De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

8 minuten leestijd

Onjuiste voorlichting.
In de 's-Gravenhaagsche Kerkbode komt een rubriek voor die gewijd is aan de Gemeentebelangen en waarin de redacteur, dr. Van Gheel Gildemeester, allerlei kerkelijke en niet-kerkelijke onderwerpen behandelt, die, om de vaak geestige wijze waarop dit geschiedt, bij de lezers van het blad veel aftrek vinden.
Maar, wanneer de doctor het een enkele maal in zijn wekelijksche kroniek over de politiek heeft, gaat het dadelijk heel en al mis, dan rijdt deze geleerde heer een ietwat rare schaats, wat vooral het geval is, wanneer afgescheidenen en antirevolutionairen, die met zekere voorliefde in één adem worden genoemd, de eer genieten van in zijne beschouwingen te worden betrokken.
Zulk een politiek staaltje vinden wij in de Kerkbode van 25 Februari gegeven.
De Haagsche predikant heeft het in dat nummer over de begrooting van de Kerkvoogden, in welk stuk, naar hij mededeelt, voor tractementen ten behoeve van de predikanten wordt uitgetrokken de kapitale som van ƒ 81.500.—, waarbij dan nog de rijksuitkeering komt van ƒ 24.180.—. Voorts vestigt hij er de aandacht op, dat de bezoldiging van den 15en, den 16en en den 17en predikant geheel door de Kerk wordt gedragen.
Hoe dit komt? Dit zal de redacteur eens breedvoerig uiteenzetten. Om het belang der zaak nemen wij het stuk hier over. Dr. Van Gheel Gildemeester schrijft dan: Hoe dit komt:
Dat zit hem in 't amendement-Donner van 17 Dec. 1883. Toen er voor een 12de predikantsplaats in Den Haag ƒ 1100.— was uitgetrokken op de begrooting, stelde de Chr. Geref. ds. Donner, anti-revo­lutionair Kamerlid, een amendement voor om in het vervolg aan den minister geen blanco crediet te geven voor nieuwe tractementen conform de Grondwet, maar iedere post afzonderlijk aan de Kamer te onderwerpen. De Kamer nam dit amendement-Donner aan; en sindsdien is er maar bij hooge uitzondering landstractement voor een nieuwe Ned. Hervormde gemeente toegestaan. „Alle schuld wreekt zich op aarde", heeft Goethe eens gezegd, en zoo betalen nu die onnoozele kleine (of groote) Ned. Herv. gemeenten de schuld van het onrecht, dat in en na 1836 aan de afgescheidenen is aangedaan. Het amendement-Donner was zoo al niet tegen de letter, dan toch tegen den geest van de Grondwet; want die bepaalde: aan nieuwe gemeenten, waar geen voldoend traktement aan de voorgangers wordt uitbetaald, kan een toelage of een verhoogde toelage uit 's lands kas worden toegekend. Jawel. De „groote kerk", de Ned. Herv. Kerk krijgt op vele plaatsen bespottelijk kleine landstraktementjes. En wanneer de anti-revolutionairen en chr.-afgescheidenen zeggen: „ze moeten geen van allen wat krijgen, en allemaal op eigen beenen staan", dan is daar zeker wat vóór te zeggen, maar ook niet weinig tegen. Vooreerst dat de Staat indertijd vele eigendommen der Ned. Herv. Kerk eenvoudig heeft „genaast". Dat heeft eerst Napoleon gedaan, roofzuchtiger gedachtenisse. En in 1813 en in 1816 was onze pas weer ontdekte schatkist op geen voeten of vamen na in staat om dien roof terug te geven, en beloofde toen de renten van die gelden te bestemmen voor de kerk. U moet er dr. De Visser maar eens op nalezen. Daar kan blijken dat de Staat nu wel een zeer lage rente van de kerkgoederen vergoedt; dat naar tegenwoordigen maatstaf en twintigste eeuwsche koopkracht de landstraktementen driemaal zoo hoog mochten zijn.
Maar ook kunnen we dat amendement-Donner niet bijzonder christelijk vinden. Wél „afscheidend", maar niet christelijk! En eigenlijk niet bepaald vaderlandslievend ook. Want het is toch ook een landsbelang dat het der oude vaderlandsche kerk zoo goed mogelijk gaat; en wanneer de oude afgescheidenen antwoorden: „wij dragen ook zelven alle kosten die voor onze kerk noodig zijn", dan antwoorden we: „alle hulde! wij zouden het ook best kunnen doen, wanneer maar, zooals bij u, 95% onzer leden meelevende leden onzer kerk waren".
Maar thans is het anders. Onze groote steden breiden zich uit. Heele „roode" buurten zijn er aan den buitenkant van onze groote steden. Zou het niet zeer wenschelijk zijn, daar een aantal ijverige predikanten te hebben, talrijk genoeg om de wijken althans bewerkbaar te maken? En schoten we niet een goed eind in de richting, wanneer een landstraktement van ƒ 2080.— (zooals een twaalftal predikantsplaatsen genieten) ook voor de nieuwe plaatsen beschikbaar was? Nu collecteeren we voor „nieuwe predikants plaatsen", is het niet achttien keer per jaar? Want we voelen hoe noodig dat is. Maar hebben wij er wel eens over nagedacht dat „stoffelijk voordeel" soms „geestelijke schade" kan beteekenen? Zouden er niet wel eens menschen uit de kerken wegblijven vanwege dat eeuwige gecollecteer?
Tot zoover het stuk van dr. Van Gheel Gildemeester in de 's-Gravenhaagsche Kerkbode. Ov«r drie dingen uit het stuk nu willen we iets zeggen:
1°. het amendement van het anti-revolutionaire Kamerlid, den Chr. Geref. ds. Donner, hetwelk dr. Van Gheel Gildemeester kwalificeert als: „afscheidend", „niet christelijk" en „niet bepaald vaderlandslievend".
2°. het oordeel van de Anti-revolutionairen en Chr.-afgescheidenen over de traktementen der predikanten in de „groote kerk", luidende: „ze moeten geen van allen wat krijgen, en allemaal op eigen beenen staan", en
3°. de zaak zelve, de financieele band tusschen den Staat en de Kerk.
Wanneer dr. Van Gheel Gildemeester spreekt over het amendement-Donner van 17 Dec. 1883 als: „afscheidend", „niet christelijk" en „niet bepaald vaderlandslievend" en er zoo in het voorbijgaan op wijst, dat die afgevaardigde Antirevolutionair was, dan heeft de schrijver van 't stuk in de Kerkbode, met dit zoo te zeggen, natuurlijk een bedoeling. Welke die bedoeling is, daarnaar zal men niet behoeven te zoeken. Ze ligt voor de hand. Het moet nog eens duidelijk gezegd worden, dat het met de Anti-revolutionairen, als het gaat om de belangen der Ned. Hervormde Kerk, niets gedaan is. Dat volk is afgescheiden, niet christelijk en ook niet vaderlandslievend. Men heeft aan deze menschen voor de „groote kerk" niets.
Maar nu een vraag aan dr. Van Gheel Gildemeester.
Heeft hij, die zoo uitvoerig over het amendement-Donner in „Gemeentebelangen" handelde, wel ooit eens op deze zaak de authentieke stukken nageslagen? Natuurlijk neen! Want had de doctor de Handelingen van de Tweede Kamer, zitting 1883—1884, bladzijde 676 gelezen, dan was hij er op zulk een onaangename wijze niet ingeloopen, als nu het geval is.
Het is waar, dat de heer Donner het amendement indiende, dat op 17 December 1883 in de Tweede Kamer werd behandeld; maar wat was nu het eigenaardige van het geval, en dat had dr. Van Gheel Gildemeester in de Handelingen kunnen lezen, dat de krachtigste verdediger van het amendement niet de Chr. Geref. ds. Donner was, maar het toen ter tijde Hervormde Kamerlid, de oud-voorzitter van de Chr. Hist. Unie, de vriend van dr. Van Gheel Gildemeester, de heer mr. A.F. de Savornin Lohman.
Deze herinnerde bij die gelegenheid aan den tijd, toen de Regeering officieel in betrekking stond met de Ned. Hervormde Kerk, toen de Regeering als voedstervrouw van de Kerk onderzocht of in zekere gevallen traktementen moesten verleend worden of niet. En na dit te hebben laten voorafgaan zeide de heer Lohman in de Tweede Kamer ter verdediging van het amendement:
Sedert de Regeering zich echter volstrekt niet meer met kerkelijke zaken bemoeit, dus sedert 1852, toen de scheiding tusschen de Ned. Hervormde Kerk en de Regeering plaats had, moet de uitkeering van traktementen naar een geheel ander beginsel beoordeeld worden.
Mijn geachte vriend, de heer Van Wassenaer, (deze had het amendement te voren bestreden) stelt zich nog altijd op het standpunt van vroeger, alsof de Regeering als beschermvrouw der Kerk nog moest beoordeelen of zeker Kerkgenootschap predikanten en traktementen daarvoor noodig heeft.
Men moet echter niet vergeten, dat in de tegenwoordige omstandigheden iedereen een Kerk kan oprichten; dat dus niet alleen de Christelijk Gereformeerde Gemeente, maar ook elke Vrije Moderne gemeente aanspraak op Staatshulp zoude kunnen maken, volgens het tweede lid van Artikel 68 (bedoeld is Artikel 168) der Grondwet. Nu geloof ik niet, dat Kamer en Regeering. dit gaarne zouden willen. Het zou tot de ongerijmdste gevolgen leiden.
De quaestie van traktementsuitkeering kan dus niet meer naar vroeger gegolden hebbende beginselen worden beoordeeld. Maar nu moet de Kamer ook zorgen dat niet telkens worden toegepast beginselen, die slechts met thans voorbijgegane omstandigheden te rijmen zijn. De Regeering mag zich niet langer als de voedstervrouw der Kerk beschouwen en uit dien hoofde traktementen schenken.
Dit alles kan men vinden op blz. 676 van de Handelingen der Tweede Kamer, zitting 1883—1884. Het amendement-Donner kreeg dus den warmen steun en de krachtige verdediging van den heer De Savornin Lohman. Doch daar bleef het niet bij.
Want toen de stemming over het voorstel plaats had — het amendement werd met 53 tegen 24 stemmen aangenomen — stonden aan de zijde van de heeren Donner en De Savornin Lohman: de heeren A. van Dedem, F. van Bylandt, Schimmelpenninck van der Oye, J.E. Mackay, T. Mackay en Beelaerts van Blokland, allen trouwe leden van de Ned. Hervormde Kerk en groote vrienden van dr. Van Gheel Gildemeester. Alle dezen maakten zich dus, naar het oordeel van den doctor, schuldig aan een daad, die „afscheidend", „niet christelijk" en „niet bepaald vaderlandslievend" was. Hoe de Haagsche predikant deze mannen van ongerepte reputatie van zulk een daad kan betichten, is onbegrijpelijk. Natuurlijk heeft dr. Van Gheel Gildemeester dit niet geweten en is het in zijn onwetendheid, dat hij in  D e K e r k b o d e  onverdiend een klad legt op de Antirevolutionairen.  Maar dan is de dominee er danig ingeloopen en had hij maar beter gedaan zich niet op glad ijs te wagen. De bom, welke hij gebruikt, en die voor de Antirevolutionairen bestemd is, springt nu verkeerd.
(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's