KERKELIJKE RONDSCHOUW
HET LEVEN VAN DEN CHRISTEN HEEFT TWEE KANTEN.
Het leven van den christen heeft twee kanten en geen van deze twee mag veronachtzaamd worden.
Er is een stille kant en er is een werkzame kant. De stille kant is : de verborgen-gemeenschap met God. Het is ook : „Ik ben de ware Wijnstok en gij zijt de ranken ; die in Mij blijft, zal vrucht, zal veel vrucht dragen en Mijn Vader, als de hemelsche Landman, zal Zich daarin verheugen". Een stille kant : „ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij".
Hier ligt de bron van kracht en vreugd voor den christen. „Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op aarde. Het is mij goed, nabij U te zijn".
Dat is de stille kant, en dat kunnen we niet missen.
En dan is er óók een andere kant. Dat is de activiteit, de werkzame kant. Er zijn 12 uren in den dag ; en die moet de christen gebruiken. Zes dagen zult gij arbeiden. We moeten de dagen uitkoopen, want de tijd is voorts kort. Arbeiders ook in Zijn Wijngaard. De voorgangers èn de leden der gemeente. In ons gezin en daar buiten.
Het practisch Christendom vraagt ons aller aandacht. De nood is groot. „Heere, stoot arbeiders uit in Uw Wijngaard".
Zondag 12 van onzen Catechismus vraagt: „Waarom wordt gij een Christen genaamd ? " En het antwoord luidt : „Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus, en alzoo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijnen Naam belijde (als profeet) en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere (ais priester), en met een vrije en goede consciëntie (geweten) in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeere (het koninklijk ambt van den geloovige)".
Hier zien we dus — dat we overal voor den Naam des Heeren moeten uitkomen ; dat we van harte gewillig en bereid moeten bevonden worden om Hem voortaan te leven (Antw. Zondag I) ; en dat ons christelijk leven een strijd moet zijn. We moeten strijdbare helden zijn, .met de krijgsbanier in de hand. Waarbij de apostel Paulus ons een beschrijving geeft van de geestelijke wapenrusting; met een helm en een schild en een zwaard. Loopen in de loopbaan, strijden den goeden strijd des geloofs. Dat is het actieve Christendom, dat is de werkzame kant van het leven.
De stille kant: als de rank in den Wijnstok.
De werkzame kant: strijd den goeden strijd des geloofs, altijd ijverig en overvloedig in het werk, dat de Heere ons te werken geeft.
Laat ons de stille kant, tot groei van ons leven, niet verwaarloozen, zoekende de eenzaamheid, om dicht bij den Heere te leven. Laat ons werken en bidden, dat de stille eenzaamheid en de geestelijke gemeenzaamheid met God niet verbroken wordt.
Laat ons met beide oogen onze roeping zien, om bezig te zijn in de dingen van onzen hem.elschen Vader, doende het werk Gods als Zijne medearbeiders ; strijdende den goeden strijd des geloofs, doende Zijnen wil. „Opdat alzoo een iegelijk zijn ambt en beroep zoo gewillig en getrouw moge bedienen en uitvoeren, alsi de engelen in den hemel doen". (Catech. Zondag 49).
DE STRIJD DER HERVORMERS TEGEN TWEE FRONTEN.
31 October is de dag, dat we weer denken aan de geloofsdaad van Luther, toen hij zijn 95 stellingen aansloeg aan de deur van de Slotkerk te Wittenberg. Toen is de strijd ontketend. En de Heere heeft het zóó geleid, dat Zijn Kerk weer werd vrijgemaakt uit het diensthuis van Rome, om Hem vrij te mogen dienen naar Zijn Woord, geleid en geleerd door Zijn Geest. Woord èn Geest. Niet het Woord alléén, want bij het Woord moet de Heilige Geest komen, om in alle waarheid te leiden. Maar óók niet de Geest alléén, want wanneer de Geest los komt te staan van het Woord, dan is het niet de Heilige Geest, maar dan is het een geest, die niet uit God is ; een dwaal-en leugengeest, die verderfenis werkt.
Daar denken we nu op 31 October weer aan.
De Hervorming heeft ons teruggegeven : het Woord. De Roomsche Kerk was
langzamerhand geheel los van 'het Woord komen te staan. Het was geworden : het woord van een mensch, die als God wilde zijn ; die eigenmachtig voorschreef wat goed en. kwaad is, wat de rechte weg en wat de verkeerde weg is ; het woord van den Paus, den stedehouder van Christus op aarde. Het werd bij de Reformatie een strijd tusschen het Woord en de traditie ; het Woord van God en de leer van de menschen. En in de Hervorming heeft, door Gods genade, het Woord het gewonnen.
Dat is de strijd der Hervormers geweest tegen Rome's Kerk : om het Woord.
En aan den anderen kant stonden de Anabaptisten of Wederdoopers, die wel van de Roomsche Kerk zich losmaakten en dus tot de Protestanten behoorden, maar die meer van den Geest spraken dan van het Woord. Het waren geestdrijvers. Het waren menschen, die veel vromer en veel geestelijker waren —-zooals ze zelf zagen — dan Luther, Zwingli of Calvijn. Zij leefden in onmiddellijke gemeenschap met God. Zij leefden uit den Geest, bij hetgeen de Geest hun openbaarde in het hart. Zij zeiden telkens : „de lieve Heilige Geest heeft ons dit geopenbaard en de lieve Heilige Geest heeft ons dat geopenbaard. Maar er was alle oorzaak voor de Hervormers om te vragen : „is het ook naar het Woord, wat die geest van u openbaart ? En zoo niet : dan is het niet de Heilige Geest, Gods Geest, die tot u spreekt en u de dingen openbaart, maar dan is het een leugengeest, een geest van hoogmoed en ongehoorzaamheid, die leidt in paden van verderfenis. Gelijk ook in de Anabaptistische beweging overduidelijk is gebleken. Zij noemden zich wel „geestelijke" menschen, maar ze waren vleeschelijk. En met al hun „geestelijkheid" hebben ze niet anders dan verderfenis gemaaid.
Dus was de strijd der Hervormers tegen twee fronten : tegen Rome om het Woord. Tegen de Anabaptisten of Wederdoopers: om den Heiligen Geest, die uit Christus neemt en in alle waarheid leidt, onderwijzende in de Schriften.
De Heilige Geest houdt geen aparte aanspraken en brengt geen aparte boodschap hier en daar. Dat is een zondige, vleeschelijke, pantheïstische beweging, die in die richting gaat. Dan wordt de mensch zichzelf tot God. Terwijl de ware geestelijke mensch de Schriften onderzoekt en bij en uit de Schriften leeft. Die verachten de Schrift niet, die verachten de bediening des Woords niet, en de Sacramenten. We kunnen niet „van den Geest leven", als we Gode ongehoorzaam zijn ; dan werken we onzen eigen ondergang.
Zoowel tegen Rome als tegen de geestdrijvers hebben de Hervormers den strijd gevoerd.
Tegen twee fronten ging „de heilige oorlog" der Reformatie. En diezelfde strijd tegen twee fronten vraagt ook nu nog onze volle aandacht. Wanneer ook nu in verschillende toonaard gesproken wordt over : „het luisteren naar God", bet achtgeven op „de boodschap Gods", enz., dan willen we daarvoor eerbied hebben, als ten minste niet geleerd wordt, dat de Heilige Geest met een aparte boodschap tot ons komt, buiten de Schrift om en los van het geopenbaarde Woord. God staat niet in pantheïstischen zin in gemeenschap met Zijn kinderen. Maar de Heere onderwijst Zijn volk door Zijn Woord èn Geest. Daarom belijden we : „Uw Woord is een lamp voor onzen voet en een licht op ons pad". En we bidden : „Heere, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend".
Alle „geestelijke" richtingen, die niet „naar de Schriften" zijn, zijn niet uit God ; van welke zijde ze ook gepropageerd worden. Want we zijn allen leugenaars en God alleen is waarachtig ; God, Die ons Zijn Woord gegeven heeft.
VRIJZINNIG PROTESTANTISME
Wij hebben er verleden week de aandacht op gevestigd, dat men voor de Oecumenische beweging der Christelijke Kerken over geheel de aarde tot grondslag wil leggen : ,,De Wereldbond van Kerken is een gemeenschap van Kerken, die onzen Heere Jezus Christus als God en Heiland aanvaarden".
Dus : Jezus Christus als God èn Heiland. „Dit artikel is bedoeld, om het zuiver-Christelijk karakter van de deelnemende Kerken te waarborgen".
Dadelijk is daarop door de Vrijzinnige Hervormden aanmerking gemaakt. „Dus, wij. Vrijzinnige Christenen, moeten de godheid van Christus aanvaarden ? " „En dat is juist één van de leerstukken, die wij nooit konden aanvaarden"
Aldus dr. C. Hille Ris Lambers, van Bilthoven, in „Kerk en Volk", orgaan van de Vereen, van Vrijz. Hervormden (5 Sept. '38).
En ds. D. Bakker, Ned. Herv. predikant te Drachten, schrijft als hoofdredacteur van „Kerk en Volk" (in hetzelfde nummer van 5 Sept. '38, als antwoord op het „Ingezonden" van dr. Hille Ris Lambers) : „Wij moeten alles doen, om de definitieve vaststelling van deze formule te voorkomen".
Jezus Christus is dus niet Gods Zoon. Onze Heere Jezus is dus niet de Heiland ! Twee vooraanstaande moderne theologen verzekeren het ons nog weer eens.
Nu weten we, dat er onder de rechts-modernen de laatste jaren een dieper geluid gehoord wordt wat betreft zonde, schuld, verlossing. Zooals dat door den vroeg gestorven prof. Roessingh indertijd al geleerd werd. Maar ook daar kon en kan men nog niet komen tot de belijdenis van Christus als God èn Heiland.
Als prof. dr. J. Lindeboom, van Groningen (Vrijz. Herv.) in „Vrije Geluiden", het orgaan van de V. P. R. O. (de Vrijz. Protestantsche Radio Omroep) over de verandering in deze onder de Vrijzinnigen schrijft (het Algem. Weekblad voor Christendom en Cultuur wijst er op), zit daar zeker een element van waarheid in. De hoogleeraar erkent, dat het Vrijz. Protestantisme vroeger radicaler was en sterker in critiek en afbraak, dan in opbouw ; doch — zoo zegt hij — dat was voor een vroegere periode onvermijdelijk en het verwijt geldt thans niet meer. Want vanaf het begin der eeuw is daar een bewust streven naar bezinning op de oude Christelijke geloofswaarheden. „Dat Christus het middelpunt moet zijn der prediking, voerde tot bezinning op het vraagstuk der Christologie — wijd terrein, waar nog veel valt te doen. Begrippen als zonde, schuld en verlossing, belijdenis van God als den Heilige, kwamen weer in eere en bleken te beantwoorden aan het geloofsverlangen der gemeente".
In dit verband wordt gewezen op een toenadering tot de rechterzijde van het Protestantsch Christendom en op den weerklank, welken de Oecumenische beweging in de vrijzinnige kringen vond. (Wij vermoeden, dat de professor, die ook voorzitter is van de Vereeniging van Vrijz. Hervormden, in zijn lijfblad nog niet gelezen heeft de beschouwingen van dr. Hille Ris Lambers èn ds. D. Bakker — zie boven !)
Prof. Lindeboom zegt ten slotte : „Gerust kan men zeggen, dat de aanrakingen en de samenwerking tusschen links en rechts aan 't einde der 40-jarige periode, die nu achter ons ligt, in allen geval meer belovend zijn, dan aan het begin. Hierbij valt dankbaar te gedenken, hoe de jongere generaties — in het bijzonder de religieuze Studentenvereenigingen — in dezen de ouderen vaak tot voorbeeld zijn geweest".
„Toevallig" vonden we in hetzelfde nummer van het Algem. Weekblad (21-10-'38) een recensie over een bundel religieuse overdenkingen van den bekenden rechts-modernen dominé dr. P. D. Tjalsma: „Gij legt Uw hand op mij". Deze naam wordt nogal eens genoemd in rechts-moderne kringen. Nu zegt de recensent in het Algem. Weekblad : het zijn overdenkingen van diep religieusen inhoud. Er is maar één hulp ; in dezen wereldnood steekt God de hand naar ons uit. Die hand heet Christus ; Jezus Christus de mensch, de eeuwige mensch, in wien wij ons zelf, naar onze van God gewilde bestemming terugvinden, de eeuwige Mensch, die ons allen de weg, de waarheid en het leven voorleeft en in wiens kruis wij de heilige samenvatting en uitdrukking van dat leven zien.
Wanneer we .tot zóóver de recensie lezen, zeggen we : daar is weer de loochening van Jezus als God èn Heiland — zooals dr. Hille Ris Lambers en ds. D. Bakker Hem loochenen.
Maar dan komt weer dat geheimzinnige, dat blijkbaar dan op een andere richting onder het rechts-modernisme moet wijzen. Want dan zegt de recensent verder : „Maar Jezus Christus is voor dr. Tjalsma méér dan mensch. Het geheim Zijner gestalte schuilt hierin, dat Hij de twee-eenheid is van Mensch en. God èn dus ook ons is Gods openbaring ('an wereld en leven, Zelfmededeeling Gods in dit aardsche zijn. Zijn kruis is van die openbaring de rijkste exponent, zoodat de gekruisigde ons niet alleen een boodschap te brengen heeft van diepste menschelijkheid, maar God zelf in Hem en in Zijn sterven vanuit Zijn mysterieuze verborgenheid Zijn woord spreekt tot onze ziel".
Heel duidelijk is ons nu nog niet, hoe dr. Tjalsma over Christus als God èn Heiland denkt. Maar de recensent, die de overdenkingen gelezen heeft (wij niet), zegt dan naar aanleiding van die laatste woorden : „Hier openbaart zich weer die vernieuwing van kruis-theologie, waarop reeds een enkele maal in dit blad werd gewezen. De verdiepende invloed, die daarvan uitgaat, wordt ook in deze overdenkingen voelbaar".
Toch eindigt de recensent (en daarom is het ons, in verband met het protest-getuigenis van dr. Hille Ris Lambers en ds. D. Bakker, ingaande tegen de belijdenis van den Christus als God èn Heiland, te doen), met deze woorden : Dit spreken Gods aan en door het Kruis wekt echter vragen, die zonder het antwoord Gods aan de wereld altijd aanleiding zal geven tot den „Twijfel van advent", de twijfel, die vraagt : Zijt Gij degene, die komen zou, of verwachten wij een ander ? Een vraag, die we in den nood van onzen tijd dan ook opnieuw geboren zien worden en op andere wijze beantwoord. Een vraag, die ook, maar dan op andere wijze, rijst in het leven van hen, voor wie het antwoord Gods in de opstanding van Jezus Christus, het antwoord van het Evangelie is, en dit tot Evangelie maakt".
Als we dit nu goed lezen en goed begrijpen, zegt de recensent : wat ons het Evangelie tot Evangelie maakt, ontbreekt tenslotte bij dr. Tjalsma.
En dan zouden rechts-en links-modernisme als het er op aan komt, te belijden wie nu de Christus is en wat de Christus is, toch weer één in negatie of ontkenning zijn, zeggende : dat het hier om 'leerstukken gaat, die de modernen nooit konden aanvaarden en die ze ook nooit zullen aanvaarden, zoolang ze modern, zoolang ze vrijzinnig zijn. Raken ze modern en vrijzinnig af — ja, dan wordt het natuurlijk iets anders. Maar dan moet het ook eerlijk gezegd worden.
Hoe teer deze zaak ook is, maar we willen nu eens meedeelen, wat ons indertijd door iemand meegedeeld werd. Het is dit : prof. Roessingh lag op z'n ziekbed, dat z'n sterfbed geworden is. Een van zijn vrienden — iemand die rechts georiënteerd is — kwam bij hem en vroeg hem, of hij sterven ging met het geloof in Jezus Christus, den Heiland en Zaligmaker ? Of hij sterven ging met: „Jezus, Uw verzoenend sterven blijft 't rustpunt van mijn hart". Dat gezangvers werd diep-gevoeld voorgezegd, maar het antwoord van den stervende was, dat hij dat niet gelooven en niet zingen kon.
Wij laten dat nu verder stil voor wat 't is. Waar 't ons om te doen is, is dit : loochent het modernisme, het rechts-modernisme dan nu genomen, dat Jezus Christus God èn Heiland is, ja, of neen?
Wij zeggen : ja. Het zal ons verheugen, wanneer men, zonder dubbelzinnigheden, zou kunnen en willen zeggen : neen, dat loochenen wij niet !
Dat zou ons hartelijk verheugen.
Dan zou het modernisme van vandaag moeten belijden, dat de strijd van de orthodoxie tegen het modernisme van de diepste beteekenis is geweest, dat zij moest gestreden worden, „omdat het grootste en heerlijkste van ons geloof, omdat onze éénige troost voor leven en sterven, in 't geding was.
Dan zou het modernisme van vandaag moeten erkennen : we waren modern, maar nu zijn we dat niet meer.
Zijn we zoover ?
Hier denken we aan een andere recensie, die we een dezer laatste dagen lazen in de N. Rott. Ct. Het ging over de discussie tusschen een rechts-modern dominé en een linksmodern predikant, tusschen dr. De Vos van Heerenveen en dr. G. Horreüs de Haas te Zwolle.
Toen vroeg de recensent : hoe lang zal het rechts-modernisme nog met het links-modernisme kunnen samengaan ? Zijn we werkelijk aan een scheidingslijn ?
En nu denken we ook aan nog een andere opmerking in de vrijzinnige pers. Daar werd gevraagd: zullen we den naam „Vrijzinnigen" maar niet los laten, zullen we ons maar niet eenvoudig „Christenen" noemen ?
Zijn we daaraan toe ? Wij gelooven niet, dat de Vrijzinnigen hiertoe zullen besluiten. Want ze willen immers juist laten uitkomen, dat zij anders christelijk willen zijn dan de orthodoxen christelijk willen zijn.
En ze willen nog niet óver de streep heen komen — de streep, door de Christelijke Kerk van alle eeuwen getrokken : Jezus, de Christus, is God èn Heiland !
VELE ANTICHRISTEN ZULLEN OPSTAAN.
Wij lazen ergens, dat er in Duitsche kranten advertenties voorkomen, waarin de familie van een overledene meedeelt, dat deze „in vast geloofsvertrouwen op Adolf Hitler is ontslapen". Dat zou toch wel heel, héél erg zijn, wanneer dat waarheid was. En gezien en gehoord hebbende zooveel andere „getuigenissen", komt 't ons wel aannemelijk voor, dat zooiets tegenwoordig gebeurt in Duitschland. Waarin dan tegelijk wordt aangetoond, dat de toestand daar wel heel, héél treurig is ! „In Christus ontslapen", is nu geworden „in Hitler ontslapen". Hitler de Verlosser. De mensch als God.
Tegelijk toen we dat lazen van die advertentie, lazen we een stukje, dat ongeveer als volgt luidt :
In Duitschland leefde ongeveer een eeuw geleden de wijsgeer Feuerbach (1804— 1872). Zijn geschriften hebben helder en duidelijk geformuleerd, wat er toentertijd leefde in de harten en hoofden van vele ontwikkelden in Europa "— wat vandaag nog nawerkt in de hoofden en harten van duizenden.
Feuerbach zegt : Godsdienst is een dwaling, omdat God niet bestaat. Hoe zijn dan de menschen er toe gekomen, om godsdienstig te zijn ? Wel, ze hebben het beste dat ze in eigen ziel vonden, zich voor oogen gesteld en het „God" genoemd, om het als „God" te roemen en te eeren en er als „God" op te vertrouwen en het na te jagen.
God is dus — volgens Feuerbach — het spiegelbeeld van den mensch ; de mensch projecteert zich zelf en zegt: „hier is onze God".
Het eenige wat ons bekend is — zoo zegt deze filosoof — is de menschheid.
De Godheid is een fantasiebeeld, geschilderd met kleuren, aan de menschheid ontleend. En het edele, het groote van de menschheid maken we dan tot onze God.
Wat we nu in Duitschland zien en hooren, ligt heelemaal in diezelfde lijn. Want daar zegt men : ons bloed, ons ras, onze bodem — zietdaar onze goden !
In die lijn ligt het ook, om te zeggen, wijzend op Adolf Hitler : zietdaar de God der goden !
Een waanvisioen in deze donkere tijden .Dat de menschheid vereert, aanbidt en najaagt, na eerst den waren God te hebben losgelaten en na Zijn Woord te hebben verworpen.
Zoo is weer de mensch het middelpunt der wereld geworden.
En het trekt zich alles saam in den geweldhebber dezer wereld.
Waarbij de Heilige Schrift spreekt van „vele antichristen, die den weg bereiden voor den grooten Antichrist, die straks zitten zal als een God op een troon, om door de wereld te worden aangebeden.
„Kinderkens" — zoo schrijft Johannes — „het is de laatste ure".
„O land, land, land, hoor des Heeren Woord en wend u tot God, want waarom zoudt gij sterven ? "
DE ZONDAGSVIERING
De Zondag als rustdag, als christelijke rustdag, raakt hoe langer hoe meer in gevaar. De Zondagsrust is weg en van de Zondagsheiliging blijft niet veel over. Het is goed, dat we daarop telkens gewezen worden. En we hopen dat er onder ons volk meer en meer zal gevoeld worden, hoe groot het gevaar is, dat hier dreigt, van alle kant. En we hopen, dat de Regeering, met medewerking van het volk, alles zal doen wat mogelijk is — wat voor de Regeering mogelijk is — om de Zondagswet te bevorderen en daarmee de Zondagsheiliging.
Dr. J. H. Gunning J.Hzn. schreef daarover onlangs in Pniël als volgt :
„Hoe handelen nu echter de menschen van onzen tijd? Op Zondagmiddag maken zij hun visites bij dozijnen, als ze er een auto op nahouden of een taxi huren om hun „schuld af te doen." Ze hopen natuurlijk op een algemeen „niet thuis". Dit noemt men „aan zijn sociale plichten voldoen." Voor den „geringeren man" zijn er weer andere Zondagsplichten. De Zondagsarbeid en de Zondagsvermakelijkheden worden al talrijker. De winkels blijven open zoolang de wet het maar vergunt. Het gewone door-de-weeksche huiswerk wordt rustig voortgezet op den Zondag, zoo mogelijk nóg intensiever. De Sabbat wordt door duizenden anderen verdeeld tusschen sport en lol. (Ik kies opzettelijk dit triviale woord.) Je moet hier in Amsterdam de lui zien op een dag als er in het stadion de een of andere wedstrijd is — ze zijn als bezetenen ! Anderen gaan zelf op wandeltochten, wedstrijden uit en komen 's avonds zóó moe en bek-af thuis dat zij geen voet meer kunnen verzetten. Beweging is goed voor de menschen maar wij hebben óók nog een ziel; denkt men daar nog aan in dezen tijd ?
God schonk ons Zijnen Sabbat niet alleen opdat ons lichaam eens zou uitrusten, maar ook opdat onze geest zou loskomen uit den greep van eiken dag en in de stilheid met God de verkwikking, de opleving zou krijgen, die hij zoo hóóg noodig heeft en toch maar alléén in Zijn nabijheid kan ontvangen. Daartoe heiligde Hij den Sabbat tot Zijnen dag. Welk een rust en kracht gevende balsem voor lichaam en ziel hebben de vroegere geslachten niet uit hun Zondagsheiliging geput. Ik heb er nog veel van gezien en beleefd in mijn jeugd en er veel door de oude menschen-van-toen over hooren spreken. Er lag iets stijfs, iets saais, iets gedwongens in bij sommigen of bij velen, maar hoe heilzaam en hoe lieflijk waren die Sabbatsdagen toch voor duizenden en tienduizenden ! Tegenwoordig zijn ook de stille, afgelegen dorpen door die verwenschte, stinkende, erbarminglooze auto's hun Zondagsrust kwijt.
En hoe staan wij. Christenen daar nu tegenover ? Heiligen wij Gods dag ? Zijn wij in dit opzicht een zout te midden van het algemeen bederf ? Hoe handelen wij zelven en wat leeren wij! in dit opzicht aan onze kinderen ? Hoevelen onzer besteden hun Zondagmiddag met de schrijfmachine of hun kantoorboeken ! En als men dan zegt : „het kan niet anders ! het moet !" — dan zeg ik : „neen, het moet niet ! Er staan grootere belangen op het spel. Het gaat hier om de heilige beginselen, die ons Christelijk volks-en familie-leven in stand moeten houden."
Waarlijk wij hebben een revival, een opwekking ook hierin noodig. Gods volk moet zich weer als een volk Gods toonen, onderscheiden van de wereld. Alleen op die wijze kunnen wij waarlijk ten zegen zijn. Maak het, o lezer van dit opstel, tot uw heilige gewoonte des Zondags stil te zijn voor Gods aangezicht. „Stil" behoeft nog niet eensluidend te zijn met „saai" of „vervelend". Wees eens gezellig met vrouw en kinderen thuis als gij geen wandelingetje maakt, lees eens wat goeds uit een mooi tijdschrift voor (heusch het hoeft geen preek van Smijtegelt te zijn !) en ban in allen gevalle elken bedwelmenden drank van uw tafel. Laat ons de kerk niet verzuimen en laat ons alle door-de-weeksche werk, dat niet waarlijk noodig is, op den dag des Heeren laten rusten. Gehoorzaamheid aan Gods gebod schenkt méér zegen aan lichaam en ziel dan alles waarmede wij meenen onze belangen te mogen of te moeten dienen."
In Patrimonium werd o.m. opgemerkt :
„De rustverstoring wordt vooral door het intensieve verkeer veroorzaakt. En voorts door het organiseeren van allerlei vermakelijkheden, sportwedstrijden, etc.
Dit alles maakt natuurlijk ook weer velerlei arbeid noodzakelijk van chauffeurs, spoor-en tramwegpersoneel, kellners, terreinknechts, musici, politie, enz. enz. Het reizende en zich vermakende publiek rooft aan vele duizenden hun vrijen Zondag. En het voelt blijkbaar niet, hoe anti-sociaal hier gehandeld wordt.
Tot bezorgdheid stemt ook, dat de technische ontwikkeling, dat het ploegenstelsel in fabrieken den Zondagsarbeid doet toenemen. Men beroept zich daarbij niet alleen op technische, maar soms ook op economische noodzakelijkheid, in verband met de buitenlandsche concurrentie.
Er is stellig reden, om op wetgevend gebied de bescherming van den Zondag aan de orde te stellen. De Zondag behoort ook de Overheid te erkennen in zijn hooge beteekenis.
Maar de Overheid kan hier niet alles. Ook in de volkskringen moet de overtuiging weer krachtiger worden, dat de Zondag een kostelijk Godsgeschenk is, hetwelk aan niemand, buiten volstrekte noodzakelijkheid, mag onthouden worden.
Christenen, die onnoodig gebruik maken van verkeersmiddelen, geven hier niet een goed voorbeeld."
Wij herinneren hier aan de pogingen, die in 1921 zijn gedaan, om te komen tot een nieuwe Zondagswet, waaribij de Zondag werd erkend als „Christelijke rustdag". Maar wat was de tegenstand in het liberale kamp aanstonds groot. Men wilde nog wel hooren van een „wekelijksche rustdag", maar het woord „Christelijke rustdag" wilde men niet aanvaarden ; dat woord was een steen des aanstoots. En natuurlijk kwam dat argument vooral uit de kringen van Sociaal-Democraten. Eén van de amendementen van die zijde was dan ook : „Uit Art. 1 vervalt het woord „Christelijk". Zelfs de herinnering aan den oorsprong van dien dag moest worden weggedaan !
Wat de Antirevolutionair ten aanzien van de Zondagsrust belijdt, heeft dr. Colijn zoo schoon belicht in Saevis tranquillus in undis, waar hij schrijft : „De overheid erkenne, dat de Zondag dag des Heeren is. Daarin ligt de roep dien dag te heiligen. Maar zij dwingt daartoe niet, wijl dit buiten haar taak zou vallen. Zij roept slechts de daartoe noodige rust in het leven. Of van die verkregen rust wordt gebruik gemaakt voor Zondagsheiliging, voor algemeene ontwikkeling, voor kunstgenot of voor natuurbezoek, is wel van heel groote beteekenis voor den mensch zelf, maar is niet zaak der Overheid ! Uit 't oogpunt van Zondagsrust kan ook hier de Overheid zich genoopt zien in te grijpen, en te waken, dat zij, die aan de genoemde zaken hun vrijen Zondag willen wijden, daardoor niet direct anderen van hun vrijen Zondag berooven. Ook kan voor zoodanig ingrijpen aanleiding en rechtsgrond zijn, wanneer daardoor de gelegenheid van Zondagsheiliging, met na me de godsdienstoefening en de mogelijkheid van vervulling van godsdienstige verplichtingen, stoornis zou ondervinden. Maar op zichzelf heeft de overheid niet anders te doen, dan de Zondagsrust te bevorderen. Rechtstreeksche of zijdelingsche dwang tot Zondagsheiliging ligt niet op haar weg."
Moge er nog eens een Zondagswet komen, waaraan deze zuiver Schriftuurlijke beginselen ten grondslag zijn gelegd !
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 1938
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 1938
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's