Uit het kerkelijk leven.
Ver-onverschilligd.
Laten We dat vreemd-klinkende woord , ver-onverschilligd" gebruiken om dadelijk aan te geven den toestand waarin de meeste „moderne" gemeenten verkeeren. Want ja, men zegt wel, deze en die gemeente is „modern" — het Weekblad voor de Vrijz. Hervormden geeft deze week weer eens een heel lange lijst van zulke gemeenten, welke tot de Hervormde Kerk behooren — maar men kan gerust zeggen, dat een aanzienlijk deel meer „onverschillig" is dan „modern". Dat blijkt ook weer uit een artikel, door v. W. geschreven in het „Algemeen Weekblad voor Vrijz. Godsdienstigen".
Wie die v. W. is, weten wij niet. We zullen maar zeggen : ds. A. van Wijk, van Zaandam. Dat zal niet zoover van de waarheid af zijn. Wat we te meer denken, daar v. W. het heeft over zijn eerste gemeente, een groot dorp mer omstreeks 3000 inwoners. En daar lijkt St. Jacobi-parochie, in de provincie Groningen op, waar ds. Van Wijk een poosje — niet lang — gestaan heeft.
Wat V. W. van die eerste gemeente schrijft — een groote twintig jaar geleden stond hij daar — is niet veel moois.
Hij zegt eerst : „Mijn eerste gemeente was in menig opzicht een bijzondere. Allereerst, omdat in het groote dorp, met omstreeks 3000 inwoners, maar één kerk stond, de Hervormde. Slechts heel enkele Gereformeerden waren er, die, als ik mij wel herinner, slechts ten getale van 20 in een schuurtje bijeenkwamen. Er was geen Roomsche en geen Jood".
Dat zijn wel interessante dingen, doch daar gaat het niet om. 't Gaat meer om 't geen dan verder volgt.
„Maar ook", zoo schrijft v. W., „de Hervorm.de Kerk telde slechts weinig lidmaten, en de eenige inkomsten der Kerk bestonden uit het weinige, dat deze konden bijeenbrengen".
Hier zit al iets wonderlijks in : een groot dorp van 3000 inwoners, geen Jood, geen Roomsche en eenige „schuurtjes-menschen" — dan moeten de overigen toch tot de Hervormde Kerk behooren ?
Neen ! Slechts weinige lidmaten telde de Hervormde Kerk, enz.
Dat wijst al op onverschilligheid in groote mate. In welken treurigen toestand er ten opzichte van de Herv. Kerk niet veel verbeterd is, terwijl intusschen een Gereformeerde Kerk is gekomen met een eigen predikant, ds. A. J. Bouma, gekomen van de Vrije Universiteit, welke gemeente in het predikantenboek is opgegeven met een aantal leden, groot 390.
Wat V. W. verder van dit groote dorp met zoo weinig leden der Hervormde Kerk zegt, is evenwel nog treuriger dan 't voorgaande ; dat doet waarlijk de deur dicht. Want die gemeente had veel geleden „door het socialisme, dat daar in die dagen een heel beslist anti-godsdienstig karakter droeg", lezen we verder en dan gaat ds. Van Wijk als volgt voort te schrijven:
„Toen ik nu daar als pasbeginnend predikant kwam, had ik mij op grond van wat ik gehoord had eenigszins een voorstelling gemaakt van die abnormale gemeente. Ik had gedacht, dat ik daar zou vinden menschen, die door ernstig, zelfstandig nadenken waren gekomen tot afwijkende denkbeelden op godsdienstig en maatschappelijk gebied ; ik had gedacht daar te vinden een onafhankelijkheid van anderen, en ook een eerbied voor anderen overtuiging, kortom een omgeving waar althans zou ontbreken de bekrompenheid, de angst voor eigen onderzoek, die in ouderwetsche gemeenten soms zoo hinderlijk zijn kunnen.
Maar toen ik er even was, wreef ik mij de .oogen uit. Kon dat mogelijk wezen ? Het was soms of ik woonde in een zuiver Roomsche streek. De groote massa wilde niet nadenken, doch praatte slechts na wat enkele voormannen hun voorzeiden. Daar was even groote angst om met mijn denkbeelden kennis te maken, als bij Roomsche medeburgers het geval zou wezen ; men durfde evenmin in de Hervormde Kerk komen, en erkende dit ook ronduit. En bij de voormannen was heel sterk het gevoel : wij hebben de waarheid, en dat is wat die-en-die ons geleerd hebben. Het geloof in de onfeilbaarheid van den paus kon niet sterker wezen. Hadden zij de macht gehad, dan zouden zij zeker alle uiting van andere gedachten onderdrukt hebben. Er waren mannen die hun kinderen, ja, zelfs hun vrouwen, verboden andere boeken te lezen dan die zij goedkeurden (zooals de Roomschen hun Index hebben), en een socialistische colporteur vertelde mij eens, dat hij daar geen brochures verkocht, tot men merkte dat onder zijn voorraad ook een was van een daar bekend persoon : toen was hij ineens alles kwijt ; men: vertrouwde hem eerst niet, maar nu bleek het zuivere waar te zijn. En daar was ook reliquiën-en heiligenvereering. Bekend is het verhaal, dat iemand een theekopje bezat, waaruit eens Domela Nieuwenhuis gedronken had, en dat nu een eereplaats kreeg, doch nooit door een „gewoon mensch" mocht gebruikt worden. Deze was trouwens meer dan een heilige : het was een afgod, en wie iets voor de maatschappij wilde doen, „moest D. N. gaan helpen", al wist niemand zich voor te stellen waarin die hulp eigenlijk moest bestaan. Overal vond men portretten van bekende socialisten en anarchisten, en het eerste wat kleine kinderen leerden, was die portretten uit elkaar te houden. Ik hoor nog een twee-jarig meisje op een toon van vereering den moeilijken naani Angiolillo noemen (die in die dagen een aanslag op een vorst had gepleegd). Zeker, daar waren zelfstandige, ernstige menschen, met wie te praten was ; en in 't algemeen modht ik het slag menschen graag ; maar de groote massa was even volgzaam als in Noord-Brabant, de geest was die, welke men daar eerder verwachten, zou, en de fouten, die gewoonlijk aan Roomschen worden toegeschreven, kwamen daar sterk aan 't licht".
Wij willen het nu niet over alles tegelijk hebben wat hier in deze beschrijving van de gemeente 5t. Jacobi-parodhie voorkomt.
Maar teekenend is het, dat kinderen van twee jaar een bij uitstek moeilijken naam van een socialist-anarchist-moordenaar weten uit te spreken, terwijl de naam van den Heiland niet wordt gekend noch genoemd.
Geen Kerk. Maar ook geen Bijbel; ook geen godsdienst; geen God noch Christus, niets .eeft men over gehouden !
Alleen heiligen als Domela Nieuwenhuis ; gelijk Rusland nu Lenin vereert, ja, verafgoodt.
Is het niet vreeselijk ? !
De Zondeval.
De moderne dominé Deetman, dfe van Oudshoorn a.d. Rijn naar Alkmaar is vertrokken, blijft een belangrijke figuur in ons Hervormd kerkelijk leven. Altijd heeft hij iets origineels, dat in belangrijkheid voor het belangrijkste niet behoeft onder te doen. Een steunpilaar van onze Herv. Kerk ! Ook wat de dogmatische problemen aangaat een eerste klas man ! Hoort hoe hij — in het Alg. Weekblad voor Vrijz. Godsdienstigen — over „de zondeval" schrijft. Hij zegt :
„We weten allen, hoe bij de orthodoxie de Zondeval een belangrijk stuk der belijdenis is. De Zondeval is eigenlijk de grondslag van de heele dogmatiek; want daarmee hangt samen het leerstuk der verlossing door Christus' bloed. Nu las ik in „de Gereformeerde Kerk" van 25 Sept., hoe collega Lingbeek te velde trekt tegen ds. Hulsman, die had gezegd (en natuurlijk volkomen terecht ! 't ware te wenschen, dat de dingen maar wat meer bij hun naam werden genoemd) „Het is naar vrijzinnige overtuiging een leugen, dat we leven op een gevallen aarde ; het is bijgeloof om te denken, dat er een Godszoon van den hemel is gedaald !"
Natuurlijk vat ds. Lingbeek vlam ! „De vrijzinnige verwerpt den Zondeval !" Vreeselijk ! „Een leugen", noemt ds. Hulsman het !! Stelt u voor !! De „Zondeval" een leugen !! 1 Wat houdt de Zondeval echter in ? Dit : dat het Scheppingsverhaal uit Genesis 1 historie is — dat God den mensch goed schiep, maar dat de mensch, verleid zijnde, viel. Zoo vertelt de Bijbel het ; d. w. z. dat was de kinderlijk-naïeve voorstelling van den Joodschen dichter.
Maar in werkelijkheid zit het zoo : langs den weg der evolutie heeft zich, uit lagere levensvormen hoogere levensvorm ontwikkeld ; langs den weg der evolutie ontstond de mensch. Wat wij zonde noemen, is : een nog vastzitten aan het dierlijke, het bestiale — 't is : „een nog niet gegrepen hebben" — nog niet los zijn van den „natuurlijken" mensch, een nog niet zijn geklommen tot den „geestelijken" mensch. Wij leven niet in een „gevallen", maar in een groeiende, zich ontwikkelende wereld. Inderdaad hangt het leerstuk van den Zondeval (en dus ook 't heele verlossingsdrama, in orthodoxen zin), samen met een verouderde Bijbelvoorstelling. Zonde is ook voor mij : „een nog niet zijn". Maar, zeggen we met den dichter: „Al worstelende winnen we krachten. Al dwalende vinden 'we 't spoor".
Wat ds. Deelman hier beweert, is nog al wat! De zondeval iets als „de kinderlijk-naïeve voorstelling van den Joodschen dichter".
Verder : „langs den weg der evolutie ontstond de mensch"; en „wat wij zonde noemen, is : „een nog vastzitten aan het dierlijke, het bestiale"; „'t heele verlossingsdrama enz."
Zooiets hebben we meer gehoord. Theorieën omtrent het ontstaan van den hemel en van de aarde en van den mensch, vierkant in strijd met Gods Woord, zijn er in overvloed. Redeneeringen over zonde en verlossing, in antichristelijken zin, bij de vleet.
Sedert Helmboltz (1847) de substantiewet leerde, d.i. de onvernietigbaarheid van substantie en kracht, is de stelling gepaneerd, dat de stof eeuwig is, met een eeuwig proces van nooit begonnen en nimmer eindigenden cirkelgang van stof en kracht. Aan de wereld in hare tegenwoordige gedaante gingen duizenden andere vooraf, die ook beurtelings naar dezelfde eeuwige wei der evolutie zijn ontstaan. Uit de laatst voor afgaande wereld, welke eene oplossing was van een gasvormige nevel-massa, is naar de hypothese van Kant en Laplace de tegenwoordige wereld met haar zon en maan en sterren, ook met deze aarde, langzamerhand door verdichting en draaiing van de nevelmassa, te voorschijn gekomen en wel in bolvormige gedaante. En zoo heeft de ontwikkeling van de aarde, door allerlei evolutiën, haar gemaakt tot een geschikte verblijfplaats voor levende wezens.
Is dat geen pracht-verklaring ? De eeuwige stof is de sleutel welke het wereldraadsel verklaren moet!
En dan de mensch ? Eerst is er het levenlooze, de formatiën van zeeën en landen, van bergen en stroomen, van delfstoffen en aardlagen.
Maar dan gaat de stof allengs zich altijd fijner organiseeren en de werking der kracht wordt hoe langer hoe ingewikkelder. Totdat eindelijk — onder bizonder gunstige omstandigheden — uit de anorganische stof de cel ontstaat, die de draagster des levens is !
Is deze er eenmaal, dan ontwikkelen zich in een verloop van eeuwen de rijken van planten en dieren, in steeds hooger formatie, rijker verscheidenheid en grooter getal.
Tusschen het levenlooze en het levende is op deze wijze geen diepe, breede klove, maar een geleidelijke overgang.
En is uit het levenlooze geleidelijk, als van zelf, door beweging van de stof, het levende voortgekomen in plantenen dierenrijk — dan komt langs den zelfden weg eindelijk ook de mensch op het tooneel, niet anders zijnde, dan de hoogere ontwikkeling van die dierensoort, wier naaste verwanten thans nog in het bosch leven, als oerang-oetan, gorilla en chimpansé !
Alles is stof, alles is natuur, en alles ontwikkelt zich geleidelijk. Waarbij de botanicus Schleiden zegt: het leven heeft waarschijnlijk het allereerst zijn intrede gedaan in den vorm van een klein, slijmerig klompje; waarbij anderen weer zeggen, dat de eerste levenskiemen door meteoorsteenen van andere plaatsen op deze aarde zijn .overgebracht, om alzoo hier aan de organische wezens het aanzijn te schenken !
Zoo staan materialist en evolutionist dan naast elkaar.
Want wil het Materialisme ons leeren dat het wezen van alle zijn is de stof, de materie — de Evolutieleer tracht ons dan te bewijzen en te verklaren, hoe die stof door eigen kracht tot al de veelvormigheid van haar verschijnen is geworden ; en zoo is nu een berg een berg, een visch een visch, een mensch een mensch ; een aap een aap !
Darwin, vindt dat alles zeer eenvoudig. Overal, zegt hij, is toch een struggle for life; dat wil zeggen : overal is een strijd om het bestaan, waaraan elk wezen deelneemt, daar het anders ten onder gaat. En zoo is er overal een ontwikkeling en volmaking, waarbij het zwakke en slechte ondergaat en het sterke en goede bovenkomt. Waarbij komt — zegt Darwin — dat de natuur uit tal van planten, dieren, menschen, de beste en sterkste exemplaren kiest tot voortleven en voortplanten (natural selection) ; en waar zoo het beste ook het beste kiest tot paring en voortplanting, groeit er een steeds beter en sterker soort, waaruit langzamerhand geworden is wat nu bestaat ; waarbij de goede eigenschappen van ouders op kinderen overgaan (atavisme) en alzoo hoe langer hoe meer een beter soort, een edeler geslacht groeit, ook onder de menschen, die zoo tot de volmaking voortvaren.
Zoo liggen millioenen en millioenen jaren achter ons, dat in den weg der evolutie alles geworden is wat nu is. Want het is alles heel, heel langzaam gegaan ; maar we zijn dan ook nu een heel stuk verder dan millioenen jaren geleden ; ook een heel stuk is alles verbeterd sinds duizend jaar en meer.
Men zou het nu niet meer zeggen, dat de mensch van heden eigenlijk niets anders is dan een achter-achter-achterkleinkind van de gorilla ; en dat zijn mede-voorouders te zien zijn in panter en beer.
De evolutie heeft ook wonderen gedaan !
En wat er nu nog onaangenaam, onvolmaakt, verkeerd, slecht aan den mensch is, verraadt, dat de evolutie nog niet in alles doorgewerkt heeft.
Er is helaas ! nog wel een en ander van de beest-voorouders aan den mensch over.
Maar moed gehouden ! . Ds. Deelman weet raad.
„Al worstelende winnen we krachten. Al dwalende vinden we 't spoor", zingt hij.
Natuurlijk dat zoo de Bijbel dwaze naïveteit wordt van een Joodsch dichter.
Ook is van zonde geen sprake, hoogstens van „nog niet zijn, waar we wezen moeten".
Zoo vervalt ook de verlossingsweg Christus.
Zoo is alles, alles weg, wat een Christen lief is !
Zouden we niet liever onze christelijke levens-en wereldbeschouwing in eere houden, met het scheppingsverihaal, met den levenden God, met den levenden Christus als middelpunt ?
Liever dan het lied van den materialist-evolutionist, die zingt van „al worstelende winnen we krachten en al dwalende vinden we 't spoor", over te nemen, zouden wij den Christendichter willen nazeggen :
O zing mij in eenvoud het oude lied, Zooals gij 't een kind zoudt doen hooren ! Want ook ik wil een kind zijn en anders niet, Ik, hulp'loos. onrein en verloren.
O zing mij zoo ernstig het oude lied. Dat mijn hart zich voelt boeien en binden ! Bedenk, dat gij vóór u een zondaar ziet, Wien Jezus wil zoeken en vinden Dit is, dit is het oude lied : Daar is verzoening gevonden ; Het is volbracht, het is geschied, Daar is vergeving van zonden!
Evolutie.
Van evolutie gesproken. Vroeger was dat anders. Maar heel, heel langzaam is er verbetering gekomen.
Vroeger lagen de raadjes van mijn horloge, het eene hier en het andere daar, in ongevormdén staat ver van elkaar verwijderd. Maar ze zijn aan het draaien en keeren gegaan ; ze zijn scherper en fijner geworden ; ze zijn op en in elkaar gevlogen ; ja, 't heeft wel lang, héél lang geduurd, maar 't ruw, vuil metaal is zuiver en fijn en glanzend geworden en de raadjes, fijn getand, zijn bij elkaar gekomen; en er is een zilveren kast en ook een glas om en bij gekomen ; en daar ligt mijn horloge. Leve de evolutie ! Leve de stof en de kracht, die wonderen doen.
Een horlogemaker — man, waar spreekt ge van?
Aan een horlogemaker gelooft alleen nog maar een kind uit den dichterl oer-tijd.
En de Faust ?
Wel vroeger waren er letters op de drukkerij die uit de letterkasten waren gesprongen en ze waren naast elkaar gaan staan en er was een onbenullig, rijm uit geworden, een vers, kreupel en gebrekkig.
Maar de letters hebben zich gekeerd ; ze hebben zich verschoven, verplaatst ; en daar is een beter rijm gekomen, een vers, langer en mooier; maar nog gansch zeer onvolmaakt.
En toen — maar het heeft duizenden en duizenden jaren geduurd — is er nóg meer opsohuiving en verplaatsing gekomen ; meer combinatie en separatie ; en ziet, daar was de Faust geboren in den weg der evolutie ! Een dichter — man, waar spreekt ge van ?
Aan een dichter denkt niemand meer. Niet een levend mensch, met hersens en een ziel, heeft dit schoone gemaakt. Neen, de stof, de doode letters, die leven, die denken, die zingen en springen !
Een visch, hoe heeft die vinnen gekregen en hoe is den mensch. het oog en het oor geformeerd? Man — wie spreekt er nu nog van een levenden God ?
De stof, de levende, wentelende, draaiende stof heeft alles gemaakt. . En zoo heeft de visch vinnen. Zoo heeft de mensch z'n oog, z'n oor tot z'n bezit.
Leve de evolutie ! Leve de stof en de kracht, die wonderen doen. - Of — zouden we niet liever zeggen, dat hemel en aarde, met al wat er in is ; dat heel de kosmos, die mooie, rijke wereld die rondom is, door God gemaakt is en daar staat als het werk Zijner handen ?
Weten we niet, dat alles met den Zoon verwant is, als door Hem voortgebracht ? Weten we niet, dat alles is door den Geest Gods ?
Weten we niet, dat alles berust op goddelijke gedachte, dat alles is naar Gods raad ; dat alles is gemaakt met verstand, naar Gods eeuwige wijsheid, met heerlijkheid?
Weten we niet, dat alles onderling is verwant, dat alles is een harmonische wereld, die haar heer en gebieder ontving in den mensch, zijnde van Gods geslacht ?
Weten we niet, dat de mensch, bewust schepsel en denkend hoofd der wereld, het groote levensdoel, dat God Zelf stelde aan alles, te maken heeft tot zijn levensideaal : dat God eere ontvange in den hemel en op aarde ? En is de mensch gevallen — in Christus is de tweede Adam. Wie in Hem gelooft, gaat van den dood over in het leven. In dat leven; waar de gunstgenooten des Heeren een lied zingen, waarvan het thema is : uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.
Wijs nu den weg eens !
In het „Hervormd Zondagsblad voor Friesland" schrijft een der mede-redacteuren, P., die dikwijls zeer gezellig over allerlei weet te praten, ook over de wonderlijke benoeming van den Jood dr. Izaak Palache tot hoogleeraar in de Semietische talen en uitlegging van het Oude Testament aan de Gemeente-Universiteit te Amsterdam. Ook hij betreurt het, dat niet prof. Böhl benoemd is. En zegt dan : „Hier ziet men nu, en men gevoelt het in de practijk, waartoe het beginsel : „de Overheid neutraal" voert. De leden van. den Gemeenteraad mag men veroordeelen om den dwazen zet, hier uitgehaald, maar hun recht kan men niet betwisten. Dat staat bij de neutrale Staatsidee zoo vast als een paal boven water. „Toevallig" was hier de Raad uiterst links. Elders is de regeering „toevallig" rechts. Maar het beginsel, dat in een Protestantsch-Christelijke natie moest" vastliggen, waaraan de Overheid gebonden is, ontbreekt. En zoolang dat zoo blijft, zal men in Nederland de wonderlijkste dingen kunnen zien gebeuren".
Hier rusten we even. Want, eerlijk, we kunnen er niet aanstonds bij. En juist omdat het hier zoo'n belangrijke aangelegenheid betreft, zouden we er toch zoo graag achter komen, wat de schrijver nu weizenlijk bedoelt en echt wil. Niet in de lucht sprekend, maar in werkelijkheid bedoelend !
Er is een Gemeente-Universiteit te Amsterdam. Dus geen Rijks-Universiteit, maar een Hoogeschool van de Gemeente.
De Overheid, hier bedoeld, moet dus zijn : het Gemeentebestuur van Amsterdam ; 't zij Burgemeester en Wethouders ; 't zij de Gemeenteraad. Of deze twee saam genomen.
Wat bedoelt men nu — in werkelijkheid ! — ten opzichte van het Gemeentebestuur van Amsterdam met het beginsel, dat in een Protestantsch-Christelijke natie moest vastliggen, waaraan de Overheid gebonden is" ? Dat begrijpen we niet goed.
Ja —we begrijpen, er wel zooveel van dat genoemde schrijver in het „Herv. Zondagsblad." liefst in Amsterdam als Burgemeester en Wethouders zou willen benoemen enkel Hervormde mannen van positieve belijdenis. En dat al de leden van den Gemeenteraad dan ook Hervormde mannen (en vrouwen) van positieve behlijdenis waren. Geen Roomschen, geen Socialisten, geen Anarchisten, geen Vrijzinnigen ; ook geen mannen van de Gereformeerde Kerk — allemaal Hervormd en dan waschecht Hervormd, zooals de Christelijk Historischen of de Herv. Geref. Staatspartij, zich Hervormden denken ! Dan konden die Hervormden alles mooi klaar maken voor de Kerk, voor de school — voor alles !
Maar — is zulk redeneeren nu niet aan alle nuchterheid gespeend en vierkant in strijd met die werkelijikheid, die is en blijven zal ?
Er zijn niet enkel Hervormden van positieve, belijidenis in het Gemeentebestuur. En die komen er ook niet. Of men moet eerst alle Roomsohen, alle kerkelijk-Gereformeerden, alle Socialisten, Liberalisten, Anarchisten, Communisten buiten de stadspoort zetten en hen van alle rechten als staatsburger berooven.
Dus we hebben in een Gemeente als Amsterdam vogels van diverse pluimage en die houden we ; ook in den Gemeenteraad. En wil men dan aan vogels, van diverse pluimage, die uit de verschillende partijen van het volksleven voortkomen, bij een vrije stemming een eisch gaan stellen, waarvan men weet, dat het een onredelijke is ? David Wijnkoop, die als Communist in den Gemeenteraad zit en voor de Gemeente - Universiteit een professor mee benoemen moet, mag en kan toch niet gebonden worden aan den eisch : U moogt alleen een geloovig (Hervormd) man tot professor benoemen ? Het eenige middel ter ontkoming Is : men moet, wat geen taak en roeping van een Gemeenteraad is, ook niet in handen van de Gemeenteraadsleden leggen. Te meer niet, waar Gemeenteraadsleden, die zelf zitting hebben krachtens hun burgerrecht, óók er voor te zorgen hebben dat de burgerrechten (in dit geval: de benoembaarheid tot professor van een Nederlandsch burger aan een Rijks-of Gemeente-Universiteit) niet geschonden worden.
Waarom draait men hier altijd als in een cirkel rond, waar men nooit uitkomt ? Waarom praat men over dingen die men niet en nooit kan realiseeren in Nederland ? Ja, men kan daarmee een mooi gebaar maken, wat veel menschen al heel aardig vinden ; maar het moet er ons toch om te doen zijn, om werkelijk wat vooruit te komen en wat te bereiken te midden van het leven, zooals 't nu eenmaal in werkelijkheid is. En daarom, o ja, het is zoo mooi als de redacteur van het „Hervormd Zondagsblad" ten slotte zegt : geen Vrij-Hooger Onderwijs — maar een sturen op een Overheid, die aan het Protestantsch-Christelijk beginsel gebonden is : Maar wat is dat in werkelijkheid ten ppzichte van het Gemeentebestuur en den Gemeenteraad van Amsterdam? : Zeg dat nu eens ! Vooral, hoe dat „heensturen" moet gebeuren ; maar méér nog, hoe dat heensturen „bereikt" kan worden. En ook dit: wat men te doen heeft in den tijd, die er tusschen dat „heensturen" en ,,bereiken" gelegen is !
Zou men zich liever nog niet eens bedenken over de vraag : of het stelsel van 't Overheids-onderwijs wel deugt ? Is een Gemeente-Universiteit geen onding ?
Wat ook weer in verband staat met de vraag : zijn gemeentelijke Hoogere Burgerscholen, Gemeentelijke Gymnasia, Gemeentelijke M.U.L.O. en gewone lagere scholen wel wat wij hebben moeten ?
Wat van de Gemeente is wordt uit den aard der zaak door de Gemeente bestuurd en ingericht. En dat moeten, wij voor onze scholen niet hebben ! De school behoort niet aan de Overheid, want die is door God niet tot schoolmeesteren geroepen. De Heere heeft de kinderen aan de ouders gegeven tot opvoeding en onderwijzing, waarbij de ouders, krachtens de doopbelofte, naar hulp van onderwijzers hebben om te zien, die met den geest van den H. Doop en den geest van het christelijk gezin gemeenschap moeten hebben en als discipelen van Jezus Christus met onze kinderen handelen en wandelen.
En nu is een Universiteit zóó maar niet naast een H.B.S. of lagere school te zetten. Geenszins. Dat bedoelen wij ook niet.
Maar het onderwijs moet niet van de Overheid, doch van de ouders uitgaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1924
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1924
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's