Zelfbeschikking en bijbels denken
Op woensdag 5 oktober jl. werd in het centrum 'De Reehorst' in Ede een congres gehouden over het thema 'Zelf beschikken?' Dit congres was georganiseerd door de Christelijke Vereniging van Zorginstellingen. Van allerlei kanten werd het actuele vraagstuk bezien in hoeverre een mens over zichzelf kan en mag beschikken. Zo ging het onder andere over juridische aspecten van zelfbeschikking, over de eigen verantwoordelijkheid van de hulpverlener, over zelfbeschikking in de zorg voor wils-onbekwamen en over zelfbeschikking in de psychiatrie. Mij was gevraagd iets te zeggen over 'zelfbeschikking en Bijbels denken'. In het hier volgende geef ik enkele hoofdlijnen weer van het door mij betoogde.
Met de gekozen titel 'zelfbeschikking en Bijbels denken' kunnen we twee kanten op: hoe wordt er in de Bijbel over zelfbeschikking gedacht? Of: hoe denken mensen die vandaag in bijbelse sporen willen gaan over zelfbeschikking? U begrijpt dat één en ander niet samenvalt. Bij de tweede vraagstelling zit er de schakel van de hermeneutiek tussen. Hermeneutiek is de leer van de vertolking. In dit geval houdt de hermeneutische vraagstelling in: hoe kunnen de lijnen uit het bijbelse getuigenis op zinvolle wijze toegepast, geactualiseerd worden in een situatie die in vele opzichten fundamenteel verschilt van die van de wereld van het Oude of Nieuwe Testament? Voor de helderheid leg ik in het navolgende beide aspecten uiteen. Eerst tracht ik heel in het kort enkele bijbelse lijnen inzake zelfbeschikking te schetsen, vervolgens zien we onder ogen hoe je in de actualiteit bijbels zou kunnen denken over zelfbeschikking.
1.
Wij lezen op de eerste bladzijden van de Bijbel dat het menselijk leven een geschenk van Hoger hand is(1). Alleen God is er zonder meer en op eigen kracht. God heeft het leven in zichzelf. Maar God gunt het leven aan de mens en aan alle schepselen als gave. De scheppingsberichten in Genesis 1 en 2 trekken zo meteen resoluut de scheidslijn tussen Schepper en schepsel. Wij mensen worden op onze plaats gezet als schepselen, niet goddelijk en niet bij machte op eigen kracht het leven te verkrijgen of ook te bewaren. De mens leeft op Gods adem, zegt Genesis 2 : 7. Zonder die geschonken levensadem zijn wij Adam uit de 'adama' (het Hebreeuwse woord voor 'aarde'). Dat wil zeggen: mens uit de aardbodem, aardmannetjes, kleipoppen. Wat voor zelfbeschikkingsrecht zou deze nietige mens kunnen hebben? Is hij tegenover God niet een marionet?
Toch ligt het zo niet, want er is een andere kant aan de zaak. Het menselijke leven is temidden van alle creatuurlijk leven toch heel bijzonder gekwalificeerd. Het is dan toch maar góddelijke adem waarop wij leven. Dat wordt van geen enkel ander schepsel gezegd: die zijn eenvoudig in het aanzijn geroepen door een enkel scheppend machtswoord. Bovendien wordt van de mens gezegd dat hij/zij geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis en zo geroepen de hof van Eden – en nog altijd de hof van heden – te bouwen en te bewaren. De mens krijgt op aarde een enorm mandaat, een geweldige verantwoordelijkheid, die gepaard gaat met macht over de dierenwereld en over heel de schepping (Genesis 1 : 27; 2 : 15). Zo is de mens mondig: hij/zij mag beheren met beleid en macht uitoefenen in verantwoordelijkheid.
Daarmee is in de eerste hoofdstukken van de Bijbel de toon gezet. Weliswaar volgt op het stralende begin de schrille dissonant van de zonde als opstand tegen de goede God (Genesis 3). De trein 'mensheid' ontspoort en de ravage is enorm. Maar toch… lees Psalm 8 eens en verbaas je erover hoe daar enerzijds op bijzonder indringende wijze de kleine mens in al zijn broosheid wordt getekend. Wat een wonder dat God nog naar hem omziet. Maar tegelijkertijd laat de Psalm uitkomen dat op die ranke schouders een wereldomvattende verantwoordelijkheid rust en dat de broze mens in zijn mogelijkheden bijna tot het goddelijke kan raken. Bijna, maar toch net niet. En dan ook weer ten principále niet. Van dit spanningsveld is heel de Heilige Schrift in de beide testamenten doortrokken.
Ik beperk mij tot twee illustraties uit het Nieuwe Testament. In Romeinen 14 : 7-9 wordt verwoord dat gelovigen in leven en sterven de Kurios toebehoren, namelijk Jezus Christus als de Heere van hun leven. 'Die heerschappij betekent zeggenschap en geborgenheid vanwege het eigendomsrecht'(2). Gelovigen behoren God toe om twee redenen: in de eerste plaats hebben ze hun leven van God de Schepper gekregen en in de tweede plaats hebben ze het leven dat door de zonde verspeeld was, als het ware teruggekregen door hun verlossing in Christus. Zo wordt de autonomie heilzaam begrensd vanuit schepping én verzoening. Deze begrenzing wordt in het geloof niet ervaren als beknotting, maar als omarming door Gods liefde.
In Johannes 10 : 17-18 spreekt Christus van zijn unieke volmacht om zijn leven af te leggen en dan ook weer op te nemen. Juist omdat Hij het leven in de opstanding weer kan opnemen, mag Hij het afleggen om zo het werk van de verzoening in opdracht van zijn hemelse Vader te volbrengen. Hierin is Jezus exclusief. Geen enkel ander mens kan zijn of haar leven zelf weer opnemen, geen enkel ander mens mag dan ook zijn of haar leven afleggen vanuit een zo verregaand zelfbeschikkingsrecht. Het zou alleen kunnen wanneer een duidelijke roeping van Gods wege dringt tot het offer van het eigen leven. Dan staat het prijsgeven van het leven niet in het kader van autonomie, waarbij de mens zichzelf de wet stelt en eigen baas wil zijn. Neen, dan staat het offer van eigen leven juist in het kader van volstrekte overgave aan Gods leiding, zeg maar in het kader van theonomie of Christonomie, het beheerst worden door de wet van God en de heerschappij van Christus.
2.
Vanuit het geschetste spanningsveld zullen christenen zelfbeschikking ambivalent benaderen. Enerzijds beamend, positief. De mens heeft een fundamenteel recht om over zichzelf te beschikken, zijn eigen leven in te richten en zijn eigen keuzes te maken. Hij mag niet tot object worden gemaakt en hij mag niet louter instrumenteel als middel ten behoeve van een bepaald doel worden gebruikt, bijvoorbeeld als kanonnenvlees of als proefkonijn. Wanneer in onze tijd de mondige patiënt naar voren is getreden als nieuw verschijnsel in de medische wereld, de patiënt die wil meedenken en meespreken en meebeslissen en die het niet neemt dat hij betutteld wordt en dat er zonder zijn toestemming op grond van gedegen informatie, ingrijpende behandelingen op hem worden toegepast, dan kan dat vanuit christelijk gezichtspunt alleen maar worden toegejuicht. Zo ziet God Zijn mensenkinderen graag: zij mogen op hun voeten staan (Ezechiël 2 : 1).
Zelfbeschikking is te accepteren en zelfs onnavolgbaar sterk te funderen met een beroep op de notie van het beeld Gods en op de nieuwe mondigheid die de Heilige Geest aan de wedergeboren mens verleent. De Heilige Geest dringt de menselijke vrijheid niet weg en drukt de menselijke inbreng niet dood, maar bevrijdt deze juist in de kaders van liefde en echte vrijheid. Daarom mag ook de ene mens de andere niet als object gebruiken, maar dienen mensen eikaars vrijheid te respecteren. Mensen zijn fundamenteel gelijkwaardig aan elkaar, van welke status ze ook zijn (Galaten 3 : 28).
Leggen gelovigen graag de nadruk op gehoorzaamheid, dan sluit dat mondigheid en zelfbeschikking beslist niet uit. Liefdevolle en dankbare gehoorzaamheid aan God is bepaald geen 'Kadaverdisziplin'. Het is vrijwillige en vreugdevolle erkenning van een van binnenuit als goed en heilzaam erkende norm. Het is de vrijheid van de mens die in de wegen die God wijst zich in zijn element bevindt zoals een vogel in de lucht en een vis in het water.
Toch kan zonder overdrijven worden gesteld dat de christelijke traditie terughoudend is geweest in de waardering van zelfbeschikking. Telkens zijn er in de traditie zware accenten gelegd op de limieten, op de beperking van de zelfbeschikking. Deze benadering is nog altijd actueel in de hoofdstroom van de Rooms-Katholieke Kerk en in het meer orthodoxe deel van het protestantisme.
Tegelijkertijd klinken er heel andere stemmen. Bij H. M. Kuitert bijvoorbeeld is van enige terughoudendheid op dit punt geen sprake meer. Het zelfbeschikkingsrecht is voor hem zozeer basisgegeven van de humaniteit dat hij stelt dat de mens onder bepaalde omstandigheden 'het entreebewijs van het leven eerbiedig aan God terug mag geven'. Eerbied voor het leven, bijvoorbeeld omdat het Gods gave is, sluit bij hem zelfbeschikking over het eigen leven niet uit. Er is geen onvoorwaardelijke plicht tot leven. Je moet er een eind aan kunnen maken, wanneer het leven onmogelijk langer als gave kan worden ervaren(3)'. Een rapport van de Gereformeerde Kerken in Nederland (synodaal) ging in 1984 een eindweegs in dit voetspoor. Gesteld werd: 'we zijn van mening, dat de beslissing van het eigen leven te (laten) beëindigen onder bepaalde voorwaarden in het licht van het geloof niet onverantwoord behoeft te zijn'. Consequentie daarvan is dat een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding ook binnen de gemeente van Christus niet bij voorbaat afwijzend of misprijzend tegemoet getreden behoeft te worden'(4).
Intussen hebben vele christenen deze wissel niet gepasseerd. Als eigentijds voorbeeld van de meer klassieke benadering noem ik u een gezaghebbend geschrift uit Duitsland, dat in 1989 is verschenen onder de titel Gott ist ein Freund des Lebens. Herausforderungen und Aufgaben beim Schutz des Lebens (Trier). Het kreeg de aanbeveling mee van de voorzitter van de Duitse Bisschoppenconferentie, bisschop dr. Karl Lehmann en van de voorzitter van de Raad van de Evangelische Kerk in Duitsland, bisschop dr. Martin Kruse. De Nederlandse vertaling getiteld Die al wat leeft bemint – notities bij het vraagstuk van de bescherming van het leven (Kampen) werd aanbevolen door prof. dr. D. C. Mulder, toenmalig voorzitter van de Raad van Kerken in Nederland. We zouden dus kunnen zeggen dat in dit geschrift een visie ontvouwd wordt die breed gedragen wordt in zowel de rooms-katholieke als de protestantse kerken. Ik noem nu enkele concrete positiebepalingen uit dat boekje, waarin ik mij ook persoonlijk heel goed kan vinden.
De bijzondere waarde van elk mensenleven zonder uitzondering ligt in het geschapen zijn naar Gods beeld. Daarom is het onzinnig te gaan spreken over 'de kwaliteit van het leven' in die zin dat wij zouden kunnen beslissen of een bepaald mensenleven nog wel voldoende kwaliteit heeft om nog aanspraak te kunnen maken op bescherming. Er is een bodem waar menselijk leven, hoe geschonden ook, nooit doorheen kan zakken: God blijft dat leven erop aanzien dat het oorspronkelijk geschapen is naar Zijn beeld en gelijkenis.
Maar dat betekent dan ook dat de mens zelf niet het oordeel kan vellen dat zijn leven niet meer de moeite waard zou zijn en zeker niet dat hij daaraan de consequentie van zelfdoding of het vragen om euthanasie mag verbinden. 'Mensen mogen niet in die zin beschikken over het leven van andere mensen – en over hun eigen leven – dat zij zichzelf maken tot heer over leven en dood'(5).
Een ongeneeslijk zieke, die anderen alleen nog maar ten last is, heeft het onbeperkte recht op leven. Wanneer de omgang met de stervende plaatsvindt vanuit dit fundamentele respect, houdt dat ook in dat men de manier waarop een ander wil sterven zoveel mogelijk respecteert. Als een doodzieke bewust verdere medische maatregelen afwijst, moet men daaraan gehoor geven. Er mag echter noch door de patiënt zelf noch door anderen beschikt worden over het leven zelf en over het intreden van de dood. 'Zonder deze principiële grens te stellen aan alle ingrepen zou men de waardigheid van de mens prijsgeven.' Ook de mens zelf kan het laatste oordeel over de waarde en onwaarde van eigen leven niet vellen. Ieder is onvergelijkelijk veel meer en anders dan hij van zichzelf weet. 'Niemand leeft alleen voor zichzelf: en wat iemand voor anderen betekent, zal hij nooit precies weten. In het geloof dat God het leven van iedere mens wil, is ieder met zijn leven, hoe het er ook uit ziet, onmisbaar… het doden van een ander mens kan in géén enkele omstandigheid een daad van liefde, van medelijden met de ander zijn, want het vernietigt de grondslag van de liefde'(6).
Ten aanzien van de mens die tot zelfdoding is gekomen past een tolerantie die nog uitgaat boven het begrijpen van zijn daad, een respect voor degene die zo handelt – en toch nooit een billijken en goedkeuren van de daad zelf. De suïcidale mens moet tegen zichzelf beschermd worden in naam van God die de Vriend van het leven is.
Deze standpuntbepalingen vormen dus een bevestiging van het klassieke christelijke 'neen' tegen de ultieme zelfbeschikking over eigen leven. De mens is rentmeester over het leven dat hem is toevertrouwd. Soms mag hij dat leven vreugdevol als een geschenk ervaren. Dan weer is het een zware opgave voor hem. Maar de rentmeester zou rebel worden als hij ongeroepen zijn wachtpost verlaat. Rentmeester of rebel, tertium non datur – er is geen derde weg.
Ik ben overtuigd van het bijbels gehalte én van de heilzame betekenis van dit bijbels gevoede denken over de ruimte en grenzen van de zelfbeschikking van de mens. Het is dan ook mijn hartelijke wens dat velen zich in deze overtuiging zullen herkennen.
J. Hoek, Veenendaal
(1) Vergelijk J. Hoek, Leven en dood in Hoger hand, Kampen 1988.
(2) Zie W. H. Velema, Mag ik sterven, moet ik leven? Een praktische en pastorale benadering rond de levensbeëindiging, Zoetermeer 1993, 49.
(3) Zie H. M. Kuitert, Mag er een eind komen aan het bittere einde? Levensbeëindiging in de context van stervensbegeleiding, Baarn 1993.
(4) Euthanasie en pastoraat, 's-Gravenhage 1988, 19, 26.
(5) Die al wat leeft bemint, Kampen 1992, 39.
(6) a.w., 91, 92.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's