De Gereformeerde Bond en de bevinding
Met het woord bevinding heeft men wel een heel kardinale zaak in het leven van de Gereformeerde Bond aangesneden.
~Vorige week gaven we een uitvoerige weergave, met korte kommentaren, van vier artikelen in het blad In de Waagschaal, over de Gereformeerde Bond. In dit nummer gaat drs. K. Exalte dieper in op de bijdrage van prof. dr. H. M. Hasselaar en ds. C. den Boer op die van ds. M. L. G. den Boer. Hierna hopen we nog op de twee andere artikelen in het nummer van In de Waagschaal nader in te gaan. Wie voor de complete tekst van de artikelen in In de Waagschaal belangstelling heeft, het nr. is te bestellen door storting van ƒ 2, 50 op gironummer 2620510 t.n.v. penningm. 'In de Waagschaal', Utrecht. Adm.adres; W. van den Dorpe, Prinsenstraat 82, Utrecht.
Mijn naamgenoot, ds. M. G. L. den Boer (predikant te Utrecht) heeft in het blad 'In de waagschaal' (3 oktober 1981) een bijdrage geleverd aan een in dat nummer nogal breedvoerig aan de orde gestelde bezinning op 'de aanwezigheid van de Gereformeerde Bond in de N.H. kerk'. Deze bijdrage draagt tot titel: De Gereformeerde Bond en de bevinding.
Een bevinding beneden de maat?
Het spreekt vanzelf, dat iemand, die zich tot de Gereformeerde Bond rekent, zo'n artikel met extra belangstelling leest. Met het woord bevinding heeft men wel een heel kardinale zaak in het leven van de Gereformeerde Bond aangesneden. Als ik echter ds. Den Boer goed begrijp, vindt hij, dat met dit voor de bond zo kenmerkende woord tegelijk het grote manco van de bond is aangegeven. Is die veelgenoemde en veelgeroemde bevinding van de bond wel een echte bevinding? Het kon wel eens gebeuren, dat er elders in de kerk veel meer van klassieke gereformeerde bevinding sprake is dan bij hen, die de naam hebben zo bij uitstek bevindelijk te zijn. Den Boer heeft minstens vijf dingen tegen op die zg. bevindelijkheid van de bond. Hij vindt, dat ze te uitsluitend op het verleden gericht is (de belijdenis), conservatief en niet toekomstgericht (zoals b.v. bij Gunning). Hij acht de bevinding van de bond eenzijdig persoonlijk, niet op de vragen van maatschappij en politiek gericht (zoals bij van Ruler en Buskes en Miskotte). 'Bij Miskotte', zegt hij 'vinden we geen bevinding in de katakomben van de gelovigheid', maar een bevinding 'op de markt des levens', zodat de bevinding een verruiming ondergaat.' Verder voert Den Boer aan, dat de bevinding, zoals deze funktioneert in de bond, niet echt kerkelijk is, zoals b.v. bij Gunning, met zijn mystiek ervaren van de grote kerkelijke gemeenschap. Ik citeer opnieuw de schrijver: 'De bond zelf is - zo zei Buskes - 'een kerkje in de kerk'. In feite vormen ze een eigen kerk binnen het ene kerkelijke genootschap. Er is geen echte gemeenschap met de anderen en die wordt ook niet gezocht. De bonders achten zichzelf de ware hervormde kerk. De anderen zijn degenen die teruggeroepen moeten worden. Waartoe teruggeroepen? Tot de bond, tot hun opvattingen over de belijdenis, tot hun verstaan van de bevinding, tot hun liturgische gebruiken en levensstijl.' Den Boer zegt verder: 'Hun kerkopvatting is daarom smal, heeft iets beslotens en zelfs iets benepens'. Echte bevinding is naar zijn opvatting iets, dat moet funktioneren in de brede kaders van de toekomst, de maatschappij, de kerk. Kijkt men er echter de prediking van hen, die zich tot de Gereformeerde Bond rekenen, op na, dan is dat helemaal niet het geval. Integendeel, de bevindelijkheid van de bond bestaat uit weinig meer dan een monotoon herhalen van dezelfde vragen en schema's in de toepassing van de preek (de uitleg van de tekst is slechts een aanloopje daartoe) en uit een rationalistisch hameren op het oude aambeeld van de aloude waarheid (een paar punten daarvan slechts). Zijn conclusie luidt: 'Dat alles heeft met bevinding niets te maken'. Mij dunkt: dat is niet alleen een negatief, maar men zou haast zeggen, een vernietigend oordeel. De bond is, juist in dat, wat die bond het zwaarste weegt, te licht bevonden. En Den Boer herhaalt hier slechts. Want hebben grote theologen als van Ruler en Miskotte dat ook al niet gezegd?
Zegt de Bijbel er ook wat over?
Nu valt het echter op, dat de auteur van het artikel in 'In de Waagschaal' wel vele citaten geeft uit wat theologen voor hem schreven, maar dat hij nergens een poging doet om te verwoorden wat de Bijbel over de bevinding zegt. Mij dunkt, dat men terwille van een recht toetsen van elkaar, zoiets echt wel mag doen. Dat zou mij tenminste bepaald meer hebben aangesproken. Laat mij daarom in mijn antwoord aan mijn naamgenoot, mogen beginnen met te verwijzen naar wat de Bijbel over bevinding zegt. Ik mag daarbij misschien verwijzen naar wat ik indertijd schreef in een geschrift vanwege de Gereformeerde Bond, getiteld: 'Op de hoogte van de heilsfeiten' (blz. 68). Ik neem aan, dat collega Den Boer bij het schrijven van zijn artikel dit boekje, handelend over de prediking, niet alleen niet bij de hand had, maar ook niet kende. We lezen immers elkaars boeken niet? Nu goed dan, het merkwaardige is, dat een aantal dingen, die mijn collega ter sprake brengt, ook verwoord is in de conclusies, die ik indertijd trok uit mijn onderzoek van wat de Bijbel onder bevinding verstaat. Ik herhaal ze hier heel kort. 1. De bevinding is een geoefend zijn in de smeltkroes van beproevingen... Ze is het goud van een standvastige verbondenheid aan Christus, dat in een smeltproces voor de dag komt. Het is dus een beproefd blijken te zijn in de weg van lijden. 2. De bevinding als een beproefd zijn is verder ook een vrucht van een worsteling met de satan in zijn listige omleidingen en met de dwaalleer. In de ware bevinding blijft men staande in dagen van grote afval. 3. Beproefden in Christus geven voorts ook 'een proeve van Christus', tot zelfs in de maatschappij en de politiek toe. 4. Beproefd zijn brengt ook een voortdurende toetsing van zichzelf met zich mee. Heb ik het ware geloof? Wat we hebben, hebben we door genade en we hebben het in vreze en beven. En wat we door genade hebben, moet dagelijks toenemen, tot volwassenheid en mondigheid.
Geen bevinding van de binnenkamer alleen
Leg mijn conclusies (hier erg summier weergegeven) nu naast wat Den Boer onder bevinding lijkt te verstaan (helaas kan dat laatste slechts worden afgeleid uit zijn erg negatieve critiek op de bond). Dan valt het mij op, dat wij in ieder geval niet verschillen in het pleidooi voor een bevindelijkheid, die uit de binnenkamer treedt en midden in het volle leven zich verwerkelijkt. Zou zo'n gezamenlijk pleidooi niet een beetje hoop kunnen geven, dat een niet-bonder en een bonder elkaar op zekere punten verstaan? Ik zou bij al ons spreken over de bevinding graag met mijn Utrechtse collega, de brede verbanden van de kerk, de maatschappij en de toekomst in het visier' willen houden.
'Gestolde vreugde van de Veluwe'
Of onze overeenstemming veel verder gaat? Dat staat te bezien. Als ik bovenstaande conclusies van wat naar mijn inzicht de Bijbel zegt over de bevinding, op een paar punten concreet mag maken, dan zou ik graag het volgende willen zeggen. Hoezeer wij ook beklemtonen willen, dat bevinding iets is, dat zich waar moet maken in de volle breedte van het dagelijkse leven, het is en blijft centraal en vooral een zaak van het hart. Geloofsbevinding heeft immers alles te maken met de 'narrow escape' van een zondaar in het gericht van God. Het heeft alles te maken met de wondere vrijspraak uit kracht van de opgestane Christus, die de zondaar tot diep in zijn ziel ervaren mag en die hem voor eeuwig doet roemen in het ondoorgrondelijke geheimenis van God en Zijn verkiezende genade. Noemde van Ruler zoiets niet: de gestolde vreugde van de Veluwe? De antenne, die Van Ruler voor deze golflengte van de bevinding had, mis ik bij Den Boer helemaal (althans in zijn artikel in 'In de Waagschaal'). En laat ik er dan meteen maar bijzeggen, dat wij deze golflengte van de bevinding bij de Midden-Orthodoxie o zo vaak missen. De verwondering over de onuitsprekelijke begenadiging van zondaren of om met Van Ruler te spreken de oprichting van het recht Gods in het hart van de zondaar en de altijd eendere en toch altijd weer nieuwe aanprijzing van Christus in de prediking als een Borg, die door Zijn verzoend sterven onze gerechtigheid voor God wilde zijn. Wie daar ooit wat van zag in het geloof, kan dat nooit meer op en kan er ook nooit meer zijn mond over houden. Dat wonder gaat nl. een leven lang mee. Het gaat ook mee naar de verste toekomst, die denkbaar is: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Ik zou tegen mijn Utrechtse collega willen zeggen, dat wij zulk een bevindelijke theologie naar ons beste weten aan onze Bijbel hebben ontleend, zoals naar ons beste weten Kohlbrugge die ook aan de Bijbel ontleende. Kohlbrugge schrijft ergens: 'Ik ben alleen maar een arme, zwakke stumper, een zondaar, in wie niets goeds woont. Maar Gij, Heere Christus, Gij zijt het alleen, zoals Gij mij van de Vader geschonken zijt; dat weet ik van de Heilige Geest'.
Het wonder van de verzoening
Mag ik mijn collega uit Utrecht terugvragen, hoe het komt, dat een Midden-Orthodoxe preek bij ons vaak als niet-bevindelijk overkomt. Is het alleen maar onzin, als iemand zegt: 'Ik krijg hier geen voedsel voor mijn ziel? ' Komt dan nu werkelijk alleen maar daarvandaan, dat wij bevredigd willen worden in zielsbehoeften, die de Bijbel ons niet predikt? Zou het ook kunnen samenhangen met een zekere vanzelfsprekendheid om niet te zeggen gearriveerdheid, waarmee in Midden-Orthodoxe prediking van de verzoening wordt uitgegaan? Kan het ook samenhangen met het feit, dat de verzoening, als een al of niet uitgesproken vooronderstelling van de prediking, weinig meer is dan startpunt, waarvan acte? Stof voor de preek is dan: wat wij met het Evangelie doen en niet zozeer, wat het Evangelie met ons doet.
Schrift en belijdenis
Naar ons beste weten is een prediking, waarin het recht van God, de verzoening door Christus, de ontdekking en vertroosting van de Geest in de dimensie van het hart voluit meedoen, een prediking naar Schrift en belijdenis. En dan moet niemand het ons kwalijk nemen, als wij in een tijd, waarin de belijdenis hoe langer hoe meer in de ijskast komt te staan, de belijdenis van deze religie en de religie van deze belijdenis 'teder willen beminnen en standvastig verdedigen' (aldus het 'besluit' van de Dordtse vaderen bij de Dordtse Leerregels).
Bevindelijke noties van het kerk-zijn
Voorts moge niemand het de Gereformeerde Bond euvel duiden, dat hij ook in deze zin voor de 'bevindelijke' noties van het kerk-zijn pleit. Onze Vaderlandse kerk is onze moeder, aan wie wij heel veel te danken hebben (het ambt, het Woord, de sakramenten, de katechese...). En deze kerk is ons, zo vervallen als zij is, van harte lief. Maar als het gaat over de beleving van de gemeenschap onder en met elkaar, dan kunnen wij daar niet buiten houden, wat de Bijbel (denk aan Efese 4) en wat onze belijdenis ons zeggen over de kerk als een vergadering van ware christgelovigen. Enigheid des Geestes, enigheid des geloofs. Met de bevinding komt men midden in de wereld te staan. En men komt ook midden in de kerk te staan. Maar men kan daar niet anders dan kritisch staan. Er is immers zoveel, waarvan wij niet kunnen en ook niet mogen geloven, dat het naar de Schriften is. Er is zoveel, dat wij niet herkennen en dat ons ook zo vaak het gevoel van vervreemding geeft. Dat ons ook wel eens doet wanhopen. Het maakt ook wel, dat wij er soms van wakker liggen. Als Den Boer dat 'benepen' wil noemen, laten we dat graag voor zijn rekening. We willen er in ieder geval ook nog rekening mee houden, dat er een tijd kan aanbreken, waarin christendom niet langer een zaak van de 'markt des levens' kan zijn, maar katakomben-christendom móet wezen. Dat heeft wellicht ook wat te maken met de toekomstgerichtheid van de bevinding.
Van Ruler en de bevinding
Al met al meen ik, dat wat Den Boer in zijn bijdrage in het blad 'In de Waagschaal' over de Gereformeerde Bond en de bevinding schreef weinig meer is dan wat natte vingerwerk. Ik wil graag naar hém luisteren, maar dan moet hij bij zijn beoordeling van de bond toch echt wel iets meer doen dan afgaan op preekverslagen van gehoorde preken van hoorcommissies en op geschreven preken van colloquiumcommissies. Ik zou het wel fijn vinden, dat hij, wanneer hij althans niet regelmatig een dienst, waarin een bonder voorgaat, kan bezoeken, nog eens nagaat, hoe het met de bevinding staat in preken van de hand van Gereformeerde Bondspredikanten in de bekende Postille-reeks en in de serie Genade voor Genade. Ik denk, dat je op zijn minst daar wat moeite voor moet doen om een oordeel te geven, dat helemaal eerlijk is. Komt het dan niet voor in Gereformeerde Bondsprediking, dat de toepassing monotoon eender is, altijd weer? Termen en klanken, waar alle leven uit is? Komt een systeemprediking onder ons niet voor? Als Den Boer de vinger legt bij deze dingen, legt hij de vinger bij één van onze wonden. Wij hebben er een paar meer trouwens. Toch komt mij de tekening, die Den Boer geeft van de Gereformeerde Bond als iets sjabloonachtigs over. Ik vind z'n oordeel hard. Ik beluister daar op zijn best voor mij 'bekende termen en klanken' in. Maar ik herken me er in geen enkel opzicht in. Veeleer herken ik mezelf in wat Van Ruler schreef in kerk en theologie (1950, 1ste jaargang) over de bevinding van de gereformeerde Reformatie. Daarmee wil ik graag eindigen.
Enkele citaten uit dit artikel
'God en mens', zegt Van Ruler, 'moeten elkaar in de gereformeerde bevinding eigen worden.' 'Dat geschiedt nooit geheel', 'Een mens moet zichzelf steeds meer leren kennen in zijn diepe en totale verdorvenheid'. Er is de verwondering en ontroering in het 'uur der menne', als God zich over de zondaar ontfermt. 'Gewoonlijk echter brengen wij onze jaren en dagen door in geestelijke dorheid en in doodsheid onzer ziel, opdat wij het geloof zouden leren en in alle eenvoud er alleen maar zouden zijn.' Maar inmiddels wordt toch (en dat is het volstrekt ondoorgrondelijke) de zondaar in de gereformeerde bevinding in zijn bestaan op de drieënige God geworpen. Dat gebeurt in de prediking en sacramenten, maar het gebeurt ook heel persoonlijk door de Heilige Geest. De vastheid daarvan ligt in de Raad Gods. De zekerheid ervan ligt alleen in de (door Gods Geest gewekte en geschonken) consciëntie... In de gereformeerde bevinding moet de mens van zichzelf bevrijd worden. Het moet met hem een 'afgesneden zaak' worden. Dan 'leert hij zichzelf opgeven, zodat alle zelfhandhaving in deugd, in orthodoxie, in bevinding radikaal doorbroken wordt.' En zo wordt hij op God geworpen. Daarmee is een complete worsteling gegeven 'voordat de mens inderdaad God Zelf nodig gaat krijgen en Zijn genade! Wanneer men alleen maar zegt: 'Geloof het Evangelie!' of 'Vertrouw op de Heere Jezus Christus'. Of 'neem Gods beloften aan!', dan is dat natuurlijk een zuivere prediking en zeer bepaaldelijk de enig zuivere prediking, maar als deze prediking nu inderdaad het levende, levenwekkende Woord van God tot en in de mens wordt, dan gaat de grote worsteling om de verbrijzeling van het harde hart pas goed beginnen. De bevinding is de worsteling van de mens met het oordeel Gods, dat schiftend en scheidend door het hele bestand zijner werkelijkheid heengaat...' Dat alles is een hoogst actuele zaak in onze wereld. 'Hoe zal de kerk ooit aan de moderne mens, beheerst als deze is door het existentialistische en psycho-analytische het evangelie kunnen verkondigen, wanneer zij niet de echte en volle bevindelijkheid terugvindt en dat zo, dat deze haar gehele bestaan gaat doortrekken?'
Zulke taal is mij uit het hart gegrepen. Mij dunkt, dat is recht gesproken over wat men noemt: de bevinding. En dan nu niet van een ultra-gereformeerdendom, maar van de gereformeerde Reformatie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1981
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1981
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's