Uit de pers
De uitleg van Hand. 19 : 1-7
Ditmaal willen we allereerst een uitvoerig antwoord van Prof. dr. G. P. v. Itterzon in de vragenrubriek van het Hervormd Weekblad van 18 mei doorgeven. Het betreft het antwoord op een vraag inzake de uitleg van Hand. 19 : 1 - 7, een van de moeilijkste Schriftgedeelten uit het boek Handelingen, dat in discussies met Pinkstermensen altijd weer een rol speelt. De vraagsteller schrijft dan ook: In Hand. 19 : 1 - 7 lees ik, dat er discipelen tweemaal gedoopt zijn. Daar is tegenwoordig nogal wat over te doen. Of wordt hier iets anders bedoeld?
In zijn antwoord verwijst Van Itterzon naar het proefschrift van dr. De Ru over de kinderdoop. Hij had ook kunnen verwijzen naar een studie van prof. Runia in het tijdschrift Rondom het Woord (febr. '74). Van Itterzon memoreert de betekenis van Pinksteren in verband met de verhouding van de doop van Johannes tot de christelijke doop. Wees de doop van Johannes heen naar Hem die komen zou, de doop, door Christus ingesteld wees terug naar Hem die gekomen was. Christus schenkt zijn heil door zijn Woord en Geest. De Geest is uitgestort om ons toe te eigenen wat we in Christus hebben. Daarom is er sinds Pinksteren sprake van vervulling.
Vergelijken we de doop van Johannes met die van Jezus, dan kunnen we zeggen: Bij beiden gaat het om bekering en vergeving. Maar er is verschil in 'bedeling': Johannes is de voorloper. Maar met de komst van de Koning heeft de heraut zijn dienst gedaan. Discipelen van Johannes, die Jezus niet volgden en in het oude bleven hangen, vervielen dan ook in het sectarische.
Als we nu vragen, hoe de gelovigen tot de gemeente werden vergaderd, kan eenvoudig worden gezegd, dat dit geschiedde door geloof en doop. Daar gold: Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden, Marc. 16 : 16. In gelijke geest sprak; Petrus op Pinksteren: bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Hand. 2:38. Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drie duizend zielen toegevoegd. Hand. 2:41. Opvallend is hierbij:
a. de roep tot bekering herinnnert sterk aan de prediking van Johannes, zoals trouwens ook de belofte van de vergeving van zonden;
b. op Pinksteren komt er dan bij, wat Johannes al had aangekondigd, de doop met de H. Geest in het ontvangen van de gave des H. Geestes;
c. bij de drie duizend gelovigen horen we niets van 'Geestesgaven' als tongentaai, profetie en dergelijke. Hierover wordt ook niet gesproken bij de doop van de kamerling. Hand. 8 : 38, van Saulus. Hand. 9 : 18, van Lydia, Hand. 16 : 14, 15 en van de stokbewaarder. Hand. 16 : 33, 34. Tongentaal, profetie e.d. kunnen dus, na handoplegging, voor of na de doop voorkomen. Hand. 10 : 44-47; 19 : 6 maar een vaste regel was het niet.
Als we nu willen proberen met Hand, 19 : 1-7 tot enige klaaarheid te komen dan lezen we eerst wat er staat. Paulus komt te Epheze en vindt daar enige discipelen. In de Handelingen betekent dit, dat hij daar enige Christenen vond. Zij hadden echter de H. Geest niet ontvangen en hadden zelfs niet gehoord, dat er een H. Geest is. Blijkens hun zeggen zijn ze gedoopt in de doop van Johannes, dus in de doop der bekering tot vergeving van zonden. Paulus vindt dit juist, maar voegt er aan toe, dat zij moesten geloven in Hem, die na Johannes kwam, dat is in Jezus. Toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heere Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de H. Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. Het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen.
Maar hier rijzen enkele vragen. Allereerst moet gevraagd worden: Was de doop van Johannes niet goed geweest en moesten die twaalf mannen daarom worden overgedoopt? Of was de Johannesdoop geen echte doop en moesten ze eigenlijk voor het eerst worden gedoopt?
Het staat vast, dat de doop van Johannes, die van God gezonden was. Joh. 1 : 6 uit God was en niet uit de mensen, Matth. 21:25. We lezen ook nergens, dat allen, die door Johannes gedoopt warenj niet echt gedoopt zouden zijn en daarom (over)gedoopt zouden moeten worden. We lezen zelfs nadrukkelijk, dat Apollos kort te voren in hetzelfde Epheze kwam. Hij was ingelicht omtrent de weg des Heeren en vurig van geest. Hij leerde nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had, ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes, Hand. 18 : 24, 25. Priscilla en Aquila legden hem nu de weg Gods nauwkeuriger uit, maar van een herdoop was geen sprake. Ook niet van een handoplegging en van Geestesgaven als tongentaal e.d. Apollos behoefde dus na de doop van Johannes niet te worden overgedoopt en het is duidelijk, dat de twaalf mannen in datzelfde Epheze, over wie Lucas omniddellijk daarna schrijft, ook niet behoefden te worden overgedoopt, omdat de doop van Johannes onvoldoende zou zijn geweest.
2. Kan men dan zeggen, dat het mankement was, dat ze wel waren gedoopt in de doop van Johannes, maar dat die doop krachteloos was, omdat er geen handoplegging op was gevolgd, de H. Geest niet over hen was gekomen en zij niet in tongen en profetie hadden gesproken?
Ook hier kan de fout niet liggen. Want bij Lydia en de stokbewaarder lezen we toch ook niet van handoplegging na de doop. Handoplegging behoefde er niet op te volgen, want ook bij de drie duizend op de Pinksterdag horen we van handoplegging niets. Trouwens, ook bij Apollos staat niets van handoplegging en uitstorting van Geestesgaven als tongentaal e.d.
Bovendien: ls de doop van Johannes krachteloos was, omdat er geen handoplegging en Geestesgaven op waren gevolgd en dus een (her)doop nodig was, dan was ook de doop in de naam van Jezus in Samaria waardeloos, want ook daar ontvingen ze pas de H. Geest, nadat Petrus en Johannes uit Jeruzalem naar Samaria waren overgekomen en hun door de apostelen de handen waren opgelegd. En toch was daar in Samaria geen ogenblik van een (her)doop sprake. Hand. 8 : 14 - 17.
Maar dan rijst er een derde vraag: Als de doop van Johannes niet ontoereikend geweest is en als de fout evenmin daarin zat, dat op de doop geen handoplegging en Geestesgaven gevolgd waren, wat was dah wel de reden dat Paulus in Efeze overging tot het dopen in naam van Jezus? Waar om heeft hij dit alleen in Efeze gedaan, voorzover we kunnen nagaan?
Van Itterzon meent dat de tekst zelf maar één antwoord toelaat: de mensen over wie het in Hand. 19 gaat waren gedoopt met een doop die de toets van de echtheid niet kon doorstaan. Ze werden niet overgedoopt maar in feite voor het eerst gedoopt:
Mij dunkt, dat de tekst zelf maar één oplossing biedt. De discipelen van Johannes in Epheze waren onvoldoende onderwezen. Apollos sprak en leerde in Epheze nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had. Maar de twaalf mannen in diezelfde stad hadden zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. Men heeft deze woorden wel eens zo uitgelegd, dat er zou staan, dat ze niet wisten, dat de H. Geest op Pinksteren was uitgestort (Joh. 7 : 39). Als we echter bij de nieuwe vertaling blijven (de Statenvertaling luidt al niet anders en ook andere vertalingen zijn in dezelfde geest), dan wisten deze jongeren niet eens van het bestaan van de H. Geest af. Men kan dat vreemd vinden, omdat toch 'Johannes zelf overduidelijk had heen gewezen naar Hem, die zou dopen met de H. Geest en met vuur, maar wat zegt dat nog? In alle tijden heeft er aan het catechetisch onderwijs hier en daar nogal wat ontbroken en ook onze tijd is op dat punt niet vlekkeloos blank. Er is veel onderrischt, dat de volle rijkdom van de Schrift niet tot zijn recht laat komen. En al wist Johannes zelf van de komende Koning en Zijn Geest genoeg af en was zijn onderwijs ervan vervuld, daarom behoefden zijn jongeren nog niet het rechte spoor te hebben gehouden. Ze wisten in Epheze nog niets van de H. Geest af. Sterker nog: het was nodig, dat Paulus verder ging en zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus, Hand. 19 : 4. De twaalf hadden blijkbaar niet alleen niet van de H. Geest gehoord, maar ook niet van Jezus en dat zij in Hem moesten geloven, die na Johannes kwam. Merkwaardig, want als ze deze prediking hebben gehoord, komt er een wending. Toen ze dit hoorden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heere Jezus, Hand. 19 : 5. Ze hadden het kennelijk nooit eerder zo gehoord en dit onderwijs was nodig om hen te brengen tot Jezus en het ontvangen van Zijn Woord en Geest. Hun doop was dus evenzeer een doop geweest, die niet heen wees naar Hem, die komen zou. Een doop zonder geloof in Jezus, zonder kennis zelfs van Jezus en van de H. Geest. Maar dan mankeerde er aan die doop van Johannes zoveel, dat hij de toets der echtheid en waarheid niet kon doorstaan en werden deze mensen dus niet overgedoopt of herdoopt, maar in wezen voor de eerste maal echt gedoopt.
Ik denk hierbij onwillekeurig aan een voorbeeld uit mijn praktijk. Jaren geleden kwam een meisje van ongeveer 20 jaar op mijn catechisatie. Ze wilde belijdenis doen en wenste tevens te worden gedoopt. Ze vertelde, dat ze in een andere (niet hervormde) gemeente belijdenis had gedaan en gedoopt was, maar dat ze bij de doop geschrokken was, omdat de predikant haar niet had gedoopt in de Naam des Vaders, en des Zoons en des H. Geestes. Hij had simpel gezegd: ik doop u, in de hoop, dat u enz. enz. Ze was er onrustig onder. Ze vond, dat dit geen dopen was en wou nu echt belijdenis doen en echt gedoopt worden. Had ze geen gelijk? Er moet nog iets aan deze vragenbus worden toegevoegd. In de eerste gmeente was alles nog lang-niet zo precies geordend als in de kerk van latere eeuwen. Het kerkrecht was nog niet tot in de puntjes geslepen, zodat we met alle formuleringen erg voorzichtig moeten zijn en er aan moeten blijven denken, dat de gemeente nog een kerk in wording was. Een voorbeeld.
Paulus heeft in Handelingen driemaal het verhaal van zijn bekering verteld. In Hand. 9 : 17, 18 staat de drieslag: andoplegging, gave des H. Geestes en doop. In Hand. 22 : 16 lezen we alleen van doop en afwassing der zonden, 'onder aanroeping van zijn naam'. Over handoplegging en Geestesgave geen woord. En in Hand 26 : 14-18 maakt Paulus met geen woord melding van de doop, van handopleigging en Geestesgaven. Blijkbaar was de hoofdzaak duidelijk en ging het om het geloof in de naam van Jezus. Al het andere kwam er dan bij. Dat wil zeggen, soms het een, soms het andere, soms alles. Bij dat geloof werden door de prediking van Paulus ook de twaalf mannen in Epheze gebracht. En toen ze hadden gehoord van Hem, van wie Johannes had geprofeteerd, maar van wiens Woord en Geest ze nog nooit iets hadden vernomen, werden ze gedoopt. Naar het wezen van de doop: voor het eerst.
En als nu iemand deze teksten uit Hand. 19:1-7 toch wil aanhalen om te bewijzen, dat de kinderdoop onvoldoende is, omdat de kleintjes nog niet met Geestesgaven kunnen worden vervuld, en dat (her)doop dus feitelijk een geboden zaak is? Het antwoord zou m.i. moeten luiden, dat in Hand. 19 het niet gaat over de kinderdoop, die in de naam van de Drieënige God is bediend, maar over de doop van Johannes, waarbij elke kennis van Jezus en Zijn Geest ontbrak. Als er dus al een herdoop is geweest, dan toch maar éénmaal en zeer expres na een doop van Johannes.
Nog één opmerking tot besluit. De tegenstelling, die Johannes maakte tussen zijn dopen met water en het hopen door Jezus met de H. Geest en met vuur, kan nooit leiden tot een verwerping van de waterdoop. Johannes heeft nooit willen zeggen, dat hijzelf met water doopte, maar dat de discipelen van Jezus dat niet zouden doen en dat de waterdoop opzij gezet zou worden als minderwaardig om plaats te maken voor de Geestesdoop. Wat hij wél bedoelde, was, dat hij maar een voorloper was en dat alleen Hij, die na hem kwam, alle macht had om de rijke inhoud van de doop tot ons eigendom te maken. Alleen Jezus kon beschikken over de Geest Gods, die Hem in alle volheid was geschonken. Trouwens, in feite werd er ook in de Handelingenperiode met water gedoopt. Denk aan de vraag van de kamerling: die, daar is water; wat is er tegen, dat ik gedoopt word? En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling en hij doopte hem. Hand. 8 : 36, 38.
Dr. Werner Koch
Een naam die velen onzer wellicht onbekend is. Toch is het goed om hem naar voren te halen. Koch is n.l. de eerste geweest die in de tijd van de Nazi's als eerste de buitenlandse pers volledig heeft ingelicht over het verzet in de kringen van de 'belijdende kerk'. Dat was verraad in de ogen van de Nazi's en daarvoor werd dr. Koch gestraft met een verblijf in het concentratiekamp Sachsenhausen. We kennen de namen van Bonnhoeffer, Niemöller, Grüber en anderen. Het werk van dr. Koch is niet minder belangrijk geweest. Nu wij rondom cie 4-5 mei herdenking op allerlei wijze weer geconfronteerd zijn geworden met wat er in de jaren 1940-1945 en daarvoor is gebeurd, willen we ook in dit persoverzicht er aandacht aan schenken. Dr. G. J. v. d. Poll had in Hervormd Nederland van 3 mei 'n gesprek met Koch die in de studietijd onder invloed kwam van Berth's Römerbrief en daardoor 'neen' zei tegen het liberalisme van zovelen in Duitsland.
Had u in 1930 een vermoeden, dat Hitler de Führer van het derde rijk zou worden?
Neen. Tijdens mijn studie in Parijs in 1930 beweerde ik in een tafelspeech voor de faculteit, dat zo'n idioot in mijn land nooit aan de macht zou komen'.
Hoe bent u betrokken geraakt in de kerkstrijd?
In 1933 was ik enige maanden in Bonn, waar ik college liep bij Karl Barth en tevens vele persoonlijke gesprekken met hem voerde. Juist in die tijd werd de 'gelijkschakeling' van de kerk met het nationaalsocialisme gepropageerd; Barth verzette zich fel tegen dit verraad aan de kerk van 'de Duitse christenen'. Barth heeft vele jonge theologen uitgelegd, waarom dit theologisch onhoudbaar was.
'In datzelfde jaar was ik slechts vijf maanden vikar, want de door de 'Duitse christenen' beheerste kerk; leiding wilde van mijn diensten niet langer gebruik maken (aangetekend schrijven van de bisschop); dit ontslag trof vele jonge theologen. In het najaar van 1934 trad ik in dienst van de zich vormende 'Bekennende Kirche', waarvoor ik verschillende gemeenten moest bezoeken. Inmiddels was ik reeds bekend geworden, zodat mijn preken gecontroleerd werden en ik enige malen door de Gestapo verhoord werd. Veel gevaarlijker werd mijn geheime nevenfunctie als buitenlands journalist.
Hoe zat dat? Werd u daarvoor gevraagd? Was dit werk riskant?
’Er was grote buitenlandse belangstelling voor de kerkstrijd in Duisland. Reeds dat werd beschouwd als ongeoorloofde 'inmenging'. Oecumenische hulp werd niet gewenst. Het was gevaarlijk de buitenlandse pers inlichtingen te verschaffen. Ik had vaste afspraken met de grote wereldppers, met Reuter en Agence Havas (later: Agence France Press, die het Midden-Oosten en Zuid-Amerika bestreek). Ik had een eigen kanalensysteem aangelegd'.
’Zo schreef ik hoofdartikelen in de dagbladen, maar gaf ook korte inlichtingen, die door anderen uitgewerkt werden, in de United Press, International-Youthservice en Scandanavion Nachrichten. Gesprekken met redacties heb ik gevoerd. Zo was ik telkens in Amsterdam. Later werd dat onmogelijk. Omdat ik in Emlicheim woonde, kon ik mijn berichten over de grens krijgen. Ook postte ik in Bonn op de internationale treinen mijn in reclamepapieren verborgen berichten. Vrienden uit de oecumene vroegen mij deze bron aan te boren. Toen ik al een tijd bezig was, vroeg ik aan Barth en Bonhoeffer wat zij hiervan vonden. Zij waren de enigen die wisten, dat ik het kerkelijk verzet met zijn achtergronden wereldkundig maakte en hebben mij zo veel mogelijk geholpen.
Wanneer bent u gevangen genomen? Heeft men een proces tegen u aangespannen? Hoe bent u vrij gekomen?
’De Gestapo nam mij op 13 november 1936 gevangen. Ik werd naar het 'Konzentrationslager Sachsenhausen' gevoerd. Kortgeleden hééft een historicus in de aantekeningen van de minister van justitie gevonden, dat het nog geldende artikel uit de grondwet van de republiek geen proces toeliet. Himmler en zijn beruchte plaatsvervanger Heydrich wilden mij een bijzondere straf geven, omdat ik het aanzien van het Duitse volk had geschonden. Door een zuiver persoonlijke' relatie van mijn vader heeft Himmler mijn vrijlating verordend (onder het motto, dat ik niet langer beveiligd hoefde). Na enige dagen werd ik 2 december 1938 vrijgelaten.
Daarna heeft Koch als tolk voor de Franse krijgsgevangenen veel kunnen doen. Op de vraag: Hoe verklaart u het dat zovele Duitsers blind waren-en Hitler als een godheid vereerden? antwoordt hij:
'Alle mensen hebben de goden van macht, succes en uiterlijke glans lief. In Duitsland was het klimaat voor de verering van deze afgoderij bijzonder-gunstig. Wij zijn te weinig geestelijk weerbaar. Daarom was mijn verblijf in Finkenwalde met de straffe dagindeling en, geestelijke discipline van Bonhoeffer zo'n goede voorbereiding op 'de kwade dagen'.
In de twintigste eeuw hebben wij in Duitsland en Nederland nogal vaak te maken gehad met de verering van grote mannen. Zou je kunnen zeggen, dat de 'gezagsdrager' tegenwoordig als reactie het anarchisme oproept?
’Als in élke christelijke kerk Matth. 10, 25-27, wat duidelijker begrepen en toegepast wordt, is de betovering van geweld ge-entmythologiseerd en treedt daarvoor in de plaats: dienen. De bodem van het anarchisme is dan niet meer zo vruchtbaar. Het succes van Franz Josef Strauss maakt ons ernstig bezorgd'.
U bent nu sterk bewogen met wat de staat Israël ondervindt, getuige uw lezingen in de DDR. Vindt u, dat nu een herhaling van 1933 en 1940 - 1945 wordt opgevoerd? tloe kunnen wij de massa hiervan overtuigen? Zal hier de vernieuwing van de kerk inzetten?
’Onze houding jegens Israël is voor mij een toetssteen ten opzichte van het christendom, socialisme èn de vredesbeweging. Het gevaar van het antisemitisme komt bij ons meer van links (communisme, anarchisme), dan van rechts. Juist aan het voorbeeld van Israël kan de kerk duidelijk maken, dat ze kansen heeft in deze tijd en verplicht is deze kansen met meer vertrouwen tegemoet te gaan. En dan, ons geslacht heeft iets goed te maken van het ontzaglijke leed dat door ons over het joodse volk is gekomen'.
Te weinig geestelijk weerbaar! Me dunkt dat moet ook vandaag een teken aan de wand zijn. Als we de Heere God de gehoorzaamheid opzeggen, als de kennis Gods ontbreekt, dan zijn we weerloos voor de goden van de tijd, of ze nu een marxistisch of westers, anarchistisch of dictatoriaal jasje dragen. Daarom is de opdracht: Predik het Woord, vandaag de dag meer dan ooit actueel. Laten we dit na, dan ontvangen de mensen niet alleen stenen voor brood, maar dan werken we de onmondigheid en de weerloosheid in de hand. Het is goed om de les van de dertiger jaren in onze situatie niet te vergeten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's