
GEESTELIJKE OPBOUW
CHRISTELIJKE ETHIEK (43).
Het Orfisme geeft een beschouwing van den mensch, waarbij een klacht paste en een bede hoorde, zooals Paulus die doet vernemen : „ik ellendig mensch — wie zal mij verlossen van het lichaam des doods". Want het Orfisme weet van een tweemensch ; v ...

GEESTELIJKE OPBOUW
Het Orfisme (waarschijnlijk afgeleid van Orfeus, zanger en dichter van Griekenland, in wien de mythe alle krachten van muziek en poëzie vereenigde, zóó zelfs, dat hij met de accoorden, aan een gouden lier ontlokt, alles onder bekoring bracht, zelfs de wilde dieren, ja boomen en rotsen tot zich de ...

GEESTELIJKE OPBOUW
De groote beteekenis van Socrates ligt: in het denken en doen nadenken over den mensch ; over den mensch in zijn kennen en kunnen, kennen en handelen, weten en doen — in het aandringen op het vormen van begrippen der dingen waarmee men te maken had en het vragen naar wat deugd, wat goed, wat nutt ...

GEESTELIJKE OPBOUW
De grootste der Grieksche filosofen is de denker bij uitnemendheid Plato; een van de grootste geesten, die de menschheid heeft voortgebracht, bijgenaamd „de goddelijke" ; ook wel genoemd „de christelijke heiden". Hij is de man van „de Ideeën". Achter alles wat bestaat staan „Ideeën", die een zelf ...

GEESTELIJKE OPBOUW
Plato heeft vooral het oog op de gemeenschap, op de samenleving, waar het leven van de individuen pas tot z'n recht kan komen. De mensch is aangelegd op de samenleving. In zijn bloeitijd heeft hij dan ook z'n bekend en beroemd boek geschreven Politeia, over den Staat handelend. De wijsgeer schept ...

GEESTELIJKE OPBOUW
Dat bij Plato (geb. 427 voor Chr. te Athene) de Sociale-Ethiek een breede plaats inneemt kunnen we aanstonds begrijpen, als we weten, dat Plato den mensch vooral als deel-van-de-gemeenschap en dus als sociaal-wezen nam. Niet als individu, maar als mensch in de gemeenschap levend kon de mensch tot ...

GEESTELIJKE OPBOUW
In Plato's Staat zijn drie standen. Tot den laagsten stand behooren de boeren en handwerkslieden ; die naar hun (lagen) aanleg moeten arbeiden (het handwerk, de arbeid werd als minderwaardig door de wijzen veracht), en de twee hoogere standen van leeftocht, van voedsel en kleeding, moeten voorzie ...