De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

En zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden. Handel. 2:42.

Volhardende, en waarin?

Een der vruchten van de zaligmakende werking des Heiligen Geestes is de volharding der heiligen. Reeds in de eerste Christelijke Kerk bloeide zij op. Lukas heeft er in het woord dat hierboven staat onze aandacht op gevestigd. Hij heeft er ons op gewezen hoe daar bij de eerste Christenen een volharden was in de leer, zoowel als in het leven, een volharden zoowel in de practijk der godzaligheid als in het gebed.

Volhardende in de leer. Leer en leven toch zijn in den goeden zin des woords niet van elkander te scheiden. Wel heeft men vaak getracht dat te doen door óf eenzijdig op één of op het ander den nadruk te leggen-.-En ook in onze dagen brak zich eensdeels een eenzijdige verstandsrichting en anderdeels een eenzijdige gevoelsrichting baan. Maar als het wel is dan zullen we dit verstaan, dat er zonder leer geen waarachtig leven is en eveneens zonder leven geen waarachtige leer. Neen, als de leer niet leidt tot het leven, dan is het de ware leer niet, en als het leven niet voortvloeit uit de leer, kan het het ware leven niet zijn.

De eerste Christenen waren dan ook niet zoo dat zij meenden, nu zij zelf tot het leven waren gekomen, dat zij nu de leer wel konden missen. Integendeel, als nieuw geboren kinderkens waren zij zeer begeerig naar de redelijke onvervalschte melk van het Woord Gods. De Heilige Geest had in hunne zielen een honger en dorst naar het Woord des levens gewerkt en vandaar dat zij in de eerste plaats volhardende waren in de leer, en nog wel in de leer der apostelen. Nu was die leer der apostelen natuurlijk niet met de leer des Heeren Jezus zelf in strijd. Integendeel, wat den vorm betreft mocht er eenig onderscheid wezen, maar in het wezen der zaak was er tusschen de leer der apostelen en de leer van Christus niet het minste verschil.

Dat blijkt alleen reeds daaruit dat de Heiland het tot Zijne discipelen gezegd had: Wie u verwerpt, die verwerpt Mij en wie Mij verwerpt, die verwerpt dengene die Mij gezonden heeft.

De leer der apostelen was dus de leer van den gekruisten Christus, die straks in het bekende woord van den apostel Paulus haar schoone vertolking vond: Wy prediken Christus den gekruiste, den Joden wel een ergernis en den Grieken een dwaasheid, maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods.

Van die leer nu was niet slechts de bloei van de apostolische Kerk afhankelijk, maar met die leer blijkt de bloei van de Kerk des Heeren van alle tijden, dus ook van onze dagen, op het allerinnigst verbonden te zijn. De tijden van geestelijke inzinking zijn dan ook altoos begonnen met loslating van de leer. »Zij hebben Mijn Woord verworpen, wat voordeel zouden zij dan hebben? " Daarentegen is iedere reformatie der Kerk altoos Weer geweest een terugkeer tot het Woord des Heeren, een wederkeer tot de Wet en tot de Getuigenis. O, dat God ons dus mocht bewaren om, hetzij door vleeschelijke onverschilligheid, hetzij door verkeerde vroomheid Zijn Woord te verwerpen. Immers het kan u Diet onbekend zijn hoe het Woord des Heeren Vaak wordt geminacht niet alleen in het mid­ den der wereld, maar ook in sommige kringen' waar men om het z.g.n. inwendig licht des Heiligen Geestes het uitwendige licht van' Gods Waarheid veracht. En nu moet dit natuurlijk toegestemd worden dat, als het Woord des Heeren buiten ons blijft, onze ziel er niet bij leven kan. Zal het wel zijn dan moet door de toepassende kracht des Geestes het Woord des Heeren voor ons worden een levende werkelijkheid. Maar daaruit volgt niet dat het licht van Gods Woord een tegenstelling is me het licht van den Geest. Integendeel, alle Geesteslicht is ten slotte niet anders dan het licht van Gods Woord dat door den Heiligen Geest in het hart van den zondaar ontstoken werd. Vandaar dat de waarborg van den weeropbloei van het geestelijk leven alléén ligt in terugkeer tot het Woord van God. O, dat wij dan de Kerk des Heeren niet trachten los te maken van haar levenswortel die God de Heere ons gaf in het Woord Zijner Waarheid en dat wij ons niet schamen mochten om  met de eerste Christenen volhardende-te zijn in de leer der apostelen.

Maar niet alleen in de leer, zij waren ook volhardende in de gemeenschap. En daaruit blijkt juist dat de leer bij hen geen doode letter was, maar levende werkelijkheid. De leer kwam in hun leven tot openbaring. Gemeenschap ! En die gemeenschap was in de eerste plaats een gemeenschap met God. Gods verborgen omgang vinden zielen, waar Zijn vrees in woont, 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vreeverbond getoond.

Dat woord van den dichter, gij kunt er zeker van zijn dat het in de eerste Christelijke Kerk verstaan, genoten en betracht is geworden.

Maar nu vloeide uit die gemeenschap, die zij door Christus en door den Geest met God oefenden, ook nog een andere gemeenschap voort; en dat was de gemeenschap met elkander. Immers wie vereenigd is met het Hoofd, is ook vereenigd met de leden van het lichaam van Christus. Wie Christus lief heeft, heeft ook Zyn volk lief. Hij is een vriend, hij is een metgezel van allen, die Zijn Naam ootmoedig vreezen.

Gemeenschap dus met God, maar ook gemeenschap met elkander.

Ja, de zonde verdeelt; zij is de splijtzwam die het heerlijkste leven ontbindt. Maar het geloof vereent wat door de zonde gescheiden werd. Wanneer dus door den Heiligen Geest iets van dat ware leven des geloofs in onze zielen is gewrocht, dan ia daar weer gemeenschap met God, maar dan is daar ook weer een band aan alle degenen, die een even dierbaar geloof met ons zijn deelachtig geworden, en dan is het ook in dezen: Wat God heeft samengevoegd, kan door den mensch, kan zelfs door den Satan niet gescheiden worden.

O dat de Kerk des Heeren van onzen tijd ook hierin in de Jeruzalemsche gemeente eens een beschamend voorbeeld mocht zien, dat haar tot verootmoediging werd. Immers hoe weinig wordt er nu vaak van dat gemeenschapsleven met God en ook van dat gemeenschapsleven met elkander bespeurd. Integendeel wat is er menigmaal een meeleven met de wereld en een bijten en vereten van elkaar, een oprapen van lederen twistappel die door Satan in het midden der broederen geworpen wordt. O dat de Heere eens zoo met Zijn Geest mocht arbeiden dat de verbroken stokken Liefelijkheid en Samenbinders werden geheeld en dat het ook van de Kerk van onze dagen getuigd kon worden: en allen die geloofden waren bijeen.

Dan zou er niet alleen wezen een volharden in de leer en in de gemeenschap, maar ook in wat hier genoemd wordt de breking des broods. Onder die breking des broods nu moeten wij niet alleen verstaan die breking des broods, die plaats vond aan den Avondmaalsdisch, maar ook den arbeid der liefde, die in de z.g.n. liefdemaaltijden van die dagen tot openbaring kwam. Die liefdemaaltijden toch werden gewoonlijk aangericht door die leden der gemeente die meer met aardsche goederen bedeeld waren en gedachtig aan het Woord des Heeren: „Wat gij aaneen van deze minsten zult gedaan hebben, dat hebt gij Mij gedaan", werden daar dan de armsten der gemeente genood. Het beginsel der waarachtige liefde werd daar niet slechts door woorden, maar ook door daden openbaar. Men sprak het niet alleen uit, maar men toonde ook dat het woord van den dichter der Oude ook in de Nieuwe bedeeling waarheid was: Ai, ziet hoe goed, hoe liefifijk is 't, dat zonen Van 't zelfde, huis als, broeders samenwonen, Waar 't liefde vuur niet wordt verdoofd. En mag ook in dezen de practijk der godzaligheid van die eerste ' Christengemeente niet aan Gods Kerk van latere dagen, en ook aan die Kerk van onzen tijd, ten voorbeeld gesteld? Immers van liefde spreken, o ja, het wordt in onze dagen veelvuldig gedaan, maar waar zijn de daden waarin men zichzelven verloochent en waaruit dus datzelfde beginsel spreekt, dat in de liefdemaaltijden van die dagen besloten lag? O, als gij de giften en gaven van vele Christenen van onze dagen eens nagaat, hoe schijnt het dan alsof niet milddadigheid en mededeelzaamheid, maar alsof wel schrielheid en gierigheid offeranden den Heere welbehagelijk zijn. Vooral als voor de armen en voor dè dingen van Gods Koninkrijk gelden gevraagd worden, dan blijkt het niet zelden dat al de liefde waar die lieve menschen den mond zoo vol over hadden, in den grond der zaak niet anders dan eigenliefde was.

En daarom, - o dat de Geest des Heeren ook te dien opzichte den hof van Gods Kerk eens mocht doorwaaien. Dan zeker zouden daar ook in dien zin meer specerijen uitvloeien.

Maar nu is daar ten slotte nog iets waarin de eerste Christenen hebben volhard, en dat was in de gebeden. In het bijzonder wordt daarmee gedoeld op het openbare gebed dat in Israels godsdienst Steeds een bijzondere plaats had ingenomen en dat ook door de Kerk des Heeren van den nieuwen dag gehandhaafd bleef. Zeker, daar was en daar is ook een bidden in de binnenkamer, in het verborgen voor God. Tot dat verborgen gebed heeft de Heiland zelf met nadruk vermaand en wel omdat het openbare gebed door de Farizeërs vaak misbruikt werd tot allerlei vroomheidsvertoon. - Maar het misbruik heft ook hier het gebruik niet op. Integendeel, niet slechts in het verborgen stortten de eerste Christenen hun ziel uit voor den Heere, zij gingen ook op naar het huis des Heeren dat immers van ouds af is het huis des gebeds. Ook daar werkte de Geest der gebeden in hen; ook daar hieven zij hunne handen op naar de aanspraakplaats van Gods heiligheid; ook daar werd door menige ziel het Psalmwoord betracht:

'k Hef mijn ziel, o God der goden. Tot U op, Gij zijt mijn God.

En zoo behoort het ook in onze dagen te zijn. De dienst van Gods Woord is ook nu nog tevens de dienst der gebeden. Wij gaan, volgens onzen Catechismus, niet slechts naar Gods huis om Gods Woord te hooren, om de Sacramenten te gebruiken, en om den armen Christelijke handreiking te doen, maar ook om God den Heere openlijk aan te roepen. Ja, zoo moest het wezen, niet waar? Maar denkt gij nu ook niet dat Gods volk van onze dagen ook hierin zooveel achterstaat bij de Kerk des Heeren uit den apostolischen tijd? Waar immers is in onze dagen het gemeenschappelijk gebed? O zeker, er wordt nog wel gebeden, daar wordt wel menige bange zucht vaak geslaakt. Maar waar wordt als uit één mond en uit één hart tot den Heere geroepen ? Hoe velen of misschien hoe weinigen zouden er zijn, die niet slechts hun eigen nood, maar ook de nooden van anderen, de nooden van hun huis, hun gemeente, hun kerk, hun volk op het hart mogen dragen en die dus naar Gods huis komen om te volharden in het gebed?

O dat de Heere ook met den Geest der gebeden nog eens vaardig over ons werd, opdat daar een roepen, een gemeenschappelijk roepen uit de diepte geboren mocht worden, opdat het een aanloopen van den Heere als een waterstroom wezen mocht. Immers als daar zoo een volharden niet slechts in de leer en in het leven, maar ook in de practijk der godzaligheid en in de gebeden bij, 'ons gevonden werd, dan zou het zeker ook met den dichter onze belijdenis kunnen zijn:

Ik werd benauwd van alle zijden. Maar riep den Heer' ootmoedig aan. De Heer' verhoorde mij in 't lijden.

En deed mij in de ruimte gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's