, dat uitgereikt werd aan gansche drommen.

Daar zijn er nog wel, betrekkelijk een groot getal, dat in andere dingen lust heeft, dat voor Gods Woord buigt, maar toch, groote én verreikende invloed, voor de wereld, mag aan dezen niet worden toegekend.

Is het zoo met het volk, met tal van Priesters is het niet anders. Van hoevelen geldt: zij staan tegenover den Gezalfde, zij kennen Hem niet. Daar is een hooghartig neerzien op de, schare , die tot de machtigen en grooten niet worden gerekend. Deze weten niet beter.

Dat is een bekend feit. In de landen rondom nog veel sterker in openbaring dan ten onzent. Men weet van den Gekruiste niet af. En zoo men van Hém gehoord heeft, wendt men zich van Hem af.

Hoe staat de Gemeente van Christus daar nu tegenover?

Is er ook, gelijk in de dagen der Apostelen, een volharden in de gebeden en in de bediening des Woords?

Op desen grondslag mag bij den Allerhoogste worden gepleit.

Wij zijn er niet af, , als we zeggen: het staat met het volk toch zoo droevig. Ik weet een anderen weg. Ge rnoet het den Heere bekendmaken. Beide uit het Woord en uit de gangen van Gods Kerk kunt ge dit leeren: daar is een God in den hemel. Die in Jeruzalem het getal der discipelen vermeerdert en Die Priesteren den geloove gehoorzaam maakt.

Wanneer' een Priester, die God niet kent, die een verklaarde vijand bleek en tegen het geloof in Christus stond als een brieschende tegenstander eens tot genade komt, wat blijkt deze dan vaak met verwonderlijke vermogens toegerust.

Zou dit het geheim niet zijn van een Paulus als Apostel?

Deze weet wat dé Heere vermag. Deze verstaat zoo ten volle dat er voor eene waarachtige bekeering niet anders noodig is dan alleen het stilhouden van Gods zgde.

Lezer, zijt gij den geloove reeds gehoorzaam geworden? Hebt gij het hoofd reeds gebogen ? 't Is toch zulk een groote zaak, onder de, discipelen des Heeren geteld te mogen worden.

Is de prediking voor u tot nu toe tevergeefs geweest? Ja, was het maar tevergeefs. Er, staat in den Hebr. brief: „hoe zullen wij ontvlieden als wij op zoo groot eene zaligheid geen acht nemen ? "

Tot een iegelijk, die het hoofd heeft léeren buigen, gaat zulk een liefelijke prediking uit. Hebt gij den wenk nog niet verstaan, welke er uitgaat van dit woord? . .

De prediking van genade en vrijspraak werd u lief. Hooren' deedt ge gaarne. Gehoorzamen is nog een schrede verder, dat is het overbuigen naar de binnenzijde. Het gansch en geheel aan Christus zich overgeven.

Gij staat nog vaak zoo op jeen afstand vol twijfelmoedigheid. Zou het wel voor mg kunnen zijn? Ik ben veel te slecht en te hard en te ongeloovig. Voeg er nog één woord aan toe: en te hoogmoedig.

Gij moet buigen, gij moet het opgeven, gij moet het aan Gods vrije gunst geheel overlaten.

Zeg het den Dichter maar na:

Neig mgn hart en voeg het saam

Tot de vrees van Uwen Naam.

Wanneer dit in werkelijkheid mag plaats hebben, zoo zult ge 't ervaren wat een gaarne vergevend God ge hebt. Wat wordt het leven dan rijk en de euwigheid lichtend.

Lezers, we weten dat de zaak van Gods Koninkrgk nooit stil staat. Het getal der discipelen wordt nog steeds vermenigvuldigd, ook van de Priesters, die in het Woord staan, worden er nog toegevoegd. Heerlijk, die het gelooven mag: tot die schare behoor ik. Ook ik ben gehoorzaam geworden. Eerst wilde ik niet. Het scheen mij wel het alleronmogelijkste. Maar het heeft Gode beliefd mijn hoogmoedig hart te breken. Hg heeft het me Zelf geleerd te roepen om genade, te pleiten op verzoening, 'k Heb den Heere Jezus Christus gezien in Zijn liefde en alvermogen, 'k Heb me mogen overgeven aan Hem, net zooals ik ben, met al mijn schuld en al mijn zonden.

Zoo werd Christus mijn Koning en ik Zgn onderdaan. '

Utrecht.

J. GOSLINGA,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's