Stichtelijke overdenking.
En Jezus zeide tot hem: Voorwaar * zeg ik u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. Luc. 23 : 43.
De Paradijspoort ontsloten.
Het woord des Heeren is al zeer duidelijk omtrent hetgeen er bij den mensch moet plaats hebben, zal hij ingaan en behouden worden. „Voorwaar, voorwaar zeg Ik ü, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien." Zonder dat leven Gods, dat ingedragen wordt door den Heiligen Geest, is het omkomen. Met het Paradijs in zijn rug loopt die mensch zóo zijn ondergang tegen. Dat is de snelle, vreeselijke afloop der wateren, waarop hij van nature zich afwiegelt.
Nu ligt daar vlak tegenin een andere weg. Het begint schijnbaar gelijk: bij het Paradijs. Achter beide viel de poorte toe. Achter beider rug flikkerde één vlammend zwaard, onder hetzelfde vonnis begrepen: gezondigd en veroordeeld allen.
Maar nu komt het verschil.
In hemellicht leerden ze kennen: ik heb gezondigd. De Heere kwam hen tegen, hield hen staande, wierp ter neder. De worsteling met den Almachtige was begonnen. Wierp Hij ter neder en ontdekte geheellijk, daar kwam ook een oprichten en toedekken. Ja, geene zonde zóo zwart en geene ongerechtigheid zóo groot of, voor den Heere beleden, vinden ze uitdelging. Het bloed van Christus Jezus reinigt van alle zonde, Golgotha, ziedaar den sleutel van het nieuwe Paradijs.
En nu is het ons voorrecht u deze twee wegen voor te stellen. Zeg het den goddelooze aan, dat het wee hem is wachtende, dat hij door een „wee u" is omtuind, maar den rechtvaardige, dat het wel, het eeuwig wel hem beidt, dat de lichtende poort van het nieuwe Paradijs voor hem open staat, dat het niet kan gesloten worden voordat de laatste binnen is.
De twee wegen: Paradijs—hel voor den eene. Paradijs—hemel voor den andere. De schakel, waarover de laatste dezer wegen loopt, ligt op Golgotha, is te vinden aan het kruis. Mogen we 't aldus formuleeren:
Van het Paradijs naar het kruis en van het kruis naar het Paradijs.
Alleen met deze onderscheiding: het eerste Paradys lag beneden, het andere boven; kon binnen het eerste nog de slang binnenschuifelen, de pas tot het laatste is hem voor eeuwig afgesneden.
Treedt in dit licht Golgotha nader. Ziet op die drie kruisen, dan hebt ge de beide wegen in duidelijke lijnen voor u. De Christus, Die in het midden hangt, is of ten val of ter opstanding. Mocht Hij voor velen onzer zijn de Behouder.
't Is een rijk onderwerp, waarbij wij, lezers, een oogenblik onze aandacht willen bepalen.
Tusschen de moordenaren. Johannes zegt het er duidelijkheidshalve nog bij: „en Jezus in hel midden."
Welk eene plaats, en welk eene vernedering! Hoe kunt Gij het toelaten. God in den hemel ?
Uw Eengeboorne daar?
Gij, die aldus vraagt, doorziet het niet. Dit heeft zelfs de satan niet begrepen. Zijn lach zal verstommen en zijn spotten vergaan.
De Christus tusschen de moordenaren. Hij, de verderver, merkt het niet, dat hij bezig is eigenlijk omver te stooten. Met groote list heeft hij het bedacht, hij kon den Gezegende nooit dieper kwetsen, nimmer bitterder grieven dan zóo: aan elke zijde een moordenaar. En wat blijkt nu van achteren ? Dat dit juist de plaats is waar die twee elkander zullen ontmoeten: de moordenaar en zijn Heiland.
De satan had het gedaan om zijn lusten bot te vieren, zijn hart te luchten, hij wilde den Christus krenken in het diepst Zijner ziele, door Hem te stellen op ééne lijn met de moordenaren; en wat is de uitkomst: hij legt Christus een verlorene in de armen. Uit haat had hij een kruis getimmerd en ziet, het werd een hemelladder; hij vond er zijn Heiland, de moordenaar rechts.
De leiding van Boven is in alles zoo duidelijk merkbaar.
In de rolle der Profetie stond het al te lezen. Slaat maar eens op Marcus 15:28. „En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: "Hij is met de misdadigers gerekend."
Zoo ziet ge, dat Satan uitvoert alles wat van den Christus Gods stond beschreven. Zonder het te willen, geeft hij het bewijs Gods volk in de handen: ziehier uw Borg en uw Middelaar.
Christus tusschen de moordenaren, Eén ter rechter-en één ter linkerzijde, in letterlijken en in figuurlijken zin.
Ze liepen tot voor heel kort één weg, één zonde was hun eigen, één lot hun deel. Juist de Christus zal een scheiding trekken. Voor den één was Hij om den val te verdiepen, voor den ander om hem uit zijn val op te richten, om hem tot in den hemel te verhoogen.
Als ge de tegenstelling scherp wilt zien, moet ge hen tegenover elkander plaatsen,
Aan Zijne linkerzijde hangt een boosdoener, een menschenkind, in het kwade verhard. En nu is zoo terecht gezegd: gelijk een visch, zoodra hij maar aan den rand van het water gelegd wordt, zichzelven terstond in dat water als zijn element zal dompelen, zoo werpt zich ook deze boosdoener in zijn element, in het booze, zoodra hem daartoe de gelegenheid maar geboden wordt. Hij hoort daar beneden spotten en .... hij spot mee. Niettegenstaande de dood vlak voor hem stond, niettegenstaande zijn lichaam samenkromp van de pijn, niettegenstaande de hel gaapte voor zijn voet,
Hoe is het mogelijk, zegt ge. Ja, lezer, hoe is het mogelijk, beantwoord het nu zelf.
Achter elken spot en achter iedere lastering staat een satan, om het in te fluisteren. Hij blaast het vuur op en de kolen worden rood en de vonken spatten.
Maar nu doet hij dit niet als in stokken en blokken. Het lagere creatuur spot niet, dat doet de mensch, die naar den beelde Gods werd geschapen. Door den zondeval zijn ze slaven en volgelingen geworden van hun verderver. Zij spreken de taal van hun nieuwen heer.
Het beeld, waarnaar ze geschapen zijn, is omgeslagen, In plaats van den Schepper te verheerlijken, volgen ze nu den vernieler, In stee van te zegenen zijn ze nu geneigd tot vloeken. Beelddragers Gods voorheen, thans dienstknechten satans.
Zie, nu begrijpt ge het ineens.
'k Las eens van een matroos, die boven uit de mast door een rukwind werd uitgeslingerd,
„O God, help mij", riep hij uit, maar meteen grijpt hij een lis. „Niet meer noodig", laat hij spottend volgen.
Doch op het moment valt hij met zijn lis in de hand op het dek te pletter. Spottend de eeuwigheid in, dat kan alleen een mensch. De gaven Gods in den vorm van een vloek slingert hij naar Boven,
Maar nu willen we ons aangezicht eens wenden naar de rechterzijde heen.
Het vuur, dat het yzer doet smelten, doet het staal harden.
Het goud, dat onder het vuil bedolven ligt, wordt in de smeltkroes gelouterd en openbaar.
Wat een wonderlijk iets.
Waar de een zijne ziele mee verdierf, was voor den ander nog een middel om tot inkeer te brengen.
Die lastering bracht zijn medekruiseling tot bewustzijn. Hoe en op welke wijze staat ons niet beschreven.
Maar dit staat vast, het léven begon opeens te ritselen in zijne ziel, het leven van Boven. Hij kan wat hij straks nog meedeed, wat hij nu in al zijn schrikkelijkheid hoort, niet meer verdragen. Hij vergeet voor een oogenblik ook zijn smart; maar vloekt de één, de ander zegent. Hij neemt, het voor zijn Jezus op. „Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, "
„Vreest gij ook Gód niet, "
Hoort ge 't wel, lezer, hierin wordt de rechtvaardigheid van het oordeel onderschreven.
Wij rechtvaardiglijk. De straf, die we lijden, is verdiend.
Dit zijn de kenteekenen van het waarachtig geestelijk leven.
De vreeze Gods brengt eene rimpeling over de ziele. Wat tegen God en Zijn Christus inloopt, doet het harte samenkrimpen. Ook al is daar genoeg wat het spreken moeilijk maakt. Het moet er uit. Het leven, dat daar binnen ritselt, moet zich openbaren.
Wij lijden rechtvaardiglijk, maar Deze heeft niets onbehoorlijka gedaan.
Als er nu niets meer op volgde, zoo zouden we de opmerking kunnen inwachten — gelijk de modernen doen — dat het hier bloot was een gevoel voor recht, zonder meer. Van een geesteswerk geen sprake, van het zoeken en het ontmoeten van eene ziele met Christus nog minder.
Doch let er nu eens op, als de rekening als verschuldigd is geaccepteerd, dan wordt de schuldeloosheid van den Borg niet alleen erkend, maar er wordt een beroep op Hem gedaan: „Heere, gedenk mijner."
Hoe heerlijk, lezers.
Spot en laster mag de hel uitbraken, de hemel zorgt voor een dauwdrup, heerlijk in glinstering. Een vloekeling wordt een godlover, een hellewicht een pronkjuweel des hemels.
Laat uw venijn maar opspatten, o satan. Laat de kolen vuurs maar worden opgeblazen, geen nood. Gij brengt niets anders voort dan Godlovers en voor Godlovers een hemel vol heerlijkheid.
Mag ik nogmaals vragen om uwe opmerkzaamheid?
Het „gedenk mijner" komt als de vreeze des Heeren is voorop gegaan, als de rechtvaardigheid, 't Godsoordeel is erkend, als 't verdiend, verdiend duizendwerf, is uitgeroepen — dan komt het. Het komt, want Gods werk loopt niet anders. Als de angel gevoeld wordt van de zonde en de straf drukt, zoo moet het „Heere, gedenk mijner" wel oprijzen. De ziele zou bezwijken, indien deze opening niet gegeven was. Maar daarvoor wordt gezorgd. Als de zondaar zijn oordeel tegengaat, heeft de Heere middelen en wegen alzoo doen samenloopen, dat daar eene ontmoeting plaats hoeft, al zal het ook op het laatste oogenblik zijn, het mag er van onze zijde nooit op gewaagd worden, immers het leven is zoo kort en zoo broos, en „te laat" is de klacht waarmee de hel gevuld is — maar, weest er verzekerd van, daar zal eene ontmoeting plaatshebben tusschen Christus en den zondaar. De Heiland wordt gezien in Zijne zondeloosheid, in Zijne lelieblankheid. En nu volgt het: mijn liefste is blank en rood, en Hij draagt de banier boven tienduizend. Ontplooi dat vaandel boven mij. Blank en rood boven mijn hoofd, dat schuldige hoofd.
„Heere, gedenk mijner als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn, " 't Wordt beantwoord met: „heden, zeg Ik u, zult gij met Mij in 't Paradijs zijn."
Wat 'n heerlijke uitkomst.
Des morgens een kruis, des middags een kruis, zelfs als de zon neigt nog een kruis, en toch, voordat de nacht daalt, nog binnenvallen in 't Paradijs.
De Joden vermoedden het niet, en Pilatus dacht er niet bij, maar toen zij het bevel gaven om dien ongelukkige de beenderen te breken, toen maakten ze het waar: "heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.''
Zij hebben gedragen, de heilige Engelen die daar de wacht hielden bij het kruis. Zij hebben gedragen de moordenaarsziel naar den hemel.
Waar zal de uwe zijn, lezer? Ter linker-of ter rechterzgde — een andere mogelijkheid is er niet.
Schriklijk als het kruis niet verteedert, heerlijk als op ontferming wordt gepleit. Onze blik mag niet blijven rusten noch rechts noch links, alleen op het midden, op het kruis met den Gekruiste,
Die Koning leidt Zijn volk binnen. Hij zal u eeuwiglijk gedenken. Blijft bij Hem aankloppen allen, die vanwege uwe zonde hebt leeren zuchten, blijft Hem aanroepen en spreekt: „Heere, op Uwe beloftenissen waag ik het, ik wacht op U."
Voor Gods volk zal het kruis worden verwisseld met het Paradijs. De poorte werd geopend, op Golgotha.
Doe Hij er u door ingaan. U.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1913
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's