De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

Feuilleton.

6 minuten leestijd

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

„Nu ben ik zoo blij, mijnheer! Ik dank u, en ik dank freule Virginie en ik dank u allemaal. Nu zal ik gauw naar huis loopen en 't Marie vertellen."
Hij begon reeds te groeten en zette zich in beweging om heen te gaan.
„Maar jongen, dat is bijna drie uur loopen, en 't is nacht. Je hebt het nu al ééns geloopen, en je slaapt niet. Je zult morgen niet bij je schapen kunnen wakker blijven."
„Ik zal hard loopen, mijnheer ! heel hard; want Marie zal zoo blij zijn !"
Doch het heele gezelschap vond, dat men den knaap nu niet mocht laten gaan, en Virginie wist raad. Paul moest eerst wat eten, dan naar bed, en morgenochtend kon de koetsier hem met het rijtuig naar huis brengen en Marie mee terug nemen.
Nu begon het herdertje te lachen, 't Speet hem wel dat Marie het nu niet zoo spoedig zou weten, maar daarvoor zou ze dan ook met het rijtuig hier gebracht worden. Wat kon een mensch ai meer begeeren !
Allen gaven nu Paul de hand tot afscheid en Virginie bracht hem in de keuken, waar hij zich tegoed deed aan wat de dienst­ boden hem in ruime mate opdischten.
Daarna werd hij door den huisknecht naar bed gebracht.
Maar aan freule Virginie had hij eerst vriendelijk verzocht, of zij er voor wilde zorgen, dat hij toch vroeg genoeg thuis zou kunnen zijn, want dat het heele dorp op hem wachtte.
„Jij bent een echt trouwe herder", had ze gezegd en hem beloofd dat de koetsier vroeg genoeg klaar zou zijn.
't Was een heerlijke herfstmorgen. Even had de mist het gewaagd, de zon in den weg te treden, maar 't heidere, warme licht had het gewonnen van den donkeren, killen damp. Paul geloofde dat deze morgen de schoonste van zijn leven was. Zoo donker als de late avond van den vorigen dag was geweest, stikdonker een oogenblik voor zijn vertwijfeld hart, zóó licht was het nu om hem, maar vooral in hem. Want bij vernieuwing had hij ondervonden de groote wijsheid en macht zijns Gods. Zijn gebed was verhoord, zijn hoop en vertrouwen had hem niet beschaamd : Marie was geholpen, zóó wonderlijk goed geholpen, dat het hem al te groot was. Zij zou wonen bij Virginie, bij zijn Virginie !
Het rijtuig ging flink over den weg. Dit was wat anders dan de groote, lompe rammelbak van Koen met zijn oude „Hoppe" er vóór. Hoe 't toch wel niet zijn goede beest was, dat zooveel van hem hield I Wat zat je hier zacht ! En wat zouden ze in Winnewoud wel denken, als ze hun herder in dit mooie rijtuig zagen zitten ! Wat zou de baas wel zeggen als dit prachtig span voor zijn deur stil hield. Nog een paar uur, dan zou Marie hier zitten, maar dan den anderen kant uit. Wat had God het toch mooi verzonnen !
De kuiper en zijn vrouw sliepen nog, toen het rijtuig over de groote keien in het dorp ratelde met zooveel gerucht, dat ze er door ontwaakten. En toen 't voor hun huis stilhield, sprong de baas in eens uit het bed, want met schrik dacht hij terstond aan Paul, die misschien een ongeluk had gehad. Ongekleed begaf hij zich naar de voordeur, waar hij door een kier in 't luik naar buiten zag en Paul gezond en goed te moede voor de deur zag staan. De knaap had den kuiper daar opgemerkt en dadelijk zei hij zóó hard, dat allen in huis het konden hooren :
„'t Is in orde, baas ! Marie krijgt 't allerbeste tehuis van de heele wereld. Ze kan maar dadelijk in 't rijtuig stappen !"
Hillebrand wist niet, hoe hij 't had. Haastig liep hij naar zijn vrouw, die ook terstond kwam. Alles was in rep en roer en niemand ontgrendelde de deur, omdat allen druk aan 't kleeden waren.
De koetsier reed naar de naaste herberg, nadat hij Paul gezegd had, dat hij straks wel weer terug zou komen.
Eindelijk werd open gedaan.
De kuiper en zijn vrouw waren den vorigen avond bezorgd naar bed gegaan ; Marie had nu en dan een zwaren zucht gelaten.
Nu jubelde het door 't heele huis. Eén voor één kwamen de kinderen te voorschijn, lachend en blijde, omdat de ouders en Paul en Marie zoo blij waren, en spoedig huppelden ze door 't huis en vertelden elkander onophoudelijk :
„Marie gaat wonen bij de freule, in 't kasteel !"
Het ontbijt was spoedig gereed. En nadat er gegeten en gedronken was, was 't nog eens en weer eens „Zondagsschool" : er werd gevraagd en geantwoord, gezongen en gedankt. Tweeërlei gevoel streed er in Marie : ze was zoo blij, dat de Heere haar op zoo wonderlijke wijze hielp, en ze zag erg op tegen de freule en 't leven in 't slot. 't Was daar zoo rijk en zij was maar een arm boerenmeisje. Allemaal heeren en dames daar in die prachtige groote kamer, had Paul gezegd. Nu moest ze weer opnieuw bidden, dat de Heere dat opzien en die vrees wegnam. Doch Hij had alles zoo welgedaan : dit zou ook wel weer terecht komen ; 't zou wel wennen en zij zou er gelukkig zijn ! Die goeie jongen van een Paul had voor haar dien nachtelijken tocht volbracht. Voor zich zelf zou hij nooit iets aan iemand durven vragen, en voor haar had hij 't gewaagd, naar de freule te gaan. Wie weet, hoe hij daar voor haar had gesproken ! Zij geloofde vast, dat de freule dien lieven jongen niets zou weigeren : 't kon niet anders, de freule zelf moest hem liefhebben ! En die liefde kwam haar, en niet hem zelf ten goede !
't Meisje kon haar geluk en bewondering voor Paul niet op. Ze zei bijna geen woord : 't behoefde ook niet, want haar gelaat zei zooveel ; de kuiper en zijn vrouw. en ook Paul, merkten dat wel.
Allen zaten te wachten op 't rijtuig ; doch 't kwam nog niet, en daardoor had Paul gelegenheid, om een en ander van zijn nachtelijk avontuur te vertellen. Wel een kwartier lang had hij niet door 't hek gedurfd ! Daar kon de baas niet over uitgelachen komen.
„Dacht je, dat ze je zouden doodschieten ? "
„Nee baas, maar ik was zoo bang, dat als ik in de deur zou staan, het licht zou uitgedraaid worden, en dan stond ik daar in 't donker in zoo'n rijk huis."
„En als dat nu eens zoo gebeurd was, wat had je dan gedaan ? "
„O, dan had ik om Virginie geroepen, en ik ben zeker, dat ze dan zou komen, als ik maar alleen in 't huis was geweest. Maar die anderen — • "
Daar kwam het rijtuig.
„Marie !"
Even had ze een gevoel, of de gevangenwagen voor de deur stond. Allen gegroet en de hand gedrukt.
„Dag Paul !" „Dag Marie !"
Die twee waren zoo blij en hadden toch vochtige oogen. 't Rijtuig reed weg, nagezien door alle bewoners van 't kuipershuis.
(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's