De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

Feuilleton.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

„Ja, maar ze hadden er geen zin in, om voor hem te werken. Toen hij terugkwam uit het ziekenhuis, waar men zijn arm had afgezet, woonden andere menschen in zijn huis, en niemand wist, waar zijn vrouw en de jongens gebleven waren. En toen is hij met een beestenschip weer terug gekomen."
Paul begon te branden van verlangen, om zijn vader te zien, en vroeg opgewonden :
„Waar is hij. Dolle ? "
„Hij is, bij mij aan huis geweest, maar is toen naar Sijmen en Duifje gegaan."
„Vroeg hij ook naar mij ? "
„Allereerst naar jou."
Pauls oogen glansden.
„Vertelde je hem, dat ik hier herder was ?"
„Ja. Ik heb hem beloofd, dat ik je bij hem zou brengen."
„O, dat is vriendelijk van je. Dolle ! Dat is goed van je ! Ik ga dadelijk."
De herder zag om zich heen.
„Sam ! naar huis !"
De schapen schenen het wel erg vroeg te vinden om al naar huis te gaan. Doch het sein was gegeven en dus vingen ze den terugtocht aan. Sam had zijn meester ook al op zijn manier gevraagd :
„Ben je niet in de war ? " maar de herder had hem met een enkelen blik te kennen gegeven, dat het nu zoo moest.
De arm-voogd en Paul liepen naast elkander.
„Nu zal vader geld noodig hebben", zei Paul.
„Dat is zoo zeker als iets. En gelukkig, dat jij hem zult kunnen helpen."
De herder begreep nu de, voor den armvoogd, zeer gewichtige vraag, of hij geld overhield.
„Weet je ook. Dolle, hoe dat ongeluk met den arm gekomen is ? "
„Ik meen, dat hij dat in de fabriek gekregen heeft", zei de man, hoewel hij wist, dat het door een vechtpartij met de jongens van zijn vrouw was gekomen.
„Ziet vader er nog al knap uit. Dolle ? "
„Nu, als dat Amerikaansch is, kan ik het niet knap vinden. Hij draagt een vuil witte jas, een ouden leelijken slappen hoed en schoenen, die geen cent meer waard zijn. Je begrijpt : niets verdiend en dan een lange reis gemaakt met een beestenschip !"
„Waarom met een beestenschip !"
„Omdat je dan geen reisgeld betaalt en voor de koeien in 't schip moet zorgen."
„O I — dan verdien je de reiskosten. — Is vader mager ? "
„Nee, niet erg."
„Is hij Godvreezend, Dolle 7" Wat zou de man daarop antwoorden ? ' Hij wist niet eens, wat Paul daarmee bedoelde.
„Dat moet je zelf maar onderzoeken."
De armvoogd was blij, dat de herder nu al zijn aandacht aan de schapen had te wijden. Was dat een gevraag ! Die jongen hield niet op I
De herder blies reeds op den hoorn, om de menschen te waarschuwen, dat de schapen in aantocht waren. Allen vroegen zich : is de herder in de war, of ben ik het ?
In het dorp gekomen, zei Paul, dat Dolle maar alvast naar den kuiper moest gaan en hem het nieuws vertellen. Doch de man had liever met Paul te doen dan met den kuiper.
Toen ze eindelijk de woning binnen kwamen, vroeg Hillebrand terstond :
„Er scheelt je toch niets, Paul ? Je bent zoo vroeg ? "
Dolle had zich achteraf gehouden en wilde liefst dadelijk met Paul naar Delberg. Wat had hij met Hillebrand te maken ?
„Teun Dolle — zei Paul - — is me komen vertellen, dat mijn vader thuis is, en nu ga ik dadelijk naar hem toe."
Daar schrok de kuiper van. Wat een tijding ! En die de tijding bracht, was een armvoogd ! Dat voorspelde niets goeds.
„En wilde je nu dadelijk gaan ? " Nu trad de armvoogd naderbij en zeide :
„Wij wilden maar dadelijk gaan."
„Ja, dadelijk, baas !" zei Paul.
Dat kon Hillebrand begrijpen. Doch toen hij merkte, dat Paul uit de kleerkast geld nam, begreep hij meer. Hij sprak even zachtjes met zijn vrouw, die pas uit den tuin was gekomen en zei toen tot Paul en Dolle:
„Dan ga ik ook mee, maar nu moet Dolle ons eerst vertellen wat hij weet. Kom in de kamer. Dolle !"
„Nee, laat ik dat niet doen. Paul weet al alles en die kan 't je wel vertellen."
„Nee, nee Dolle ! We zijn geen kwajongens. Jij kunt toch wel als een fatsoenlijk mensch je bescheid doen ! Ik weet wel, dat jij weer komt als zaak — als zaakwaarnemer voor de armvoogdij ; maar ik neem nu het belang van Paul waar. Met hem heb je dus geen zaken, maar met mij. Paul ! breng je geld weer, waar je 't gehaald hebt !"
Teun Dolle begreep, dat Hillebrand hem heelemaal doorzien had en grijnslachte, alsof men hem bij 't verschacheren van een oud paard leelijk in de kaart had gekeken.
„Dolle ! zeg nu, wat je weet van Paul z'n vader. Want de jongen gaat niet, of ik ga mee, en zeg je niets, dan blijven we beiden hier."
De armvoogd zat vast : hij vertelde wat hij wist, doch Hillebrand had, met behulp van zijn vrouw, eerst gezorgd, dat Paul er niet bij was : deze was om een boodschap gezonden, en toen hij terug kwam, maakten de drie mannen zich gereed om te vertrekken.
Wat een zonderling reisgezelschap trok daar door de hei. Paul ging om zijn vader te ontmoeten : o, de jongen verlangde zoo, en toch zag hij tegen de eerste ontmoeting op. Zou 't werkelijk een goede man zijn ? Vv'as 't een dronkaard en vloeker, zooals Koen, of o, als 't toch eens een kind van God was ! Jammer, dat Teun Dolle van zoo iets In 't geheel geen verstand had, die zelf vloekte — waarom deed hij het nu niet ? Hij durfde zeker niet om den baas, want die verdroeg dat van niemand, en — hij zelf zou 't nu Dolle ook wel durven zeggen, dat hij niet vloeken mocht. Jammer, dat de armvoogd er bij was : anders had hij zoo mooi gelegenheid, om met den baas over zijn vader te spreken. En jammer dat de baas er nu bij was : anders had hij nu zooveel nog aan Dolle kunnen vragen : of vader al een oud man was en grijs haar had — en een baard — en wat voor oogen; of hij groot was, of klein, en of 't pijn deed als je een arm miste. En als Dolle er nu niet bij was, zou hij aan den baas vragen, hoeveel hij iedere week voor den kost van zijn vader zou moeten betalen, want die kon nu natuurlijk niet meer werken en zelf niets verdienen. Gelukkig, dat hij als herder en met breien al zooveel had verdiend, want vader kon hier toch niet met zulke leelijke Amerikaansche kleeren rondloopen.
Ineens zuchtte hij diep : nu zou hij herder moeten blijven, om vader te onderhouden ; hij zou geen timmerman kunnen worden en — geen belijdenis mogen doen, en ongedoopt blijven !
(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's