Vragen rond het schoolgaan VI
In gesprek met het gezin
Enkele publikaties
In het laatste artikel van deze serie wil ik allereerst ingaan op een 'Discussiestuk', betreffende het christelijk karakter van een Pedagogische Akademie, dat mij werd toegestuurd.
Discussiestukken over de doelstellingen van het christelijk onderwijs zijn 'in'. Enerzijds is dit verblijdend, want men poogt zich opnieuw te bezinnen op de plaats van dit onderwijs. Anderzijds toont dit verschijnsel ook de geestelijke armoede van het christelijk onderwijs. De oude formules en doelstellingen doen het niet meer, ze zijn achterhaald door de werkelijke situatie. Het élan van het christelijk onderwijs is verdwenen en er moet een nieuw oriëntatiepunt gekozen worden.
Dat geldt ook van het genoemde discussiestuk. Meteen al constateren de opstellers dat de tijd voorbij is, dat de confessionele school paste in het cultuurpatroon. Nu moet men door een veranderde visie op andere kerken en niet-christenen de grondslag van de christelijke school ruim en krachtig formuleren. Die formulering vinden de schrijvers in de term 'inspiratie-bron'. Het Woord van God is de eerste inspiratiebron voor leven en werken op school. Ieder interpreteert de bijbel weer op eigen manier en zolang men elkaar niet verkettert is dit een voordeel, want het kan leiden tot een rijke veelvormigheid van overtuigingen, aldus dit stuk. Dit betekent voor de opstellers dat een voortgaande scheiding tussen prot.-chr. en r.k.-scholen ernstige schade gaat berokkenen aan het wezen van het christelijk onderwijs.
Dan gaat men uitvoerig in op de vrijheid die kenmerkend moet zijn voor de chr. school. 'Een docent indoctrineert niet; docenten en studenten eerbiedigen elkaars overtuigingen'.
Tenslotte wil men ter discussie stellen of het op een chr. pedagogische academie nog wel zinvol is om verder te gaan met de z.g.n. christelijke gebruiken als opening en sluiting van de dag door middel van gebed en Schriftlezing. Door deze gebruiken wel vol te houden dreigt, zo besluiten de opstellers, het gevaar dat de school een kerk wordt en dat men verschillende levensgebieden verwart.
De geschetste gedachtengang is karakteristiek voor de bezinning op het karakter van de christelijke school. Met klem moet gesteld worden, dat op deze wijze het christelijk onderwijs van binnenuit wordt uitgehold. Men ziet eigenlijk zelf de waarde niet meer, omdat men geen raad meer weet met de bijbelse boodschap. Het is bedroevend dat een school die onderwijzers/onderwijzeressen voor chr. scholen moet vormen, op deze wijze bezig is. Dit werkt door tot in de basisscholen!
Eenzelfde sfeer ademt een brochure van de Unie School en Evangelie, nl. deel 2 van de cahiers voor het christelijk onderwijs geschreven door drs. R. H. Wissink en getiteld: De Bijbel op school-ja, maar hoe?
Het eerste deel van deze brochurereeks is het cahier van drs. T. M. Gilhuis: Profiel van een school met de bijbel. De eerste druk van dit deel was in enkele weken uitverkocht. In onderwijskringen is het een veelbesproken boekje geworden. De brochure die als tweede in de reeks verschijnt zal niet minder de aandacht trekken. Dit cahier wil namelijk de lijnen doortrekken naar het bijbelonderwijs op de scholen. Ook hier is de uitgangssituatie die van de onzekerheid, of zoals de schrijver het noemt, de verlegenheid; verlegenheid waarin het christelijk onderwijs in onze dagen zich bevindt. Wissink maakt duidelijk dat de meeste verlegenheden het fundament van het christelijk onderwijs raken, nl. de bijbel. De resultaten van het wetenschappelijk-theologisch onderzoek werken ook door in het onderwijs. 'Wat moet een onderwijzer beginnen met het verhaal van Jona in de vis, de sprekende ezel van Bileam, de wonderen van Jezus, als je plotseling leest of hoort, dat die of die goed rechtzinnige professor verklaart, dat dit allemaal anders geïnterpreteerd moet worden dan vroeger is geleerd? '(pag. 8).
Wissink vindt voor het onderwijs een oplossing door de menselijke kant van de bijbel aan de kinderen goed te laten zien. Door inzicht te geven in het ontstaan en de ontwikkeling van de bijbelse geschriften kunnen kinderen ervaren dat de bijbel ook een volop menselijk boek is. En 'het ontdekken van de menselijke aspekten van de bijbel werkt bevrijdend op de geconstateerde gevoelens van verlegenheid', (pag. 11).
Wanneer dit alles in mindering komt op de betrouwbaarheid van het Woord, dan verlies je het fundament van de school met de Bijbel. De confrontatie met de resultaten van de moderne wetenschap wordt inderdaad gemakkelijker, vee problemen verbleken, maar dit alles ten koste van de Waarheid Gods.
Dit is duidelijk het gevaar van dit boekje. Het zet het godsdienstonderwijs op een modernistisch spoor.
Erkend moet worden dat een aantal overwegingen in dit cahier van waarde zijn. Gaarne wil ik ze hier noemen.
Allereerst wil de schrijver het bijbelonderwijs op de scholen uit het isolement halen door te stellen dat 'er geen thema aan de orde kan worden gesteld in een project, of in wereldverkenning, of de levensbeschouwelijke aspekten moeten worden belicht en dit kan op een christelijke school alleen vanuit de bijbel gebeuren', (pag. 29).
In de tweede plaats pleit de schrijver voor meer eenheid in het godsdienstonderwijs van kleuterschool tot en met voortgezet onderwijs. Het is inderdaad broodnodig dat er in het godsdienstonderwijs meer lijn komt; dat evenals voor b.v. taal en rekenen ook voor het bijbelonderricht de aansluiting basisonderwijs en voortgezet onderwijs bestudeerd wordt. Wanneer we benadrukken: godsdienstonderwijs is centraal op onze scholen, dan zal dat ook alle middelen doen zoeken om het zo verantwoord mogelijk te doen.
Tenslotte tracht Wissink opvoedkundige en onderwijskundige overwegingen te gebruiken voor een verantwoorde opzet van het bijbelonderwijs. Hij werkt dit uit in een leerplan van zes fasen, dat begint met het kleuteronderwijs en eindigt bij de laatste jaren voortgezet onderwijs.
Een goede bedoeling, maar zelfs in deze opzet wreekt zich de bijbelkritische opstelling van de schrijver.
Waarom zou een behandeling van de Opstanding van Christus verwezen moeten worden naar de hoogste klassen van het middelbaar onderwijs? 'In het algemeen kan gezegd worden dat dit stof is die pas in de loop van het voortgezet onderwijs, liefst in de hoogste klassen, op zinvolle en verantwoorde manier kan worden besproken. Eerst in die levensfase kan uit de doeken worden gedaan hoe de uitlegkunde in het nieuwe testament dergelijke geschiedenissen interpreteert', (pag. 84).
En waarom wordt wel gesproken over 'de donkere werkelijkheid' en 'ziekten en rampen zijn blijkbaar met de natuur gegeven' (pag. 30), 'de dood hoort bij het leven' (pag. 84), zonder de zondeval te noemen?
Dit is karakteristiek voor dit boekje. Er wordt een blauwdruk voor het godsdienstonderwijs gegeven, vanuit de moderne theologie. De crisis in het christelijk onderwijs is uitgangspunt èn deze wordt gesanctioneerd.
Met alle goede bedoelingen en waardevolle suggesties onderwijst dergelijk voorlichtingsmateriaal het karakter van de school met de bijbel; biedt het openingen om op den duur het christelijk onderwijs te laten verdwijnen.
Op gelijke wijze gaat dr. F. Bloemhof te werk in een in druk verschenen lezing, getiteld: Het bijbelonderwijs op de middelbare school.
De bijbel als menselijk getuigenis van Gods Openbaring moet onderwezen worden, zo poneert de schrijver. Wanneer we de bijbel niet lezen en onderwijzen vanuit een moderne uitlegkunde, dan doet deze meer kwaad dan goed. De voorbeelden die hij geeft maken duidelijk dat er van de bijbel als Woord van God, niet veel overblijft. De wonderen moeten 'natuurlijker' verstaan worden enz. Het lijkt erop, dat het wereldbeeld waarin de bijbel ontstond en het voorstellingsleven van de bijbelschrijvers belangrijker is dan de bijbelse boodschap zelf.
Wie op deze wijze bezig is, strijkt plooien glad, sluit aan bij moderne theorieën, maar ontkracht de bijbel als Woord van God. Deze kant moet het met het godsdienstonderwijs op onze scholen niet uit. Ik herhaal een verlangen uit het 3e artikel van deze reeks: We hebben broodnodig een goede godsdienstmethode voor de middelbare school, geschreven vanuit een diepe eerbied voor de Schrift.
Waarom deze boekjes besproken in het kader van een artikelenreeks?
Ze zijn illustratief voor de wijze waarop leidinggevenden binnen het christelijk onderwijs denken. Ze illustreren eveneens de gesignaleerde gevaren waarin ons onderwijs verkeert.
Christelijk onderwijs is geen vanzelfsprekende zaak meer. Daarom is waakzaamheid geboden.
Drs. R. H. Wissink: De bijbel op school, ja maar hoe? Uitg. Unie School en Evangelie; J. H. Kok, Kampen, prijs ƒ 6, 90; 91 blz.
Dr. F. Bloemhof: Het bijbelonderwijs op de middelbare school. Uitg. Callenbach N.V., Nijkerk; prijs ƒ 1, 95; 24 blz.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1972
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1972
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's