Trooster van het onheelbare hart
Bart Jan Spruyt over de katholiciteit van Kohlbrugge
De persoon en theologie van Kohlbrugge vinden nog altijd in brede kring waardering. In de gereformeerde gezindte worden zijn geschriften met liefde gelezen, maar ook in de kringen van de dialectische en ethische theologie beriep men zich op hem – zij het met wat meer distantie. Wat is het geheim dat dit verklaart?
Het zag er aanvankelijk helemaal niet naar uit dat Kohlbrugge tot zo’n invloedrijk theoloog zou uitgroeien. Hij werd groot onder behoeftige omstandigheden en kon pas op latere leeftijd naar het gymnasium (Athenaeum Illustre) in Amsterdam, studeerde daarna theologie en promoveerde op de christologische interpretatie van Psalm 45, maar werd vervolgens drie keer afgewezen: één keer in zijn eigen Hersteld-Lutherse Kerk, vanwege kritiek op de prediking van de plaatselijke predikant, en daarna tweemaal in de Nederlandse Hervormde Kerk. Ruim twaalf jaar, in de kracht van zijn leven, zat hij werkloos thuis, lezend en studerend, af en toe iets publicerend, en corresponderend met een kleine vriendenkring. En toen hij eindelijk een eigen kansel mocht beklimmen, in het kleine Elberfeld in het Wuppertal, leek hij opgesloten te raken in een kleine wereld: die van een vrije parochie, die overal buiten stond.
Invloed buiten de landsgrenzen
Toch is het daarna heel anders gelopen. Zijn preken en verhandelingen werden op grote schaal verbreid, in het Duits en in het Nederlands. Hij bleef niet alleen intensieve contacten onderhouden met een Nederlandse vriendenkring, maar werd ook door buitenstaanders ontdekt als een theoloog die iets te zeggen had. Dat was vooral het gevolg van zijn vriendschap met een jonge en al jong overleden theoloog: Johannes Wichelhaus (1819-1858). In een periode van twijfel en aanvechting had hij contact met Kohlbrugge gezocht en diens raad en advies had het geloof in hem doen doorbreken. Eenmaal docent in Halle an der Saale, wees Wichelhaus zijn studenten op de persoon en prediking van Kohlbrugge. En zo ontstond langzamerhand een heel netwerk aan leerlingen, in Duitsland, Zwitserland en Nederland. Zijn preken werden in het Engels vertaald: Octavius Winslow tekende voor de uitgave van zijn preken over de eerste brief van Petrus. Duitse emigranten stichten in de Verenigde Staten een kohlbruggiaans gekleurd kerkgenootschap, geleid door Jacob Stark. De belangrijkste leerling die door Wichelhaus naar Elberfeld werd gestuurd om eens kennis te maken met de plaatselijke predikant was Eduard Böhl, die ook kennis maakte met de dochter van de dominee en zo ook diens schoonzoon werd. Böhl werd hoogleraar in Wenen, toen nog hoofdstad van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk, en trok vooral studenten uit Bohemen en Moravië. Gezamenlijk hebben Kohlbrugge en Böhl zelfs een reis door Bohemen gemaakt om de behoeftige gemeenten daar, die pas sinds kort vrijheid van godsdienst hadden gekregen, te ondersteunen. Dit reisje veroorzaakte een opwekking in deze gemeenten – een Aufschwung – die door een Nederlandse leerling van Kohlbrugge, H. A. J. Lütge, nauwkeurig is beschreven.
Een nieuwe reformator
In die tweede helft van zijn leven heeft Kohlbrugge dus binnen en buiten zijn eigen gemeente een grote invloed uitgeoefend en het denken en preken van vele dominees uitdrukkelijk gestempeld. De kring die zich als gevolg van de aanbevelingen van Wichelhaus en de invloed van Böhl vormde en via een correspondentienetwerk geregeld contact met elkaar onderhield, koesterde zelfs hoge aspiraties. Zij waren de overtuiging toegedaan dat zich in de prediking van Kohlbrugge een nieuwe, nadere Reformatie had voltrokken, waarbij de Reformatie van de zestiende eeuw zelfs op enkele essentiële punten was gecorrigeerd. Hoe het zat met het beeld Gods, dat had Kohlbrugge toch nog net wat beter gezien dan Luther en Calvijn. Zijn spreken over ‘het vlees’, over de toerekening van Gods gerechtigheid en natuurlijk vooral zijn ontdekking van het geheim van de heiliging waren nog net wat radicaler, en vooral: Bijbelser, geweest. Het traditionele denken vanuit een ontologische mutatie (een wezenlijke, geleidelijke vernieuwing in ons) had Kohlbrugge verlegd naar een denken vanuit een effectieve imputatie, een ‘vreemde’ toerekening die leidt tot Selbstvergessenheit (G. W. Locher), tot ‘argwaan tegen elk zelfbesef van het vrome vlees’ (S. Gerssen), tot een ‘ontmaskering van de farizeeërs en van de tollenaars met farizeeërsneigingen’ (W. Balke).
In eigen kring leidde die hoge inzet al snel schipbreuk. Direct na zijn dood brak er in de gemeente van Elberfeld een uiterst onaangenaam, hoog op-lopend conflict uit tussen zijn twee opvolgers: Julius Künzli en Adolph Zahn. Dat ging zelfs zover dat Künzli weigerde om Zahn te begroeten toen die zich in Elberfeld bij hem voegde, zijn bevestiging niet bijwoonde en hem oversloeg bij het uitdelen van brood en wijn bij het Avondmaal. Het voortbestaan van de gemeente in Elberfeld als geheel heeft door dit conflict op het spel gestaan.
‘Particulier eigendom’ versus ‘oecumenische geest’
Maar al snel, vanaf het begin van de twintigste eeuw, was Elberfeld ook de plaats van de jaarlijkse reünie van tientallen dominees uit verschillende Europese landen die zich aan Kohlbrugge schatplichtig wisten. Die samenkomsten zijn tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw gehouden. Gottfried Wilhelm Locher (1911-1996), hoogleraar te Bern, heeft mij wel eens verteld dat je daar wel naar toe moest, zeker als je Locher heette, en dat je ook geacht werd daar je bruid te vinden. De vrienden van Kohlbrugge werden een groep van familieverwanten, met nog altijd klinkende namen als Lütge, Oberman, Eykman, (de Liagre) Böhl en Locher.
Daarmee, zo stelde Oepke Noordmans reeds in 1925 vast, was Kohlbrugge ‘particulier eigendom’ geworden, ‘opgesloten in vriendenkringen’. Dat was volgens Noordmans echter niet de bedoeling. Kohlbrugge was volgens hem een ‘oecumenische geest, belezen in kerkvaders en reformatoren. Z’n hart ging uit naar de landskerken, al moest hij z’n invloed uitoefenen vanuit een vrije gemeente. En deze invloed is meer dan bij enig ander theoloog uit het Réveil, Europees geweest’.
Karl Barth
Die invloed die postuum van Kohlbrugge is uitgegaan, dankt hij niet in de laatste plaats aan het positieve oordeel dat Karl Barth over hem uitsprak. Zijn exploratie van de protestantse theologie in de negentiende eeuw (1947) bevat een uitvoerig hoofdstuk over Kohlbrugge. In zijn eigen tijd was Kohlbrugge, aldus Barth, een ergernis. Tegenover de christelijke ervaring van het eigen ik en de geschiedenis stelde Kohlbrugge ‘de zonde en het slechts van genade levende geloof van de zondaar’. In dat opzicht is Kohlbrugge ‘werkelijk een leraar van de kerk’ geweest. Barth vond bij Kohlbrugge een ‘aanzet tot vernieuwing’, maar stelde tegelijkertijd vast dat het denken van Kohlbrugge toch ‘beperkt’ was gebleven. Hij was een biblicist, huldigde een ‘mechanische inspiratieleer’ waarmee hij de Bijbel geweld aandeed. En doordat de genade bij Kohlbrugge de natuur verslindt en de natuur als het ware doet verdwijnen, heeft hij niet de theologische hoogte van Johannes Calvijn bereikt, die de genade van de heiliging niet in de genade van de rechtvaardiging, de gehoorzaamheid niet in het geloof liet opgaan. Bij Kohlbrugge is de hond het dankbaarste schepsel omdat hij ootmoedig naar zijn baasje kruipt, bij Calvijn is de hond ook het dier dat daarna de commando’s van zijn baasje gehoorzaamt, door op te springen, te blaffen en te bijten – een metafoor voor de opdracht van de kerk om op deze aarde de eer van God te verkondigen.
Dietrich Bonhoeffer
Deze kritiek van Barth op Kohlbrugge vinden we ook al terug in zijn reactie op het beroemde boek van Dietrich Bonhoeffer over de Navolging (1937). In dat boek had Bonhoeffer een uitvoerig citaat van Kohlbrugge ingevoegd, en Barth vond dat dat citaat het reeds geheiligd zijn in Christus te eenzijdig benadrukte, en dat dat ten koste ging van de opdracht tot heiliging. Bonhoeffer bezat overigens vele boeken van Kohlbrugge en in zijn seminarie in Finkenwalde werden zij veelvuldig geraadpleegd.
Kohlbrugge was al langer een goede bekende van Bonhoeffer. In de proeve van theologisch kunnen waarmee hij zich in 1930 in Berlijn habiliteerde (Akt und Sein) staan op centrale punten ook Kohlbrugge-citaten. Zij hielpen Bonhoeffer bij zijn zoektocht naar een manier van denken die de theologie uit alle idealistische en ontologische denkvormen zou bevrijden. Hij prees Kohlbrugge’s ‘grote helderheid’ en ‘ongewone diepzinnigheid’, en citeerde onder andere de volgende passage uit Kohlbrugge’s studie over Romeinen 7:
‘De mens verloor – niet het beeld Gods, maar hij verloor – God; en nadat hij ongehoorzaam geworden was, noemde God hem ‘vlees’ en zijn doen noemde hij ‘boosheid’, ‘zonde’. Hoe doet nu sindsdien de mens? Hij bedient zich van de hoedanigheid naar welke hij door God geschapen is, net alsof hij niet door de ongehoorzaamheid van één een overtreder geworden was, alsof hij niet gevallen was, alsof niet zijn hele hart, al zijn zinnen, gedachten, overleggingen, alsof hij niet, zoals hij daar reilt en zeilt – verdraaid en verkeerd was [...]. Hij bedient zich van het leven, om zijn dood te loochenen; van de gerechtigheid, om zijn eigen gerechtigheid op te richten en dan te verzekeren dat hij zijn eigen gerechtigheden verwerpt [...]. Hij bedient zich van de waarheid, om God tot leugenaar te maken, om zich van God los te scheuren, waar hij aan Hem gebonden is, en God aan zich te binden met een woord dat – tenminste zoals hij het heeft uitgelegd – niet tot hem gekomen is.’
Oepke Noordmans
Behalve deze belangstelling en waardering voor Kohlbrugge in de kring van de dialectische theologie, was er ook in de kring van de ethische theologie grote sympathie voor Kohlbrugge. Noordmans ging daarin voorop, en publiceerde twee meesterlijke studies over Kohlbrugge. Kohlbrugge had in zijn ‘geweldige theologie’ niet alleen de ‘werkheiligheid’ en de ‘leerheiligheid’ op de hak genomen maar ook de ‘gevoelsheiligheid’. Onze goede werken leggen, in het denken van vele gereformeerden, weliswaar geen fundament in ons waarop Gods genade aansluit, maar onze gevoelens, onze bevinding en gestalten bieden dan toch een grond waarop de genade kan gaan staan. Nee, zegt Noordmans in navolging van Kohlbrugge: het geestelijk centrum van de mens ligt niet in hem, maar buiten hem. ‘God is zijn centrum’.
Deze waardering vanuit ethische hoek voor Kohlbrugge vinden we ook terug bij ds. W. A. Hoek, een vriend van Noordmans, samensteller van het sympathieke boekje De onheilige heilige (1964). Ook hij ervoer iets van bevrijding in de omgang met Kohlbrugge’s theologie, al was hij ook, net als Barth, kritisch op Kohlbrugge’s Schriftvisie.
Het eigenlijke geheim van Kohlbrugge’s theologie is, misschien wel, zijn typering van de menselijke ervaring. Ons hart is een doolhof, een wirwar van tegenstrijdigheden en verborgen diepten van ongeloof en zelfzucht. Alleen een woord van buitenaf kan ons redden, ons troosten en hoop bieden. Deze bijna existentiële noties maken hem zowel voor reformatorische gelovigen herkenbaar als voor gelovigen die meer door het moderne leven zijn aangeraakt en heengegaan. Overal waar het leven, en bovenal: het eigen hart, zo wordt bevonden, in zijn dubbelzinnigheid en onheelbaarheid, is er ruimte voor de troost van Kohlbrugge’s rijke Evangelieprediking.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's